ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6770

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.331-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van samenwerkingsovereenkomst en leningsovereenkomst tussen Worldwood B.V. en [appellant]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de samenwerkingsovereenkomst en de leningsovereenkomst tussen [appellant] en Worldwood B.V. zijn ontbonden. De zaak betreft een joint venture tussen Worldwood B.V. en Condor Caucasus Ltd. voor de winning en verwerking van eikenhout in Rusland. Worldwood B.V. heeft [appellant] een lening verstrekt van € 50.000,- voor de oprichting van de onderneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] tekort is geschoten in zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomsten en de veroordeling tot betaling van bedragen aan Worldwood B.V.

In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis gevorderd en betoogd dat de samenwerkingsovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen partijen gebrekkig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde tekortkomingen van [appellant]. Het hof concludeert dat de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst door Worldwood B.V. niet rechtsgeldig was, en dat [appellant] niet in verzuim was. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst betreft en compenseert de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en communicatie tussen partijen in commerciële samenwerkingen, en dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun verplichtingen. Het hof heeft de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.027.331/01
Zaaknummer rechtbank : 74711 / HA ZA 08-2204
Arrest d.d. 17 mei 2011
inzake
[appellant],
wonende te [Woonplaats], gemeente [X],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.I.D. Jonkman te Amsterdam,
tegen
Worldwood B.V.,
gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland
geïntimeerde,
hierna te noemen: Worldwood,
advocaat: mr. E. Grabandt te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 15 januari 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Dordrecht, sector civiel recht, op 15 oktober 2008 tussen partijen gewezen vonnis. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Worldwood de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten op 28 januari 2011, [appellant] door mr. Jonkman voornoemd en Worldwood door mr. B.J.M.P. Cremers te Breda. Van het pleidooi is proces-verbaal opgemaakt. De zaak is daarna aangehouden voor beraad. Partijen hebben geen schikking bereikt en hebben arrest gevraagd. Arrest zal worden gewezen op basis van de ten behoeve van het pleidooi overgelegde stukken.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. Worldwood drijft een internationaal opererende houthandel, die zich heeft gespecialiseerd in houtsoorten voor de jacht- en scheepsbouw, in het bijzonder teak.
1.2. [appellant] is een zelfstandig ondernemer die actief is in het houtbedrijf in het Russische deel van de Kaukasus. Hij heeft zijn activiteiten daar ondergebracht in een vennootschap naar Russisch recht met de naam Condor Causasus OOO (verder: Condor).
1.3. Bij brief van 2 april 2006 schreef [appellant] het volgende aan Worldwood:
"Bij deze wil ik een opsomming geven van onze bespreking van vorige week dinsdag. We zijn overeengekomen dat het ons beider intentie is tot een samenwerking te komen voor het winnen van eikenhout in de Kaukasus gebied van Rusland.
Overeengekomen is dat:
• gewerkt wordt met een Russische onderneming die verantwoordelijk is voor het winnen en verwerken (zagen, drogen, etc.) van eikenhout en dit exporteert naar afnemers in (bijvoorbeeld) Europa;
• Worldwood de verkoop, marketing en (begeleiding van de) levering voor haar rekening zal nemen;
• Worldwood de Russische onderneming, waar mogelijk, in praktische zin ondersteuning zal verlenen;
• de aandeelhoudersverhouding in de Russische onderneming zal bestaan uit een 50% aandeel voor Worldwood en een 50% aandeel voor ondergetekende;
• het aandeelkapitaal EUR 50.000,- zal bedragen, waarin beide partijen EUR 25.000,- inbrengen;
• ingebracht zal worden EUR 25.000,- voor de aanschaf van activa en EUR 25.000,- als werkkapitaal voor de opstart van de productie;
• de benodigde EUR 50.000,- welke door ondergetekende dient te worden ingebracht zal door Worldwood aan ondergetekende door middel van een lening verstrekt worden;
• de voorwaarden van deze lening zullen in een akte van lening geformaliseerd worden, welke tevens als zekerheid zal dienen;
• ondergetekende zal zich voor een minimumperiode van 5 jaar voor de gezamenlijke onderneming inzetten;
• (…)
• gestreefd zal worden naar een zo spoedig mogelijke aanvang van de activiteiten.
