GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200.067.310/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 801055/08-26731
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.J.M. van den Brûle te ’s-Gravenhage,
de besloten vennootschap Wittebrug BV,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Wittebrug.
niet verschenen; verstek verleend.
Bij exploot van 18 mei 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage (hierna: de kantonrechter) gewezen eindvonnis van 10 maart 2010. Nadat tegen Wittebrug verstek was verleend heeft [appellant] bij memorie van grieven vier grieven tegen het bestreden vonnis opgeworpen. [appellant] heeft hierna de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de feiten die de kantonrechter in het tussenvonnis van 8 april 2009 als vaststaand heeft aangemerkt, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1. Wittebrug heeft in opdracht en voor rekening van [appellant] aan diens auto een aantal reparatiewerkzaamheden verricht. Te dier zake zijn twee facturen opgemaakt, één ten bedrage van € 1.444,41 en één ten bedrage van € 389,74. De factuur van € 389,74 is door [appellant] ten overstaan van [X] (hierna: [X]), receptioniste bij Wittebrug, door middel van een pinbetaling voldaan. [appellant] heeft de auto dezelfde dag, 25 of 26 januari 2008, meegekregen.
2.2. In de tussen partijen overeengekomen voorwaarden is onder meer bepaald dat betaling dient te geschieden bij het ophalen van de auto.
2.3. Bij inleidende dagvaarding heeft Wittebrug gevorderd dat de kantonrechter bij uitvoerbaar verklaard vonnis [appellant] zal veroordelen tot betaling aan Wittebrug van een bedrag van € 1.444,41, vermeerderd met rente en kosten. Volgens Wittebrug heeft [appellant] dit bedrag nog niet betaald. [appellant] betwist dit en stelt dat hij het bedrag contant heeft betaald op de dag dat hij de auto kwam ophalen.
2.4. Bij conclusie van antwoord heeft [appellant] een kopie overgelegd van het door hem op 25 of 26 januari 2008 ontvangen originele, zogeheten “kettingformulier”, bestaande uit vier aan elkaar geniete bladzijden, waarvan de eerste drie bladzijden de factuur ten bedrage van € 1.444,41 vormen en waarvan de laatste bladzijde de factuur ten bedrage van € 389,74 betreft. Op elke bladzijde van dit overgelegde kettingformulier is met pen rechts onderaan een “vinkje” (“v”) geplaatst en op de laatste bladzijde, een stukje onder het bedrag € 389,74, ook een handtekening.
2.5. Bij tussenvonnis van 8 april 2009 heeft de kantonrechter [appellant] opgedragen te bewijzen feiten en/of omstandigheden waaruit kan volgen dat hij op vrijdag 25 januari 2008 of op zaterdag 26 januari 2008 aan (een medewerkster van) Wittebrug contant een bedrag van € 1.444,41 heeft betaald (naast een betaling van een bedrag per pin voor een andere factuur). Hierna zijn getuigen gehoord en hebben partijen onder overlegging van bescheiden schriftelijk gereageerd.
2.6. [appellant] heeft de volgende getuigenverklaring afgelegd, voor zover relevant:
“Ik verklaar hier onder ede dat juist is dat ik op vrijdag 25 januari 2008 of op zaterdag 26 januari 2008 aan een medewerkster van eiseres contant heb betaald een bedrag van € 1.444,41 (naast de pinbetaling van een andere factuur). (….)
Ik had voor de betaling niet te horen gekregen van eiseres dat ik naast het bedrag van € 1.444,41 ook nog diende te betalen een bedrag van € 389,74.
Ik had dat bedrag van € 1.444,41 geleend van [getuige sub 1]. [getuige sub 1] is ook met mij naar binnen gegaan bij eiseres en stond daar naar ik meen, toen ik betaalde, in de buurt van de vitrines of bij een auto in de buurt van de vitrines. [getuige sub 1] stond toen te bellen.
Ik kan mij nog goed herinneren dat de hele lange factuur – een kettingformulier – door de medewerkster van eiseres snel werd doorgenomen (…..).
Ik heb meegekregen het originele kettingformulier. (….)
2.7. Zijn vriend [getuige sub 1] (hierna: [getuige sub 1]) heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
Eind januari 2008 heb ik gedaagde [appellant] € 1450,00 geleend voor de betaling van de reparatie van zijn auto. (….) Ik ben met gedaagde meegegaan naar binnen bij eiseres toen hij ging betalen. Ik was aan het bellen en ging een beetje rondkijken. (….) Ik heb gedaagde geld zien overhandigen aan die medewerkster. Dat heb ik gezien toen ik daar bij de vitrines van eiseres stond. De afstand tussen die vitrines en de plaats waar de betaling plaatsvond was niet zo groot. Ik weet niet hoeveel meter. Daarna heb ik gedaagde met zijn pinpas in zijn hand zien staan. (….)
(….)”
2.8. In contra-enquête heeft [X] voor zover relevant als volgt verklaard:
“De aan het antwoord gehechte factuur is een kettingformulier. De daarop aangegeven “vinkjes” ken ik niet.
