ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2039

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.738-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door niet verzekerde schade en bewijswaardering in huurovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep van Europcar Autoverhuur B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak draaide om de aansprakelijkheid van de geïntimeerde voor schade die was ontstaan aan een gehuurde auto. Europcar stelde dat de geïntimeerde in strijd met de huurovereenkomst had gehandeld door een derde met de auto te laten rijden, wat leidde tot schade. De geïntimeerde voerde aan dat er sprake was van overmacht en betwistte de omvang van de schade. Het hof oordeelde dat het beroep op overmacht niet voldoende was onderbouwd en verwierp dit. Europcar had met bewijsstukken aangetoond dat de geïntimeerde in strijd met de huurovereenkomst had gehandeld, maar het hof liet de geïntimeerde toe om nader bewijs te leveren over de schadeomvang. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde aansprakelijk was voor de schade, die werd vastgesteld op € 8.553,06, verminderd met de betaalde borgsom van € 250,--. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vordering van Europcar toe, inclusief wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. De kosten van de procedure werden ook aan de geïntimeerde opgelegd. Het arrest werd uitgesproken op 19 juli 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.014.738/01
Rolnummer rechtbank : 717297/07-28009 sector kanton, locatie 's-Gravenhage
Arrest d.d. 19 juli 2011
inzake
EUROPCAR AUTOVERHUUR B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Europcar,
advocaat: mr. L.M. Bruins te 's-Gravenhage,
tegen
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.W. Eshuis te 's-Gravenhage.
Het geding
Voor het verloop van het geding tot 14 september 2010 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Ter voldoening aan dit arrest heeft Europcar op 1 november 2010 [getuige 1] als getuige doen horen. [geïntimeerde] is vervolgens in de gelegenheid gesteld getuige(n) in contra-enquête te doen horen. [geïntimeerde] heeft van haar kant als getuige [getuige 2] aangezegd. In overleg met partijen is aanvankelijk 2 februari 2011 en later 6 april 2011 als verhoordatum vastgesteld. De aangezegde getuige is echter (in verband met zijn detentie) niet voorgebracht. Ter zitting van 6 april 2011 is de zaak verwezen naar de rol van 31 mei 2011 voor uitlating aan de zijde van partij [geïntimeerde]. Echter op deze roldatum en evenmin op de twee roldata daarna is een reactie van partij [geïntimeerde] gekomen. Hierop is op 14 juni 2011 opnieuw arrest bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof stelt voorop dat een goede procesorde zich niet verdraagt met nog langer aanhouden van de contra-enquête. Hierbij weegt mee dat inmiddels ruim acht maanden zijn verstreken sinds de enquête. Ondanks diverse pogingen is er nog steeds geen concreet zicht op een mogelijk verhoor van de aangezegde getuige [getuige 2], hetgeen in de gegeven omstandigheden voor rekening van partij [geïntimeerde] komt. Gelet op een en ander leidt, naar het oordeel van het hof is, een verdere afwachtende houding ten aanzien van de vraag of eens de contra-enquête zal plaatsvinden, tot een onredelijke vertraging van het geding waardoor een doeltreffende en voortvarende rechtspleging als voorgeschreven in art. 20 Rv wordt geschonden. Het hof zal derhalve eindarrest wijzen.
2. In het tussenarrest van 14 september 2010 heeft het hof (in rechtsoverweging 12) als volgt (hierna kleiner weergegeven) overwogen:
"Op grond van hetgeen door Europcar is aangevoerd heeft Europcar het begin van bewijs geleverd dat [geïntimeerde] in strijd met artikel 7.4 van de huurovereenkomst een derde met de auto heeft laten rijden. Het hof wijst in dit verband op de afwezigheid van braakschade aan contactslot, ramen en portieren van de auto, de aanwezigheid van een startonderbreker en het feit dat de originele sleutel pas veel later door [geïntimeerde] is ingeleverd bij Europcar. Nu [geïntimeerde] echter betwist (a) dat de auto zonder originele sleutel niet gestart kan worden en (b) dat haar direct na het schadevoorval door Europcar is gevraagd de sleutel in te leveren, is dit bewijs nog niet volledig. Europcar zal in de gelegenheid worden gesteld om overeenkomstig haar aanbod nader bewijs (door middel van getuigen) te leveren."