• (…)"
1.4. Op 7 april 2006 hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten met de volgende inhoud:
"Naar aanleiding van onze besprekingen bieden wij u het volgende financieringsvoorstel aan. Deze financiering is bestemd voor het opzetten van een Russische onderneming. De aandelenverhouding in deze onderneming zal 50/50 bedragen lening is bestemd voor de aanschaf van houtbewerkingmachines, waarmee ook voor Worldwood loonwerkzaamheden uitgevoerd zullen worden.
Financiering
- Lening van € 50.000,00
Bestemming
- financiering van een Russische onderneming
Rente lening:
- 3 maand euribor (…) met een minimum van 3% plus een opslag van 1,0%
- Rente per drie maanden achteraf te voldoen gebaseerd op gemiddeld openstaand saldo
Aflossing lening
- Minimaal € 5000,00 per maand
- Eerste aflossing verschuldigd vanaf 01.04.2008
(…)
Zekerheden
- Persoonlijke garantstelling van de heer [appellant]
(…)"
Worldwood heeft op 25 mei 2006 een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt aan [appellant].
1.5. Eind juni 2006 hebben [de directeur] en [de medewerker], directeur respectievelijk medewerker van Worldwood, een bezoek gebracht aan [appellant], die in Rusland verbleef. [appellant] deelde hen mee dat het project volgens plan verliep, maar dat het startkapitaal niet voldoende was gebleken. Partijen kwamen een extra investering overeen van € 25.000,--, die op dezelfde basis zou geschieden als de eerdere inbreng. Het aandeel van [appellant] in die extra investering (50% van € 25.000,-- i.e. € 12.500,--) werd dus door Worldwood verstrekt in de vorm van een verhoging van de bestaande geldlening. Worldwood heeft op 4 juli 2006 € 25.000,-- overgemaakt naar de rekening van [appellant].
1.6. In het 2e concept Businessplan Project Eiken Worldwood Caucasus van 4 juli 2006 is onder meer het volgende vermeld:
"Voorwoord
Voor u ligt het ondernemingsplan opgesteld ten behoeve van de opstart van een onderneming in Rusland. Deze onderneming zal een joint venture worden tussen Worldwood BV en Condor Caucasus Ltd.,. Na de samenkomst van de twee organisaties zal een onderneming ontstaan, genaamd "Worldwood Caucasus Ltd.,".
Vertegenwoordiging
In deze joint venture structuur zullen de hierna vernoemde personen de individuele organisaties vertegenwoordigen:
1) Worldwood BV zal worden vertegenwoordigd door dhr van Boxtel (adjunct directeur Worldwood BV).
(…) 2) Condor Caucasus zal worden vertegenwoordigd door dhr [appellant] (directeur Condor Caucasus Ltd):
(…)
1.3 Worldwood Caucaus
De initiele samenwerking zal overgaan in een gezamenlijke onderneming (joint-venture) genaamd Worldwood Caucasus Ltd, welke geleid zal gaan worden door Dhr. [appellant]. (…)
De structuur, waarin deze nieuwe onderneming (joint venture) plaats zal nemen, ziet er als volgt (schematisch) uit:
(…)
III Missie
De onderneming; Worldwood Caucasus zal zich gaan richten op het verwerven en verwerken (….) van Europees Eiken.
De missie van Worldwood Caucasus luidt als volgt:
• Het streven is een winstgevende, in Rusland opererende, onderneming te zijn die zorg draagt voor de verwerving en verwerking van Europees Eiken. (…) "
1.7. Bij e-mailbericht van 15 juli 2006 berichtte [de medewerker] onder meer het volgende aan [appellant]:
"(…) Ik ben blij dat we nu dicht in de buurt komen van de eerste resultaten. Zoals besproken zouden wij een klein lijstje opstellen met daarin de voor Worldwood belangrijke milestones en samenwerkingsafspraken.
Primaire milestones:
1) Officiële oprichting "Worldwood Caucasus OOO", inbreng aandelen kapitaal en vertaling van de officiële documenten.
