ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1118

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-00-6748-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van feitelijk leidinggevende bij asbestverwijdering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, feitelijk leidinggevende van [bedrijf A], werd beschuldigd van het nalaten om een asbestinventarisatierapport te overhandigen aan de sloper voor de sloop van een kas waarin asbesthoudende onderdelen aanwezig waren. Dit gebeurde in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 1 november 2007 te Hazerswoude Dorp en Boskoop. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zijn rol als feitelijk leidinggevende, verantwoordelijk was voor het niet naleven van de Wet milieugevaarlijke stoffen en het Asbestverwijderingsbesluit. De verdediging voerde aan dat de wet onduidelijk was en dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte zich beter had moeten informeren over de wettelijke verplichtingen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, met een voorwaardelijke straf van 15 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof benadrukte het belang van het asbestinventarisatierapport voor de bescherming van mens en milieu en dat de verdachte als feitelijk leidinggevende niet alleen de formele opdrachtgever was, maar ook de feitelijke opdrachtgever.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006748-08
Parketnummer: 09-997562-07
Datum uitspraak: 28 januari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 18 december 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[bedrijf A] in of omstreeks de periode van 01 oktober 2007 tot en met 01 november 2007 te Hazerswoude Dorp en/of Boskoop, in ieder geval in Nederland, op/nabij/achter Rijneveld ([nummer]), al dan niet opzettelijk, als degene die, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een (tuinbouw)kas, zijnde een bouwwerk, waarvan zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs kon(den) weten dat zich daarin asbest, te weten chrysotiel, of (een) asbesthoudend(e) product(en), te weten een chrysotielhoudende gevel- en dak(cement)beplating, bevond(en), geheel of gedeeltelijk deed slopen en/of dat asbest of dit/die asbesthoudend(e) product(en) uit die tuinbouwkas deed verwijderen, voor welke handeling(en) zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s), over een asbestinventarisatie-rapport diende(n) te beschikken, in ieder geval (een) handeling(en) deed verrichten waarop artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 van toepassing was, vóórdat de/die handeling werd(en) verricht, niet een afschrift van het asbestinventarisatierapport heeft verstrekt aan degene die de/die handeling(en) verrichtte, te weten [bedrijf B] en/of [betrokkene 1]; terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot het/de feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging(en);
en/of
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2007 tot en met 01 november 2007 te Hazerswoude Dorp en/of Boskoop, in ieder geval in Nederland, op/nabij/achter Rijneveld ([nummer]), al dan niet opzettelijk, als degene die, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een (tuinbouw)kas, zijnde een bouwwerk, waarvan hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs kon(den) weten dat zich daarin asbest, te weten chrysotiel, of (een) asbesthoudend(e) product(en), te weten een chrysotielhoudende gevel- en dak(cement)beplating, bevond(en), geheel of gedeeltelijk deed slopen en/of dat asbest of dit/die asbesthoudend(e) product(en) uit die tuinbouwkas deed verwijderen, voor welke handeling(en) hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), over een asbestinventarisatie-rapport diende(n) te beschikken, in ieder geval (een) handeling(en) deed verrichten waarop artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 van toepassing was, vóórdat de/die handeling werd(en) verricht, niet een afschrift van het asbestinventarisatierapport heeft verstrekt aan degene die de/die handeling(en) verrichtte, te weten [bedrijf B] en/of [betrokkene 1];
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is op gronden als nader verwoord in de pleitaantekeningen betoogd dat de tekst van artikel 5 van het Asbestverwijderingsbesluit (Avb) onduidelijkheid schept over wie de normadressaat is. Hierdoor is het artikel in strijd met het lex certa beginsel. De verdachte dient derhalve primair te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair is vrijspraak bepleit op de grond dat bij de verdachte opzet in de zin van bewuste en nauwe samenwerking op het culpoos nalaten een asbestinventarisatierapport te verstrekken door [bedrijf C] heeft ontbroken. Meer subsidiair is - in geval van bewezenverklaring - gepleit voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van het openbaar ministerie
Naar de visie van de advocaat-generaal is, op gronden als nader verwoord in haar requisitoiraantekeningen, artikel 5 Avb voldoende duidelijk en mede gericht aan de verdachte, is er sprake geweest van opzet en kan het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
Oordeel van het hof
