GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.075.228/01
Rolnummer rechtbank : 346269 / HAZA 10-135
Maritime Logistics B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
appellante,
hierna te noemen: ML,
advocaat: mr. S.M.W.L. van Boven te Middelburg,
Det Norske Veritas B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: DNV,
advocaat: mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
Bij exploot van 7 oktober 2010 is ML in hoger beroep gekomen van het
vonnis van 11 augustus 2010, door de rechtbank Rotterdam gewezen tussen ML als eiseres in de hoofdzaak en als verweerster in het bevoegdheidsincident en DNV als gedaagde in de hoofdzaak en als eiseres in het bevoegdheidsincident.
Op de rolzitting van 26 oktober 2010 is de zaak aangebracht en heeft ML tevens een memorie van grieven ingediend waarbij zij zes grieven tegen het vonnis van de rechtbank heeft gericht.
DNV heeft bij memorie van antwoord (met producties) de grieven bestreden.
Ten slotte hebben partijen de stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof verwijst voor wat betreft de inhoud van de grieven naar de memorie van grieven.
2. De door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2 en 4.8.1 (met uitzondering van de laatste drie regels van die overweging) vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep van belang.
3. In de hoofdzaak heeft ML gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat DNV toerekenbaar is tekortgeschoten jegens ML, althans onrechtmatig heeft gehandeld, en dat DNV wordt veroordeeld tot vergoeding van alle door ML geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens. DNV heeft daartegen verweer gevoerd.
4. In dit bevoegdheidsincident gaat het - samengevat - om het volgende. DNV vordert dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd zal verklaren om van de vorderingen van ML kennis te nemen. Zij beroept zich hiertoe - kort gezegd - op het forumkeuzebeding als vervat in artikel 12.2 van haar algemene voorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden), waarin de Noorse rechter als bevoegd wordt aangewezen. Die onbevoegdheid geldt volgens DNV niet alleen voor de op de overeenkomst gegronde vordering, maar ook voor de op onrechtmatige daad gegronde vordering van ML. ML heeft hiertegen verweer gevoerd. Bij het bestreden vonnis oordeelde de rechtbank dat de internationale bevoegdheid in casu niet aan de hand van het Verdrag van Lugano (EVEX) moet worden vastgesteld, doch aan de hand van de commune Nederlandse bevoegdheidsregels (artikel 1-14 Rv.). Vervolgens oordeelde de rechtbank in het kader van artikel 8 Rv. dat partijen een rechtsgeldige en exclusieve forumkeuze hebben uitgebracht voor de Noorse rechter, en verklaarde zij zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van ML, met veroordeling van ML in de proceskosten.
5. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Naar de kern genomen is de vraag aan de orde of DNV in rechte een beroep toekomt op het forumkeuzebeding als vervat in artikel 12.2 van de algemene voorwaarden, dat als volgt luidt:
“12.2 Any dispute arising in relation to or as a consequence of this agreement, which can not be settled amicably through negotiations between the parties, shall be subject to the courts of Norway, the Municipal Court of Oslo being the proper venue.”
7. Partijen hebben in hoger beroep hun stellingen toegespitst op het commune Nederlandse bevoegdheidsrecht. Naar het oordeel van het hof is echter, zoals hierna onder 8 wordt overwogen, artikel 17 van het Verdrag van Lugano van 16 september 1988, Trb. 1989, 58 (‘EVEX’) van toepassing. Het hof zal deze bepaling derhalve toepassen. Het hof dient immers ambtshalve te onderzoeken of – en op welke grond – de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van ML (vgl. HR 4 februari 2000, NJ 2005, 335 en HR 18 februari 2011, LJN BO7116). Overigens heeft DNV zich in eerste aanleg ook beroepen op artikel 17 EVEX.
8. Het hof overweegt dat voormelde forumkeuze valt binnen de grenzen van het materiële en formele toepassingsgebied van artikel 17 EVEX.
