ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6682

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.066.903-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep inzake schending concurrentie- en relatiebeding door voormalig werknemer

In deze zaak heeft Culimer B.V., voorheen IbroMar B.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin een vordering tot schending van een concurrentie- en relatiebeding door een voormalig werknemer, [geïntimeerde], werd afgewezen. De zaak betreft een kort geding dat is ingesteld op 14 september 2009, waarbij Culimer stelde dat [geïntimeerde] vertrouwelijke informatie naar zijn privé-e-mail had gestuurd en dat hij zich schuldig had gemaakt aan schending van de concurrentie- en geheimhoudingsclausules in zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter had op 7 april 2010 geoordeeld dat de vordering onvoldoende was onderbouwd en had deze afgewezen.

In hoger beroep heeft Culimer twee grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de vordering niet voldeed aan de eisen van spoedeisendheid die aan een kort geding worden gesteld. Het hof constateerde dat er te veel tijd was verstreken sinds de inleidende dagvaarding en dat de spoedeisendheid aan de vordering was ontzonken. Bovendien was de onderbouwing van de vordering door Culimer onvoldoende, vooral gezien de aard van een kort geding, waar een vordering voldoende aannemelijk moet worden gemaakt.

Het hof heeft ook opgemerkt dat de enkele vrees van Culimer dat [geïntimeerde] vertrouwelijke informatie zou delen met derden niet voldoende was om de vordering te rechtvaardigen. De vordering van Culimer werd afgewezen, en het hof bevestigde het vonnis van de kantonrechter. Culimer werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] waren begroot op € 1.091,25. De uitspraak werd gedaan op 24 mei 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
Zaaknummer : 200.066.903/01
Rolnummer Rechtbank : 1021368 VV EXPL 09-406
Arrest van 24 mei 2011
inzake
Culimer B.V., (voorheen IbroMar B.V.)
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Culimer,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te 's-Gravenhage,
tegen
[naam],
wonende te [plaats]¸
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Luscuere te 's-Gravenhage.
Het geding
1. Bij exploot van 20 april 2010, hersteld bij de exploten van 22 april 2010 en 17 mei 2010, is Culimer in hoger beroep gekomen van het op 7 april 2010 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam als voorzieningen rechter (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis. Bij memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis (met producties) zijn twee grieven opgeworpen, die beide bij memorie van antwoord (ook met producties) zijn bestreden.
Ter zitting van 8 april 2011 hebben partijen hun standpunten nader doen bepleiten, Culimer door mr. C. Almeida en [geïntimeerde] door mr. J. Luscuere.
Beoordeling van het hoger beroep
2. In het vonnis van 7 april 2010 heeft de kantonrechter een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat die feiten tussen partijen vast staan.
3. Samengevat gaat het om het volgende.
- [geïntimeerde] is op 30 november 2006 bij IbroMar, de rechtsvoorganger van Culimer, in dienst
getreden in de functie van accountmanager
- [geïntimeerde] heeft op 3 juli 2009 de arbeidsovereenkomst met Culimer opgezegd; in onderling
overleg is daarbij de einddatum op 3 september 2009 gesteld;
- [geïntimeerde] heeft tijdens zijn dienstverband met Culimer regelmatig e-mails naar zijn
privéaccount doorgestuurd met vertrouwelijke gegevens van klanten uit het bestand van
Culimer, ook nog na 3 juli 2009 (bijvoorbeeld op 10 augustus 2009);
- Culimer heeft [geïntimeerde] op 17 augustus 2009 op staande voet ontslagen;
- [geïntimeerde] heeft Culimer inzage gegeven in de gegevens die hij naar zichzelf had
doorgestuurd;
- in de arbeidsovereenkomst van partijen zijn ondermeer de volgende bepalingen
opgenomen:
"Competition Clause
During this agreement and until 6 months after termination of this agreement, Mr […] (lees [geïntimeerde]) shall refrain from any activities in the same field (worldwide trade in and production of seafood) as Employer and its employees, whether for his own account, on behalf of or in employment for third parties. Nor shall he have any interest in, financially or in whatever other form, be employed by. whether or not paid by any business enterprise, conducting activities in the same field as Employer.
A breach of this clause shall result in forfeiture of an immediate penalty of
US$ 10.000 payable to Employer per occasion, to be increased with
US$ 2.500 for each day of continuation of breach, notwithstanding the right of Employer to claim for full compensation of damages.
Confidentiality Clause:
During this agreement, as well as after termination, mr [geïntimeerde] shall keep full confidentiality of all information concerning IbroMar, its business or IbroMar's business relations unless IbroMar agrees in writing to share information with others, other than required for a smooth and successful operation of IbroMar's business.".
4. Tegen de achtergrond van voormelde feiten en stellende dat [geïntimeerde] zich schuldig gemaakt heeft aan schending van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding (naar het hof begrijpt: "the Competition Clause" en "the Confidentiality Clause") dan wel de gerechtvaardigde vrees bestaat dat [geïntimeerde] genoemde bepalingen zal schenden, heeft Culimer tegen [geïntimeerde] een vordering ingesteld zoals in de inleidende dagvaarding omschreven. Later heeft Culimer in eerste aanleg bij akte van 22 september 2009 de vordering nog gewijzigd. De kantonrechter heeft de gewijzigde vordering als onvoldoende onderbouwd integraal afgewezen en de kosten gecompenseerd.