3. De voormelde getuige [getuige 1] heeft ter gelegenheid van de enquête uitvoerig uitgelegd dát en wáárom de auto zonder originele sleutel niet gestart kon worden. Ook vragen van [geïntimeerde] heeft hij toen gedetailleerd (en naar het oordeel van het hof overtuigend) beantwoord. Nu hier niets na de enquête en onvoldoende voor de enquête tegenover is komen te staan, acht het hof door Europcar bewezen dat [geïntimeerde] in strijd met artikel 7.4 van de huurovereenkomst een derde met de auto heeft laten rijden. Dit betekent dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade voor Europcar. Bespreking van onderdeel b) van de bewijsopdracht kan buiten beschouwing blijven.
4. De overige stellingen en weren van [geïntimeerde] zijn reeds grotendeels verworpen in het tussenarrest van 14 september 2010. Voor de duidelijkheid zal dit onderdeel (rechtsoverweging 13 en 14 ) van het arrest hieronder (klein) worden opgenomen.
"[geïntimeerde] heeft (i) een beroep gedaan op overmacht, (ii) de omvang van de schade betwist, (iii) betoogd dat Europcar wel heel laat haar schade aan [geïntimeerde] bekend heeft gemaakt, (iv) ten onrechte niet is verzekerd voor dit soort schade en (v) ten onrechte de betaalde borgsom heeft ingehouden.
Ten aanzien van punt (i) wordt overwogen dat [geïntimeerde] haar beroep op overmacht, naast hetgeen zij hiervoor heeft betoogd, niet nader heeft onderbouwd. Dit beroep wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van de schadeomvang (ii) heeft Europcar met de (bij conclusie van repliek) overgelegde producties het begin van bewijs geleverd. Ook op dit punt zal Europcar, gelet op de betwisting door [geïntimeerde], tot nader bewijs worden toegelaten.
(iii) [geïntimeerde] heeft niet aangegeven, afgezien van betwisting van de schadeomvang, welke relevante consequentie zij aan dit betoog verbindt, zodat aan dit betoog in zoverre voorbij wordt gegaan. Ten aanzien van (iv) heeft het hof al aangegeven dat Europcar niet verplicht is te verzekeren. De borgsom (v) dient verrekend te worden met de eventueel te betalen schadevergoeding. "
5. Blijkens het voorgaande was alleen nog de schadeomvang een mogelijk punt van discussie. Genoemde getuige [getuige 1] heeft bij zijn verhoor de schadeomvang eveneens nader toegelicht. Deze toelichting acht het hof doorslaggevend, mede gelet op het feit dat hier onvoldoende tegenover is gesteld.
Slotsom
6. Uit het voorgaande vloeit voort dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de in hoofdsom gevorderde schade ten bedrage van € 8.553,06. Dit bedrag dient verminderd te worden met de door [geïntimeerde] betaalde borgsom van € 250,--, zodat in hoofdsom een bedrag resteert van € 8.303,60. Dit betekent dat het bestreden vonnis vernietigd zal worden en laatstbedoelde som alsnog zal worden toegewezen. Wat betreft de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg (bij conclusie van antwoord onder 29, 30 en 31) gemotiveerd verweer gevoerd. In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof hier thans alsnog op ingaan.
7. Europcar heeft een rente van 8% over het schadebedrag gevorderd welke rente zij tot de dagvaarding berekent op € 1.213,70. Nu [geïntimeerde] de berekening betwist en Europcar op dit punt nadien niet meer is ingegaan, zal dit onderdeel van de vordering als onvoldoende (nader) onderbouwd worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.282,96. Het hof ziet aanleiding de subsidiair gevorderde wettelijke rente toe te wijzen vanaf de dag der dagvaarding. [geïntimeerde] dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij de kosten van beide instanties te dragen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, tussen partijen gewezen vonnis van 4 juni 2008; en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan Europcar te betalen een bedrag van € 8.303,60, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der inleidende dagvaarding (3 december 2007) tot aan de algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, in eerste aanleg aan de zijde van Europcar begroot op € 70,85 aan kosten uitbrengen inleidende dagvaarding, € 199,-- aan griffierecht en € 600,-- aan salaris van de gemachtigde, in hoger beroep aan de zijde van Europcar begroot op € 71,80 aan kosten uitbrengen appeldagvaarding, € 254,-- aan griffierecht en € 1738,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, H.C. Grootveld en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.