Partijen hebben hun vestigingsplaats in een verdragsluitende Staat (te weten Nederland) en zij hebben een gerecht van een verdragsluitende Staat (te weten Noorwegen) aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van hun onderhavige rechtsbetrekking ontstaan. Ook is voldaan aan het uit de preambule af te leiden internationaliteitsvereiste; nu immers door de forumkeuze aan de EVEX-bevoegdheid van een EVEX-gerecht wordt gederogeerd – in casu de EVEX-bevoegdheid van de Nederlandse rechter –, is de forumkeuze binnen het stelsel van het EVEX als internationaal te beschouwen en wordt zij bestreken door de regeling van artikel 17 EVEX. Uit dit een en ander volgt dat de bevoegdheidsregeling van artikel 17 EVEX formeel van toepassing is. Het hof voegt hier volledigheidshalve aan toe dat - anders dan ML kennelijk meent - in casu geen sprake is van een geschil dat in alle opzichten uitsluitend met Nederland is verbonden. Als onbetwist staat vast dat de onderhavige vordering van ML jegens DNV is gebaseerd op een vonnis in een internationale (ICC) arbitrage. Bovendien is de tekst van de overeenkomst tussen partijen in het Engels opgesteld en dient er, als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, vanuit te worden gegaan dat de hercertificering van (scheepsmachine-)onderdelen die DNV op grond van de overeenkomst heeft verricht, heeft plaatsgevonden in het kader van een internationale regeling (de IACS). Overigens is evenmin (voldoende gemotiveerd) weersproken dat DNV onderdeel uitmaakt van een internationaal concern (Det Norske Veritas).
Aangezien de vorderingen van ML betrekking hebben op een burgerlijke of handelszaak als bedoeld in artikel 1 EVEX, is het EVEX (artikel 17) ook materieel van toepassing.
9. Ten aanzien van de stelling van ML dat tussen partijen geen wilsovereenstemming heeft plaatsgevonden ten aanzien van artikel 12.2 van de algemene voorwaarden, geldt het volgende. Als onweersproken staat vast dat de overeenkomst met de daarbij behorende algemene voorwaarden, inclusief het forumkeuzebeding, door DNV bij brief van 25 januari 2006 aan ML is aangeboden, dat ML deze stukken heeft ontvangen, en dat ML de overeenkomst vervolgens voor akkoord heeft ondertekend en geretourneerd. In de door ML ondertekende overeenkomst wordt uitdrukkelijk verwezen naar de algemene voorwaarden, en wordt eveneens uitdrukkelijk gestipuleerd dat deze algemene voorwaarden onderdeel uitmaken van de overeenkomst. Naar het oordeel van het hof is aldus een geldige forumkeuze-overeenkomst tot stand gekomen op de voet van artikel 17 lid 1 onder a EVEX. In dit verband overweegt het hof voorts dat van ML als grote onderneming in beginsel verwacht mag worden dat zij de tekst van een haar aangeboden overeenkomst, met de daarbij behorende algemene voorwaarden, doorneemt alvorens deze voor akkoord te ondertekenen en terug te zenden aan haar wederpartij. Ook overweegt het hof dat het enkele feit dat DNV in voorgaande jaren andere algemene voorwaarden (met een andersluidend forumkeuzebeding) hanteerde, aan het voorgaande niet af doet. Onbestreden is immers dat de nieuwe algemene voorwaarden wat betreft benaming (“Classical Services”), lay-out en aantal artikelen (12 in plaats van 16 artikelen) verschillen van de voordien gebruikte algemene voorwaarden. Bovendien valt uit de inhoud van de begeleidende brief van 25 januari 2006, als geciteerd in rov. 4.8 van het bestreden vonnis, niet af te leiden dat ML er zonder meer van uit mocht gaan dat de overeenkomst, met inbegrip van de algemene voorwaarden, niet zou zijn gewijzigd ten opzichte van de jaren daarvoor. Integendeel, uit de inhoud van die brief blijkt dat er in 2006 een nieuwe overeenkomst zou gelden die de eerdere overeenkomst zou gaan vervangen. Uit de inhoud van de brief kan, anders dan ML heeft betoogd, dan ook redelijkerwijs niet worden afgeleid dat er geen inhoudelijke wijzigingen zouden worden ingevoerd en dat het uitsluitend zou gaan om invoering van nieuwe administratieve werkwijzen (‘administrative routines’). Voor het overige verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank ter zake in rov. 4.8.3. van het bestreden vonnis.