Het doel van de Wet milieugevaarlijke stoffen en het daarop gebaseerde Asbestverwijderingsbesluit (hierna: Avb), is om zoveel mogelijk risico's van gevaarlijke stoffen, waaronder asbest, voor mens en milieu uit te sluiten. In dat kader wordt verlangd dat er een asbestinventarisatierapport wordt opgemaakt en dat dit vóór aanvang van de sloop van een bouwwerk waarin zich asbesthoudende onderdelen bevinden, aan de sloper wordt overhandigd. Gelet op de doelstelling van de wet en het besluit is het hof - anders dan de verdediging - van oordeel dat 'degene die' als bedoeld in artikel 5 Avb ruim dient te worden uitgelegd en derhalve niet alleen de formele opdrachtgever, maar ook de feitelijke opdrachtgever omvat. Het enkele feit dat in de nota van toelichting op het Avb staat vermeld dat het asbestinventarisatierapport dient te worden verstrekt door de eigenaar maakt dit niet anders; uit de toepasselijke regelgeving en die nota van toelichting blijkt immers van een bredere kring van adressaten. Gelet op de inhoud van het dossier, het Avb en de nota van toelichting daarop is artikel 5 Avb ook voldoende duidelijk en niet in strijd met het lex certa beginsel. Voorts is het hof op grond van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde - anders dan de verdediging - van oordeel dat de verdachte als feitelijk leidinggevende van [bedrijf A], als een in artikel 5 Avb bedoelde feitelijke opdrachtgever aangemerkt dient te worden. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op het feit dat [bedrijf C] het gehele slooptraject had uitbesteed aan de verdachte en diens bedrijf, die vervolgens alle activiteiten rond de sloop organiseerden en coördineerden en vanuit die positie met [bedrijf B] en/of [betrokkene 1] in contact zijn getreden, deze namens [bedrijf C] de opdracht hebben gegeven tot de sloop en toezicht hebben gehouden op de daadwerkelijke uitvoering daarvan.
Ten aanzien van het opzet overweegt het hof dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat de verdachte zich bewust was van het bestaan van een voor hem geldende wettelijke verplichting en/of boos opzet had op de overtreding daarvan. Het enkele feit dat de verdachte in de onderhavige zaak stelt niet te hebben geweten van de verplichting tot het overhandigen van het asbestinventarisatierapport aan [bedrijf B] en/of [betrokkene 1], staat derhalve niet aan opzet in de weg. In casu had de verdachte, die blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, voor de eerste keer te maken had met een opdracht waarbij asbest aan de orde was, zich beter op de hoogte moeten stellen van de inhoud van de daarvoor geldende regelgeving. Door zich niet, in ieder geval onvoldoende, te informeren, heeft de verdachte bewust het risico op de koop toegenomen dat hij handelde in strijd met enig wettelijk voorschrift.
Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof de verweren van de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijf A] in de periode van 01 oktober 2007 tot en met 01 november 2007 in Nederland opzettelijk, als degene die, tezamen en in vereniging met anderen een (tuinbouw)kas, zijnde een bouwwerk, waarvan zij en haar mededaders wisten dat zich daarin asbesthoudende producten, te weten een chrysotielhoudende gevel- en dak(cement)beplating, bevonden, geheel of gedeeltelijk deed slopen, voor welke handelingen zij en haar mededaders, over een asbestinventarisatie-rapport dienden te beschikken, vóórdat die handelingen werden verricht, niet een afschrift van het asbestinventarisatierapport heeft verstrekt aan degene die die handelingen verrichtte, te weten [bedrijf B] en/of [betrokkene 1], terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging(en).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijk leiding geven aan het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan € 750,00, subsidiair 15 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. [bedrijf A] fungeerde als tussenpersoon bij de opdracht tot sloop van een kas, waarin zich asbesthoudende onderdelen bevonden. De verdachte was de feitelijk leidinggevende binnen het bedrijf. Voor aanvang van de sloop hebben de [bedrijf A] en de verdachte alsmede hun mededaders nagelaten een asbestinventarisatierapport aan de sloper te overhandigen en hebben aldus in strijd met de Wet milieugevaarlijke stoffen en het Asbestverwijderingsbesluit gehandeld. De verdachte heeft door het nalaten anderen in de directe omgeving van het asbest potentieel in gevaar gebracht. Het hof heeft er voorts rekening mee gehouden dat de verdachte er blijk van heeft gegeven van het bewezenverklaarde te hebben geleerd. Tevens heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte en het feit dat zijn bedrijf is veroordeeld voor hetzelfde misdrijf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal daarop geen korting toepassen in verband met de overschrijding van de inzendtermijn van het dossier na het instellen van hoger beroep. Het hof zal volstaan met een constatering, nu die termijn in geringe mate is overschreden en de zaak vervolgens voortvarend op zitting is aangebracht en behandeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en artikel 5 van de Asbestverwijderingsbesluit 2005, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van € 50,00 (vijftig) per dag, voor zover die tijd niet reeds op een straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius, mr. J.M. Reinking en mr. M.A. van der Ham, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2011.