2) Installatie management (concept organisatiestructuur) en een basis financiële administratie.
3) Eerste export zending naar Nederland
De hierboven vernoemde punten zien wij in deze volgorde als absolute milestones. Worldwood ziet deze punten het liefst zo snel mogelijk voltooid. De eerste twee punten zijn van belang voor onze officiële boekhouding en transparantie van de samenwerkingsstructuur. Punt 3 is van belang voor de marktverkenning / marketing als wel voor de kwaliteitspositionering van Russisch hout geïmporteerd door Worldwood.(…)"
1.8. Bij e-mailbericht van 31 juli 2006 berichtte [appellant] onder meer het volgende:
“(…) Wij zullen klaar zijn voor de eerste, en bereiden de tweede voor.
Ik zal jou alle gegevens mailen. De eerste wordt met Eerste soort ongedroogd geladen, de tweede met gereed product, vloeren, en nog meer ongedroogd hout.
(….) Zoals je al begrepen had, zit ik wat klem tot de eerste faktuur in Nederland betaald kan worden. Indien mogelijk zie je kans om bijv. 2000 euro op mijn rekening over te maken? Ik moet plastic, tape, klemmen, band etc bij kopen, en een kleine frees voor afwerking, en ook lading 3 en 4 voor bereiden.”
Op 1 augustus 2006 heeft Worldwood het gevraagde bedrag overgemaakt aan [appellant] onder vermelding van "lening tbv Rusland".
1.9. Bij e-mailbericht van 17 augustus 2006 schreef [de medewerker] onder meer het volgende aan [appellant]:
" (…) En vat aub samen wat de drie voorstellen mbt de entiteit Worldwood Caucasus (of niet) inhouden en geef aub aan in hoeveel tijd dit gerealiseerd kan worden!
Geef aub ook aan wat de nieuwe planning is voor de komende vrachten (en de evt vertragingen die er op zouden kunnen treden?) (…)"
1.10. Op 20 augustus 2006 heeft [de medewerker] per email verschillende spreadsheets naar [appellant] gezonden met het doel een overzicht te krijgen van de inkomsten en uitgaven van het project. Hij verzocht daarbij cijfers aan te vullen waar in de sheets vraagtekens waren geplaatst. De cijfers zouden op korte termijn aan de accountant worden voorgelegd. Op deze e-mail is geen reactie gekomen.
1.11. Bij brief van 23 augustus 2006 schreef [appellant] onder meer het volgende aan [de directeur]:
"(…) Zoals door mij aangegeven, ben ik bereid jou een zekerheid op hypotheekbasis te verstrekken voor de investeringen gedaan tot nu toe. Ik stel me voor dat we dan de tegenvallers, fouten, enz hierop afwenden. Het resultaat van al hetgeen tot nu toe gedaan, gemaakt en afgewerkt kan hierop na verkoop in mindering gebracht worden, en waar we uiteindelijk op uitkomen, mocht dit negatief zijn, is voor mijn rekening. We spreken hiervoor een terugbetaalschema af, en ik verleen zolang nodig zekerheid voor.
Hiermee staat hopelijk de weg vrij om urgente, noodzakelijke stappen te kunnen nemen. Uiteraard in volledige onderlinge overleg t.a.v. bedragen nodig, tot hoever wij kunnen gaan, etc. Dit weer in 50/50 verhouding. We zijn na de wat chaotische aanloop periode met de nodige missers, tegenvallers en extra kosten, in de tweede fase beland. We kunnen nu veel effectiever en beter te werk gaan, een stevige positie innemen, en toekomst volume garanderen. (…)"
Worldwood heeft hierop Kooijman Lambert Notarissen verzocht een concept hypotheekakte op te stellen met betrekking tot een aan [appellant] toebehorende woonboerderij. Tot de vestiging van een hypotheek is het niet gekomen.
1.12. De eerste lading hout die bij Worldwood werd afgeleverd, voldeed volgens Worldwood niet aan de daaraan te stellen eisen. De tweede lading hout kon vervolgens niet worden geleverd, omdat daarop in Rusland beslag was gelegd.