5. Culimer kan zich met het vonnis van 7 april 2010 niet verenigen, reden waarom zij van die uitspraak in hoger beroep gekomen is en vernietiging vordert van genoemd vonnis.
Tevens vordert Culimer toewijzing van de (gewijzigde) vordering een en ander zoals weergegeven in het exploot van 22 april 2010, vermeerderd met de kosten/posten zoals omschreven onder 47. van de memorie van grieven.
6. De door Culimer opgeworpen grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. De inleidende (kortgeding) dagvaarding is uitgebracht op 14 september 2009, het daarop door de kantonrechter gewezen vonnis dateert van 7 april 2010. Het ingestelde hoger beroep dateert van 22 april 2010 (een verzoek spoedappel te mogen instellen is niet gedaan), de memorie van grieven dateert van 24 augustus 2010, terwijl de memorie van antwoord, het laatste in deze procedure genomen stuk, dateert van 19 oktober 2010. Het pleidooi heeft plaats gehad op 8 april 2011.
Die feitelijkheden in acht nemend is het hof van oordeel dat de voorliggende procedure niet (meer) voldoet aan de eisen die art. 254 Rv. stelt aan een kortgeding procedure.
Te veel tijd is verstreken om te kunnen oordelen dat er van een spoedeisende zaak waarbij een onmiddellijke voorziening wordt vereist, sprake is. De spoedeisendheid is aan de vordering ontzonken. Alleen al om die reden komt de vordering van Culimer, wat daar ook van zij, niet voor toewijzing in aanmerking.
8. Daar komt bij dat Culimer haar vordering ten enen male onvoldoende heeft onderbouwd, zeker voor een kort geding procedure, waar een vordering, om voor toewijzing in aanmerking te komen, voldoende aannemelijk gemaakt dient te worden. Waar de kantonrechter in het bestreden vonnis ook al geoordeeld had dat van een valide onderbouwing van de vordering geen sprake was, was het aangewezen dat Culimer in hoger beroep meer aanvoert dan zij thans gedaan heeft.
Culimer stelt wel dat er sprake is van (dreigende) schending van het non-concurrentie- en het geheimhoudingsbeding, maar [geïntimeerde] ontkent de bedrijfsgegevens van Culimer die hij naar zijn eigen e-mailaccount gezonden heeft aan een derde te hebben verstrekt. Een en ander blijkt ook uit niets. De enkele, niet onderbouwde stelling van Culimer dat zij aan verschillende klanten die tijdens het dienstverband van [geïntimeerde] onder zijn beheer vielen, merkt dat er iets "speelt" is onvoldoende.
Ook blijkt uit niets dat er een reëel gevaar bestaat dat [geïntimeerde] alsnog bedrijfsgevoelige informatie aan derden zal doorspelen. Het enkele vermoeden en/of de enkele vrees, zoals de kantonrechter ook al heeft overwogen, dat [geïntimeerde] "iets" met de informatie doet of gaat doen is onvoldoende voor toewijzing van de door Culimer gevraagde voorziening.
Met het bovenstaande is antwoord gegeven op de door Culimer onder 3. van de memorie van grieven opgeworpen vraag.
Voor enig verbod als door Culimer geëist is dan ook geen goede grond aanwezig. Waar van een verbod geen sprake kan zijn, is voor een vordering strekkende tot voorkoming van schending al helemaal geen ruimte.
De vorderingen ter zake zullen door het hof dan ook worden afgewezen. Ook is geen goede grond aanwezig om [geïntimeerde] te belasten met de kosten van de recherche door [...] welke kosten overigens op geen enkele wijze zijn gespecificeerd. Zelfs een bedrag wordt niet genoemd. Gesteld wordt dat de factuur van [...] in het geding wordt gebracht bij memorie van grieven maar dat is niet gebeurd, zoals ook door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord geconstateerd, waarna Culimer deze factuur niet alsnog in het geding heeft gebracht. Culimer heeft er zelf voor gekozen [...] in te schakelen, met de daaraan verbonden kosten. Waar [...] niets laakbaars heeft gevonden kunnen de kosten van [...] niet op [geïntimeerde] worden verhaald.
Voor het verhalen van de kosten van beslaglegging op [geïntimeerde] is evenmin een valide grond gebleken.
9. Culimer heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] jegens haar onrechtmatig gehandeld heeft, maar de vordering van Culimer is daarop niet (mede) gebaseerd zodat het hof op dit punt niet verder in zal gaan.
10. Voor zover het hof niet op alle onderdelen van de door Culimer aangevoerde grieven heeft gerespondeerd, zal het hof dat niet alsnog doen omdat een en ander niet kan leiden tot een andere uitkomst van de procedure.
11. De conclusie van vorenstaande is dat de vordering van Culimer, in al haar onderdelen, een deugdelijke basis ontbeert. De vordering van Culimer zal dan ook worden afgewezen. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bevestigd. Culimer wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 7 april 2010;
- veroordeelt Culimer in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 263,-- aan verschotten en € 894,-- -aan salaris advocaat, waarvan te voldoen:
(a) aan de griffier van het hof € 197,25 voor in debet gesteld griffierecht en € 894,-- voor salaris advocaat, waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en
(b) aan [geïntimeerde] € 65,75 voor niet in debet gesteld griffierecht.
- bepaalt dat het aan de griffier van het hof verschuldigde bedrag, te weten € 1.091,25 bijgeschreven dient te zijn op bankrekeningnummer 56.99.90.580 ten name van Ministerie van Justitie Arrondissement Den Haag 537, zulks onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- bepaalt dat dit bedrag uiterlijk twee weken na heden moet zijn voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. Disselkoen, S.R. Mellema, en J.J. Trap, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2011 in aanwezigheid van de griffier.