Op de laatste regel heb ik mijn handtekening gezet bij het bedrag van € 389,74. Het bedrag van € 1444,41 heeft gedaagde niet aan mij betaald op de betreffende zaterdagochtend (einde van de ochtend).
Het bedrag van € 389,74 heeft gedaagde per pin betaald. Ik heb dat bedrag aangeslagen op de kassa en op de laatste bladzijde van de factuur mijn handtekening gezet.
(….)
Ik dacht dat gedaagde maar af moest rekenen een bedrag van € 389,74. (…)
U houdt mij voor de tweede volzin van de verklaring van gedaagde als getuige. Zijn verklaring is niet juist. U houdt mij voor dat de getuige [getuige sub 1] heeft verklaard: “Ik heb gedaagde geld zien overhandigen aan die medewerkster.” Aan mij is geen geld overhandigd door gedaagde. Als dat wel het geval zou zijn geweest, zou dat aangetekend zijn op de factuur.
Ik ben een ervaren receptioniste. Bij een contante betaling tel ik het geld na, ik sla het geld aan op de kassa, ik geef eventueel wisselgeld terug en het kassabonnetje niet ik aan de factuur en ik zet (alleen) mijn handtekening op de factuur. Het kettingformulier bestaat uit drie lagen. Aan de blauwe laag komt een kopie van de kassabon en die gaat in de la voor de administratie (…).
De blauwe laag van het kettingformulier zou nog bij eiseres aanwezig moeten zijn.
(….)
Maandag 28 januari 2008 werd ik door een collega erop gewezen dat een betaling ontbrak.”
2.9. [getuige sub 3] (hierna: [getuige sub 3]), service-adviseur/receptionist bij Wittebrug, heeft tot slot onder meer het volgende verklaard:
“Op zaterdag 26 januari 2008 kwam gedaagde zijn auto ophalen. Op het moment dat gedaagde binnenkwam was ik in de werkplaats. Ik kwam later in de receptieruimte. Mijn collega [X] was toen met gedaagde in gesprek. Ik heb gedaagde geen geld zien overhandigen aan [X]. Ik heb gedaagde geen pinbetaling zien verrichten. Ik heb wel gezien dat [X] gedaagde het kettingformulier overhandigde. Ik stond toen ook achter de balie, twee plaatsen verder. (….)
Bij een contante- of bij een pinbetaling leest de receptionist van te voren de factuur. De verschillende onderdelen van de factuur worden besproken met de klant. (….) Bij een contante betaling sla ik het factuurnummer in en het eindbedrag in de kassa en dan druk ik op de contantknop op de kassa. Er komt dan een bonnetje uit de kassa. Als je nog een tweede keer aanslaat komt er een tweede bonnetje uit de kassa. Het bonnetje voor de klant wordt aan zijn exemplaar van de factuur geniet en het andere bonnetje gaat met de blauwe laag van het kettingformulier in de bak voor de administratie. Op de factuur teken ik aan of er contant is betaald geworden of per pin. Bij een pinbetaling wordt het betreffende bonnetje ook op die wijze aan de factuur geniet.
De “vinkjes” op de factuur zeggen mij niets. (….)
Op de vraag waarom aan de orginele factuur geen pinbonnetje gehecht is en ook kennelijk – nietgaatjes ontbreken – niet gehecht is geweest kan ik slechts antwoorden dat soms die bonnetjes op verzoek van de klant los worden meegegeven. De kopie van de pintransactiebon en van de kassabon worden aan de blauwe laag van het kettingformulier gehecht dat in de bak voor de administratie gaat.”
2.10. Na afloop van het getuigenverhoor van 24 augustus 2009 heeft [appellant] het originele kettingformulier, dat door hem eerder in kopie was overgelegd, in het geding gebracht. In het proces-verbaal staat vermeld dat in het formulier nietgaatjes ontbreken.
2.11. Bij akte van 23 september 2009 heeft Wittebrug onder meer de kasstaat betreffende 25 en 26 januari 2008 in het geding gebracht. In de akte staat voorts het volgende vermeld:
“Eiseres is er niet in geslaagd het origineel van de doorslag van de factuur van € 389,74 (…) tijdig bij haar gemachtigde te krijgen. Een voorafgaand daaraan verstuurde scan is dermate onleesbaar dat daaraan geen waarde kan worden gehecht. Zodra diens gemachtigde dit origineel in zijn bezit heeft, zal deze pogen een leesbaar afschrift daarvan in het geding te brengen.
De doorslag van de factuur van € 1444,41 (…) is kennelijk niet bewaard gebleven, vermoedelijk omdat deze factuur niet voldaan was en er dus ook geen reden was deze in de administratie op te nemen.”