10. De stelling van ML dat artikel 12.2, als hierboven geciteerd, niet is te beschouwen als een exclusief forumkeuzebeding wordt verworpen. Ingevolge artikel 17 lid 1 EVEX is de gekozen rechter immers ‘bij uitsluiting’ bevoegd (en lid 4 is in casu niet van toepassing). Het hof kan overigens zich verenigen met het oordeel van de rechtbank in rov. 4.6 van het bestreden vonnis dat dit beding aldus moet worden begrepen dat het de strekking heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit te sluiten ten gunste van de Noorse rechter.
11. Het betoog van ML dat de forumkeuze geen betrekking heeft op de vorderingen van ML die op onrechtmatige daad zijn gebaseerd, wordt eveneens verworpen. De forumkeuze heeft betrekking op alle geschillen die naar aanleiding van de onderhavige rechtsbetrekking tussen partijen zijn ontstaan of zullen ontstaan (“Any dispute arising in relation to or as a consequence of this agreement”). Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in rov. 4.6 van het bestreden vonnis dat dit beding niet alleen betrekking heeft op vorderingen die zijn gebaseerd op de overeenkomst tussen partijen, maar ook op de (subsidiair ingestelde) vorderingen van ML die op onrechtmatige daad zijn gebaseerd. Laatstgenoemde vorderingen berusten op dezelfde gestelde tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst (en hetzelfde daaraan ten grondslag liggende feitencomplex) als ML’s contractuele vorderingen. ML heeft (ook in hoger beroep) geen feiten en/of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot een andere uitleg van dit beding. Overigens vindt de stelling dat partijen geen forumkeuze kunnen maken ten aanzien van vorderingen uit onrechtmatige daad voordat een onrechtmatige daad (feitelijk) heeft plaatsgevonden, naar het oordeel van het hof in haar algemeenheid geen steun in het recht.
12. Tot slot is het hof van oordeel dat de wijze van de totstandkoming van de overeenkomst geen aanleiding geeft voor het oordeel dat DNV naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op dit beding. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen hierboven in rov. 9 is overwogen en beslist. ML heeft (ook in hoger beroep) geen feiten en/of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
13. Ten overvloede overweegt het hof dat, gegeven het voorgaande, toepassing van het commune Nederlandse bevoegdheidsrecht (artikel 8 Rv.) eveneens tot de slotsom leidt dat de Nederlandse rechter in casu onbevoegd is. Daarbij overweegt het hof dat in het midden kan blijven of in dit verband de beperking geldt dat deze regeling slechts van toepassing is in een internationaal geval. Ook indien dit het geval mocht zijn, kan dit ML niet baten. In deze zaak kan namelijk niet worden aangenomen dat sprake is van een geschil dat in alle opzichten uitsluitend met Nederland is verbonden. Verwezen wordt naar hetgeen daaromtrent is overwogen in rov. 8 van dit arrest.
14. Al hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, stuit af op het voorgaande. De slotsom is dat de grieven niet kunnen slagen. De Nederlandse rechter is niet bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van ML, zulks op grond van artikel 17 EVEX. Nu de rechtbank, zij het op andere gronden, in het bestreden vonnis tot hetzelfde oordeel is gekomen, zal het hof dit vonnis, onder verbetering van gronden, bekrachtigen. ML zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt ML in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van DNV begroot op € 314,- aan verschotten (griffierecht) en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, S.J. Schaafsma en L. Reurich, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2011 in aanwezigheid van de griffier.