1.13. In oktober 2006 heeft in Nederland een bespreking plaatsgevonden tussen partijen.
1.14. Bij e-mailbericht van 8 november 2006 berichtte [Y] aan [appellant]:
“Ik heb géén reactie van je mogen ontvangen op de samenvatting van onze afspraken, n.a.v. het gesprek in De Meern.
Dat betekent dat jij vóór 16 november met een voorstel komt.”
1.15. Bij e-mailbericht van 29 november 2006 berichtte [appellant] aan [de directeur]:
“De reden dat ik nu nog steeds niet een volledig beeld kan geven is omdat ik momenteel bezig ben h.e.e.a. in ons belang in veiligheid te brengen. Hopelijk kan ik morgen zelf ook meer duidelijkheid krijgen hieromtrent, en hieraan gekoppeld een idee hoe nu verder. (….). Wees verzekerd, ben nog steeds bezig met het project, en de hieraan verbonden (financieele) belangen.
ik weet morgen meer (…)”
1.16. Bij brief van 11 juni 2007 schreef [appellant] aan Worldwood:
"Na het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst heb ik mij volledig gestort op het opstarten van onze houtverwerkings- en importonderneming. Dat heeft er aanvankelijk in geresulteerd dat alles volgens plan verliep, enkele gebruikelijke en voorzienbare kinderziektes daargelaten.
Na mijn terugkeer uit Rusland in Nederland kreeg ik te horen dat [de medewerker] [hof: [de medewerker]], met wie het contact tot dat moment met name was verlopen en die Worldwood altijd vertegenwoordigde (…), Worldwood per direct had verlaten. (…)
Het verbreken van een contract zonder dat daartoe voldoende reden bestaat is onrechtmatig en levert dan ook wanprestatie op aan de zijde van Worldwood. [de medewerker]’s vertrek is in dit verband irrelevant. De samenwerkingsovereenkomst bestaat, en blijft bestaan,(…)."
1.17. Bij brief van 5 maart 2008 schreef de advocaat van Worldwood het volgende aan [appellant]:
"Op 2 april 2006 heeft u met cliënte een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het oog om gezamenlijk een Russische onderneming op te richten, die zich zou richten op het winnen van eikenhout in de Kaukasus. Voor dit project zou een kapitaal van € 100.000,-- benodigd zijn. Partijen zouden ieder 50% van het benodigde kapitaal inbrengen.
Cliënte heeft u op 4 april 2006 een lening verstrekt, specifiek ter financiering van uw kapitaal inbreng ten behoeve van deze op te richten Russische onderneming. (…)
Partijen zijn ten aanzien van deze leningsovereenkomst overeengekomen dat u per 3 maanden vanaf het aangaan van de leningsovereenkomst rente zou betalen. Aangezien door u nimmer enige rente is betaald en de betalingstermijnen (ruimschoots) zijn verstreken bent u in verzuim. Cliënte ontbindt hierbij dan ook de leningsovereenkomst en maakt aanspraak op terugbetaling van de uit hoofde van de leningsovereenkomst verstrekte bedragen vermeerderd met rente (…)
Tevens wil cliënte het volgende aan de orde brengen. Cliënte heeft zelf op basis van de samenwerkingsovereenkomst in het project een bedrag van € 62.500,-- geïnvesteerd. Deze investering zou worden aangewend, voor de oprichting van een joint-venture vennootschap in Rusland. Overeengekomen werd dat u de kar zou gaan trekken. Deze joint venture is nimmer van de grond gekomen. Evenmin heeft u financiële verantwoording afgelegd met betrekking tot de besteding. Cliënte heeft geen idee waar zijn geld naar toe is gegaan. Gelet op het voorgaande dient gesteld te worden dat u (blijvend) tekort komt in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en daardoor tevens in strijd met de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld. Cliënte ontbindt hierbij dan ook deze overeenkomst en zij maakt aanspraak op terugbetaling van het door haar geïnvesteerde bedrag, vermeerderd met rente (…)"
1.18. In eerste aanleg vorderde Woordworld – kort samengevat –
1. (primair) een verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst is ontbonden, althans (subsidiair) de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst, een en ander met veroordeling van [appellant] tot betaling aan Worldwood van een bedrag van € 62.500,--, dan wel (meer subsidiair) betaling van voormeld bedrag op grond van onrechtmatige daad, telkens vermeerderd met wettelijke handelsrente;
2. (primair) een verklaring voor recht dat de leningsovereenkomst is ontbonden, althans (subsidiair) de ontbinding van de leningsovereenkomst, met veroordeling van [appellant] tot betaling aan Worldwood van een bedrag van € 64.500,--, vermeerderd met contractuele rente;
3. de veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 2.842,--, vermeerderd met wettelijke handelsrente wegens buitengerechtelijke kosten;
4. met veroordeling van [appellant] in proceskosten.