2.12. Bij tussenvonnis van 16 december 2009 heeft de kantonrechter, op verzoek van [appellant], Wittebrug bevolen de aan Wittebrug toebehorende originele doorslag van de factuur over te leggen, alsmede de originele kaststaat welke aan het eind van de dag wordt opgemaakt, als ook de GIC-lijsten 2010 2020 van de bewuste dag (overzicht van alle facturen van die dag). Wittebrug heeft vervolgens bij akte van 13 oktober 2010 overgelegd de (door haar reeds eerder in het geding gebrachte, zie onder 2.11.) kasstaat van 25 en 26 januari 2008. Zij heeft verklaard dat zij niet beschikt over enige andere lijst dan deze kasstaat. De kasstaat vermeldt wel de factuur van € 389,74 en de pinbetaling te dier zake, maar niet de factuur van € 1.444,41 noch de contante betaling van dat bedrag. De originele blauwe doorslag van het kettingformulier heeft Wittebrug niet overgelegd. Wittebrug heeft hiervoor als verklaring gegeven dat haar werkwijze dusdanig is dat alleen de doorslag van een betaalde factuur wordt bewaard, zodat de doorslag van de factuur van € 1.444,41 van de factuur van € 389,74 is losgemaakt en weggegooid.
2.13. Bij het bestreden eindvonnis van 10 maart 2010 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet geslaagd was in het leveren van het benodigde bewijs. De vordering van Wittebrug is toegewezen en [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 1.864,78, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1% per maand over € 1.444,41 vanaf 5 november 2008 tot de dag der voldoening.
3. Grieven 1, 2 en 4 richten zich alle tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs en tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. De grieven slagen. Het hof acht bewezen dat [appellant] het bedrag van € 1.444,41 op 25 of 26 januari 2008 contant heeft betaald. Het hof overweegt als volgt.
4.1. [appellant] is gedurende de gehele procedure consequent geweest in zijn betoog en zijn duidelijke getuigenverklaring vormt aanvullend bewijs ten opzichte van de verklaring van [getuige sub 1] dat [appellant] contant aan Wittebrug betaald heeft en ten opzichte van de hierna te noemen “vinkjes”. Tegenover de getuigenverklaringen van [appellant] en [getuige sub 1] staat alleen de getuigenverklaring van [X]. De verklaring van [getuige sub 3] legt geen gewicht in de schaal, want dat [getuige sub 3] [appellant] geen geld heeft zien overhandigen sluit niet uit dat dit wel is gebeurd, temeer nu [getuige sub 3] toegeeft niet al in de receptieruimte te zijn geweest toen [appellant] binnenkwam en hij naar eigen zeggen ook de pinbetaling – waarvan onbetwist is dat die heeft plaatsgevonden – niet heeft gezien. De rest van verklaring van [getuige sub 3] gaat vooral over de gebruikelijke werkwijze en/of de door hem gevolgde werkwijze en zegt niets over hetgeen in dit concrete geval is gebeurd.
4.2. Het hof acht verder van belang dat de stelling van [appellant] dat beide nota’s zijn betaald wordt ondersteund door de “vinkjes” die op elke bladzijde van de door [appellant] overgelegde doorslag voorkomen. Dat [X] heeft verklaard dat zij de vinkjes niet kent, doet daaraan niet af. Het hof houdt het ervoor dat de vinkjes ook op de blauwe doorslag van Wittebrug staan, welke blauwe doordruk – in elk geval voor wat betreft het deel dat ziet op de factuur ad € 1.444,41 – kennelijk door Wittebrug is weggegooid dan wel bij haar in het ongerede is geraakt. Als juist zou zijn de verklaring van [X] dat zij dacht dat het maar om één factuur ging, zou overigens redelijkerwijs te verwachten zijn geweest dat de gehele blauwe doordruk ten behoeve van de administratie in de la zou zijn gestopt en is niet goed verklaarbaar waarom het formulier dan kennelijk toch gescheiden is en uitsluitend de doorslag van de factuur van € 389,74 is bewaard.
4.3. Tot slot doet aan het voorgaande niet af dat de overgelegde kasstaat noch de factuur van € 1.444,41 noch de contante betaling daarvan vermeldt. Het is goed mogelijk dat de betaling niet is aangeslagen en/of geregistreerd en dat het geld en de blauwe doordruk van de bewuste factuur in het ongerede zijn geraakt.
5. Grief 3 behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking meer. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en opnieuw rechtdoende zal het hof de vorderingen van Wittebrug alsnog afwijzen. Bij deze uitkomst pas een kostenveroordeling ten laste van Wittebrug in beide instanties.
- vernietigt het bestreden vonnis van 10 maart 2010;
- wijst de vorderingen van Wittebrug af;
- veroordeelt Wittebrug in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot aan 10 maart 2010 in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 600,- wegens salaris van de gemachtigde;
- veroordeelt Wittebrug tevens in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 261,- aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat en veroordeelt Wittebrug dus om te voldoen
a. aan de griffier van het hof:
€ 195,25 voor in debet gesteld griffierecht;
€ 632,- voor salaris van de advocaat van [appellant],
totaal derhalve € 827,25, met bepaling dat de griffier van de rechtbank met dit bedrag zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
€ 65,75 voor niet in debet gesteld griffierecht;
- bepaalt dat het aan de griffier van het hof verschuldigde bedrag bijgeschreven dient te zijn op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Ministerie van Justitie Arrondissement Den Haag 537, zulks onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer, en bepaalt dat dit bedrag uiterlijk twee weken na heden moet zijn voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, G. Dulek-Schermers en E.M.
Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011 in aanwezigheid van de griffier.