ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ0504

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001392-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en ongewenst verblijf van een vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Frankrijk en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is schuldig bevonden aan winkeldiefstal en het als vreemdeling verblijven in Nederland, terwijl zij wist dat zij ongewenst was verklaard. De feiten dateren van 15 december 2009, toen de verdachte in Spijkenisse diverse verzorgingsproducten heeft weggenomen uit een winkel, toebehorende aan Albert Heijn BV. Daarnaast verbleef zij in Nederland, ondanks dat zij op grond van de Vreemdelingenwet ongewenst was verklaard door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de verdachte in eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. Het hof overweegt dat de gepleegde feiten, zoals winkeldiefstal, doorgaans leiden tot overlast en financiële schade voor winkelbedrijven. Bovendien heeft de verdachte met haar gedrag het Nederlandse vreemdelingenbeleid geschonden. Het hof heeft in zijn overwegingen ook rekening gehouden met de lange geschiedenis van de verdachte met verslaving aan harddrugs en eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.

De verdediging voerde aan dat de ongewenstverklaring in strijd was met Europees recht, maar het hof oordeelde dat de Minister in redelijkheid tot de ongewenstverklaring had kunnen komen, gezien de aard van de gepleegde delicten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte als strafbaar verklaard, waarbij de opgelegde straf als passend werd beschouwd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001392-10
Parketnummer(s): 10-711132-09
Datum uitspraak: 28 maart 2011
VERSTEK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1972,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 15 december 2009 te Spijkenisse met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand (gelegen op/aan [adres]) heeft weggenomen diverse verzorgingsproducten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
zij op of omstreeks 15 december 2009 te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij de beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (nummer [nummer]) de dato [datum] tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 15 december 2009 te Spijkenisse met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ineen pand (gelegen aan [adres]) heeft weggenomen diverse verzorgingsproducten toebehorende aan Albert Heijn BV;
2.
zij op 15 december 2009 te Spijkenisse als vreemdeling heeft verbleven, terwijl zij wist dat zij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, te weten bij de beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (nummer [nummer]) de dato [datum] tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer
De verdediging heeft in de schriftuur van 22 maart 2010 - samengevat - betoogd dat het onder 2 tenlastegelegde niet kan worden bewezenverklaard, omdat het aan de tenlastelegging van dat feit ten grondslag liggende besluit tot ongewenstverklaring is genomen in strijd met artikel 27 van de EU-Richtlijn 2004/38/EG betreffende - kort gezegd - het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Richtlijn).
Het hof overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
Vaststaat dat de verdachte bij besluit van [datum] ongewenst is verklaard en dat zij hiermee ook bekend was ten tijde van het tenlastegelegde. Niet is gebleken dat de verdachte tegen dit besluit beroep heeft ingesteld, zodat het hof ervan uitgaat dat het besluit ten tijde van het tenlastegelegde in rechte vaststond. Voorts staat vast dat de verdachte ten tijde van het besluit tot ongewenstverklaring in het bezit was van de Franse nationaliteit.
Bij een strafrechtelijke vervolging ter zake van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht dient de rechter te onderzoeken of het besluit tot ongewenstverklaring in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees gemeenschapsrecht (vergelijk HR 13 juli 2010, NJ 2010, m.nt. A.H. Klip).
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Richtlijn, welke bepaling ingevolge artikel 3, eerste lid, in verbinding met artikel 2, aanhef en onder 1, van die Richtlijn op de verdachte van toepassing is, dienen de verblijfsrechtelijke beperkingen van burgers van de Unie die om redenen van openbare orde of openbare veiligheid worden genomen, in overeenstemming te zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend te zijn gebaseerd op het gedrag van de betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen mogen als zodanig geen reden voor deze maatregelen vormen. Het gedrag van betrokkene moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Het besluit tot ongewenstverklaring van [datum] houdt - voor zover hier van belang - in dat de verdachte een gevaar vormt voor de openbare orde, omdat zij onder andere bij vonnis van 17 maart 2005 door de politierechter in de rechtbank te Rotterdam wegens een poging tot diefstal met geweld is veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf van zes maanden.
Het hof is van oordeel dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in redelijkheid - en aldus binnen de grenzen van artikel 27, tweede lid van de Richtlijn - tot dit besluit heeft kunnen komen. Het hof overweegt daartoe dat zo de genoemde veroordeling, in het licht van de aard van het vlak voor het besluit tot ongewenstverklaring begane delict en de zwaarte van de opgelegde straf, niet reeds zelfstandig tot de conclusie zou hebben kunnen leiden dat het gedrag van de verdachte op het moment van het nemen van het besluit tot ongewenstverklaring een actuele, werkelijke en voldoende bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde, de in het besluit gebezigde woorden 'onder andere' aldus moeten worden verstaan dat daarmee door de Minister tot uitdrukking is gebracht dat de genoemde veroordeling bezien tegen de achtergrond van de overige tot aan [datum] op het uittreksel Justitiële Documentatie voorkomende veroordelingen (onder andere meerdere vermogensdelicten, waarvan één eveneens met geweld) en haar ook toen al bekende, langdurige geschiedenis van verslaving aan harddrugs in ieder geval een voor ongewenstverklaring voldoende gevaar voor de openbare orde oplevert, ook bezien in europeesrechtelijk perspectief. Daarom kan ook het onderdeel van de tenlastelegging "op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000" worden bewezenverklaard.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans overlast, ergernis en financiële schade aan winkelbedrijven. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het als vreemdeling verblijven in Nederland, terwijl zij wist dat zij op grond van een wettelijk voorschrift ongewenst was verklaard. Zij heeft daarmee het Nederlandse vreemdelingenbeleid doorkruist, en het belang geschonden dat door het bevoegd gezag genomen beslissingen worden nageleefd.
Blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2011 is de verdachte vele malen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van diefstallen. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige diefstal te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING (bij verstek)
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2011.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.