1.19. In reconventie vorderde [appellant] – kort samengevat –
1. een verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst door Worldwood niet rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden;
2. de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst;
3. met veroordeling van Worldwood tot vergoeding van alle schade die [appellant] door de terugtrekking van Worldwood dan wel de uit te spreken ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente;
4. met veroordeling van Worldwood in de kosten van het geding.
1.20. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie
- voor recht verklaard dat de samenwerkingsovereenkomst is ontbonden en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 62.500,--, vermeerderd met wettelijke rente;
- voor recht verklaard dat de leningsovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 64.500,--, vermeerderd met de contractuele rente.
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de kosten van zowel de conventie als de reconventie.
2. In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de vorderingen van Worldwood in conventie en alsnog toewijzing van zijn vorderingen in reconventie.
Ontvankelijkheid – grief 1
3.1. De eerste grief van [appellant] klaagt dat de rechtbank Worldwood ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar conventionele vorderingen. [appellant] voert aan dat Worldwood de samenwerkingsovereenkomst niet met hem maar met de Russische vennootschap Condor is aangegaan en dat hij steeds namens die vennootschap heeft gehandeld. [appellant] wijst ter onderbouwing van zijn grief onder meer op de brief van 29 december 2005 – de zogenaamde “teaser” –, waarbij hij het bestaan van Condor bij Worldwood onder de aandacht heeft gebracht en die hij heeft geschreven op briefpapier van Condor en in zijn hoedanigheid van directeur van Condor.
3.2. De grief faalt. Daargelaten dat Worldwood de ontvangst van de brief van 29 december 2005 betwist, blijkt uit niets dat Worldwood het in de brief vervatte aanbod heeft aanvaard, laat staan dat aanleiding bestaat om aan die brief meer waarde te hechten waar het gaat om de inhoud van de gemaakte afspraken dan aan de brief van 2 april 2006. Zowel die brief van 2 april 2006 – waarin [appellant] de (in elk geval tot dan toe) gemaakte afspraken in het kader van de samenwerkingsovereenkomst weergeeft – als de leningsovereenkomsten zijn ondertekend door [appellant] in privé, dat wil zeggen zonder een vermelding dat de ondertekening geschiedde in de hoedanigheid van directeur van Condor. Daarbij komt dat in de brief van 2 april 2006 wordt verwezen naar “ondergetekende”, te weten [appellant]. Ook acht het hof van belang dat de geïnvesteerde en de geleende bedragen zijn overgemaakt op de privé-rekening van [appellant]. Dit alles wijst er op dat de natuurlijk persoon [appellant] als de contractspartij van Worldwood geldt. Hiertegen over legt het door [appellant] genoemde feit dat in de leningsovereenkomst onder het kopje “zekerheden” een persoonlijke garantstelling van [appellant] is opgenomen onvoldoende gewicht in de schaal, nu dit, zoals Worldwood heeft opgemerkt, ook verband kan houden met de persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] bij de oprichting van de Russische joint venture. Ook aan het businessplan van 4 juli 2006 komt in het licht van het voorgaande onvoldoende gewicht toe, nu dit aanwijzingen bevat voor beide standpunten. In dat plan wordt immers weliswaar melding gemaakt van een joint venture tussen Worldwood en Condor, maar Worldwood heeft er terecht op gewezen dat in het plan onder 1.3. staat vermeld dat de aandelen in de op te richten Russische vennootschap zullen worden verdeeld tussen Worldwoord en [appellant] in privé.
3.3. Het hof concludeert dat Worldwood in haar vorderingen jegens [appellant] kan worden ontvangen.
Inhoudelijk – de samenwerkingsovereenkomst – grieven 2 tot en met 5, 7 en 9
4. De rechtbank heeft kort samengevat en zakelijk weergegeven overwogen dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Worldwood, maar dat het [appellant] is die toerekenbaar tekort is geschoten in de naleving van zijn verplichtingen op grond van de samenwerkingsovereenkomst. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat Worldwood gerechtigd was de overeenkomst op grond daarvan buitengerechtelijk te ontbinden en dat Worldwood thans recht heeft op schadevergoeding in de vorm van terugbetaling van de door haar gedane investeringen. De grieven 2 tot en met 5 en grief 7 richten zich alle tegen deze overwegingen en de daaruit voortvloeiende afwijzing van de reconventionele vorderingen en toewijzing van de conventionele vorderingen van Worldwood onder 1. [appellant] meent, kort samengevat, dat Worldwood toerekenbaar tekort is geschoten door niet te voldoen aan haar verplichtingen als volwaardig partner en door zich in augustus 2006 feitelijk terug te trekken uit het project. Ontbinding was reeds daarom niet mogelijk, omdat Worldwood in schuldeisersverzuim verkeerde. [appellant] betwist zelf toerekenbaar tekortgeschoten te zijn en stelt dat hij elk geval nooit in verzuim is gebracht. Als er voorts al sprake was van een tekortkoming, rechtvaardigde deze geen ontbinding, aldus [appellant]. [appellant] stelt dat niet Worldwood, maar hijzelf recht heeft op schadevergoeding. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt als volgt.
4.1. Uit de stukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd, concludeert het hof dat partijen in 2006 slechts globale afspraken hebben gemaakt en dat zij de wederzijdse verplichtingen op veel punten niet nader hebben ingevuld. Zo is de verplichting van [appellant] tot “het opzetten van een Russische onderneming” (zie onder 1.4.) niet geconcretiseerd en is bijvoorbeeld ook niet gespecificeerd op welke termijn een en ander moest gebeuren. Dit geldt ook voor de (overigens niet met zoveel woorden schriftelijk vastgelegde) plicht van [appellant] om een administratie te voeren, terwijl de plicht van Worldwood om de Russische onderneming “waar mogelijk, in praktische zin, ondersteuning (te) verlenen” (zie onder 1.3.) evenmin nader is gespecificeerd. [appellant] verwees in dat verband ten pleidooie nog naar een mailbericht waarin de plicht van Worldwood om een Russischtalige boekhouder in te schakelen met zoveel woorden erkend zou zijn. Dit is op zichzelf niet betwist, maar ook in dit verband geldt dat niet is gesteld of gebleken dat is afgesproken binnen welke termijn dit moest gebeuren.
4.2. Het beeld dat opdoemt uit de stukken is dat de in goed vertrouwen begonnen commerciële samenwerking van april tot augustus 2006 nog redelijk verliep maar dat in de periode van augustus tot oktober 2006, al dan niet gevoed door een gebrekkige communicatie, ergernissen en twijfels ontstonden, met name van de kant van Worldwood. In oktober 2006 zijn partijen vervolgens in Nederland bij elkaar gekomen voor een bespreking. Mede gelet op het globale karakter van (veel van) de gemaakte afspraken is onvoldoende komen vast te staan dat op dat moment sprake was van werkelijke tekortkomingen van één van beide partijen (of van beide) en, zo dat al het geval was, is in elk geval niet gebleken dat de tekortschietende partij(en) daarvoor deugdelijk in gebreke is/zijn gesteld. Het hof voegt hier volledigheidshalve aan toe dat voor het aannemen van schuldeisersverzuim (waarop [appellant] zich heeft beroepen ten verwere tegen de vorderingen van Worldwood) strikt genomen geen ingebrekestelling nodig is, maar wel moet vaststaan dat de schuldenaar zijnerzijds al het nodige heeft gedaan wat voor nakoming nodig is en dat pas sprake kan zijn van een weigering tot medewerking indien voldoende duidelijk en concreet om medewerking is gevraagd. Ook hiervan is onvoldoende gebleken.
4.3. In het bestreden vonnis is (onder 4.7.) overwogen dat partijen het er bij hun bespreking in oktober 2006 over eens waren dat (de aanloop van) het project de nodige ‘missers, tegenvallers en extra kosten’ met zich had gebracht en dat het gebrek aan (financieel) overzicht en resultaat voor Worldwood aanleiding was om de samenwerking te willen beëindigen. Voorts is overwogen dat partijen in de bespreking overeenkwamen dat [appellant] hiervoor – dat wil zeggen voor de (wijze van) beëindiging van de samenwerking – een voorstel zou doen. Tegen deze overwegingen richt zich grief 9 van [appellant], doch [appellant] laat na toe te lichten wat volgens hem in oktober 2006 dan wel zou zijn afgesproken, zodat de grief faalt. Het hof gaat er dan ook van uit dat in oktober 2006 een nadere overeenkomst is gesloten die was gericht op beëindiging van de samenwerking. Dat [appellant] in 2007 kennelijk toch (alsnog) voortzetting van de samenwerking nastreefde, kan daaraan niet afdoen. In strijd met de gemaakte afspraak kwam [appellant] niet met een voorstel over de wijze van beëindiging, maar Worldwood kwam harerzijds ook niet met een ingebrekestelling of enige andere vorm van actie, zodat ook ten aanzien van de nadere overeenkomst van oktober 2006 geen verzuim is ingetreden.
4.4. De conclusie luidt dat in maart 2008 geen grond bestond voor de buitengerechtelijke ontbinding door Worldwood zodat deze ontbinding geen effect heeft gesorteerd. Evenmin bestaat er thans grond voor ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst door het hof, dan wel voor toewijzing van schadevergoeding voor een van beide partijen. Partijen zullen er zelf uit moeten zien te komen hoe de beëindiging van hun samenwerking financieel gestalte moet krijgen (los van de leningen, waarover hieronder meer), dat wil zeggen of Worldwood haar hele inbreng terugkrijgt dan wel een gedeelte of niets. Een en ander is afhankelijk van de waardering van de resultaten van de samenwerking en van de inbreng (financieel of anderszins) van beide partijen. In dat verband is in elk geval van belang dat [appellant] nooit salaris heeft ontvangen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van [appellant] in zoverre slagen dat de door de rechtbank gegeven verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst is ontbonden en de door de rechtbank uitgesproken veroordeling van [appellant] tot betaling aan Worldwood van € 62.500,--, niet kunnen worden gegrond op een tekortkoming van [appellant]. De vordering tot veroordeling van [appellant] tot betaling van € 62.500,-- kan evenmin worden toegewezen op grond van onrechtmatige daad, zoals Worldwood in eerste aanleg meer subsidiair heeft aangevoerd (zie hierboven onder 1.18.). Mede gelet op het feit dat enige haperingen in de communicatie tussen Rusland en Nederland redelijkerwijs te verwachten waren, was het door [appellant] verschafte inzicht in de gedane uitgaven niet zodanig gebrekkig dat dit als onrechtmatig jegens Worldwood moet worden beschouwd. Daarbij komt dat indien twee partijen een gezamenlijk commercieel project aangaan, ook de risico’s van een aanvankelijk nog niet volledig op orde zijnde financiële administratie in beginsel gezamenlijk moeten worden gedragen en dat in dit geval geen aanleiding bestaat op dit uitgangspunt een uitzondering te maken. Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden vonnis in zoverre niet in stand kan blijven.
Inhoudelijk – de leningsovereenkomst – grief 6
5. Grief 6 is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat, kort samengevat en zakelijk weergegeven, [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de leningsovereenkomst door het geleende bedrag niet te gebruiken voor de oprichting van een Russische onderneming en door geen rente te betalen, alsmede tegen de daaruit voortvloeiende verklaring voor recht dat de leningsovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en de toewijzing van de vordering tot terugbetaling van de geleende bedragen vermeerderd met contractuele rente. Het hof overweegt als volgt.
5.1. Hierboven (onder 4.2.) is reeds overwogen dat [appellant] niet tekort is geschoten in zijn verplichting om een Russische onderneming op te zetten, zoals door Worldwood is gesteld, althans dat [appellant] te dier zake in elk geval niet in verzuim is geraakt. Dit betekent dat dit geen grond was of is voor ontbinding van de leningsovereenkomst(en) en voor een veroordeling tot terugbetaling plus rente.
5.2. Wat betreft de gestelde tekortkoming in de nakoming van de plicht tot rentebetaling staat voorop dat uit de tekst van de leningsovereenkomsten blijkt dat op zich is afgesproken dat rente is verschuldigd. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan echter niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract; voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband is van belang dat de leningsovereenkomst niet los kan worden gezien van de samenwerkingsovereenkomst – in de aanhef van de overeenkomst van geldlening wordt ook gesproken van een “financieringsvoorstel – en dat voor beide partijen duidelijk was dat [appellant] geen kasmiddelen had. Een redelijke uitleg brengt daarom mee dat de rente wel verschuldigd was maar niet vanaf de aanvang reeds betaald diende te worden. [appellant] is dan ook niet automatisch in verzuim geraakt, zodat geen grond bestond voor een buitengerechtelijke ontbinding van de leningsovereenkomst op grond van het niet betalen van de rente.
5.3. Dit laat onverlet dat Worldwoord recht heeft op nakoming door terugbetaling van de geleende bedragen met rente. De afspraak in oktober 2006 om de samenwerking te beëindigen maakt dat niet anders, integendeel, een redelijke uitleg brengt mee dat beëindiging tevens inhield terugbetaling van de leningen. Daarmee staat echter nog niet vast per wanneer [appellant] moest terugbetalen. Afgesproken was dat [appellant] zou komen met een voorstel over de wijze van beëindiging. Nu daaromtrent niets anders is gesteld, gaat het hof ervan uit dat een dergelijk voorstel mede kon inhouden een voorstel tot terugbetaling van de geleende bedragen in termijnen. Een dergelijk voorstel is uitgebleven en de eerste brief van Worldwood van nadien dateert van 5 maart 2008. Dat die brief van 5 maart 2008 niet tot effect heeft gehad dat de leningsovereenkomst buitengerechtelijk werd ontbonden (zie hierboven onder 5.2.), doet niet af aan het feit dat Worldwood in de brief uitdrukkelijk aanspraak maakt op terugbetaling van de geleende bedragen vermeerderd met rente. De rechtbank heeft de leningsovereenkomsten daarom terecht ontbonden en terugbetaling bevolen met rente vanaf de dag der onderliggende betalingen, zodat het vonnis in zoverre in stand blijft.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat het appel deels slaagt. Grief 8 mist zelfstandige betekenis en zal dus niet afzonderlijk worden besproken. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarbij voor recht is verklaard dat de samenwerkingsovereenkomst is ontbonden en [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 62.500,-- met rente (onderdeel 5.1. van het dictum van het bestreden vonnis), alsmede voor zover [appellant] in de proceskosten in conventie is veroordeeld (onderdeel 5.3. van het dictum). Voor het overige kan het vonnis in stand blijven. Nu de rechtbank partijen in conventie over en weer deels in het ongelijk had moeten stellen, zal het hof, opnieuw rechtdoende, de proceskosten in conventie in eerste aanleg alsnog compenseren. Ook de proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, aangezien partijen ook in appel ieder deels in het ongelijk zijn gesteld.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Dordrecht van 15 oktober 2008 voor zover daarbij voor recht is verklaard dat de samenwerkingsovereenkomst is ontbonden en [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 62.500,-- met rente (onderdeel 5.1. van het dictum van het bestreden vonnis), alsmede voor zover [appellant] bij dat vonnis in de proceskosten is veroordeeld (onderdeel 5.3. van het dictum);
- in zoverre opnieuw rechtdoende: compenseert de kosten van het geding in eerste instantie in conventie in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, A.V. van den Berg en M. Brink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011 in aanwezigheid van de griffier.