GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.083.366/01
Rolnummer rechtbank : 91304 / KG ZA 11-47
Arrest van de zesde civiele kamer d.d. 8 maart 2011
[appellante],
thans verblijvende te [verblijfplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. T.R.M. van Bussel te Breda.
Bij exploot van 7 maart 2011 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht van 24 februari 2011. Haar is verlof verleend om op verkorte termijn te dagvaarden tegen 8 maart 2011 om 10.00 uur. [appellante] heeft één grief tegen het vonnis opgeworpen.
Omdat sprake is van een procedure waarin met grote spoed een uitspraak wordt gevraagd en zal worden gegeven, laat het hof de artikelen 127 a, leden 1 en 2 en artikel 128 lid 2 Rv buiten toepassing op grond van artikel 127a lid 3 en 128 lid 7 Rv, omdat toepassing van deze bepalingen, gelet op de belang van partijen bij de toegang tot de rechter, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Ter zitting van 8 maart 2011 hebben [geïntimeerden] mondeling voor antwoord geconcludeerd en hebben partijen hun standpunten door hun advocaten doen bepleiten. De advocaat van [geïntimeerden] heeft ter zitting een pleitnota met producties overgelegd. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Partijen zijn niet opgekomen tegen de door de voorzieningenrechter onder 2.1 tot en met 2.3 van het vonnis als vaststaand aangemerkte feiten, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Daarmee staat onder meer het volgende vast:
1.2 [geïntimeerden] zijn eigenaren van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [geïntimeerde sub 2] bewoonde deze woning.
1.3 Op 29 december 2010 zijn [geïntimeerden] met vakantie gegaan. Zij hebben de sleutels van de woning ter beschikking gesteld aan hun zoon [zoon].
1.4 Op 9 januari 2010 heeft [appellante] met haar (toenmalige) partner [naam partner] (verder: [partner]) de woning bezichtigd. Daarna heeft zij een huurovereenkomst voor de woning ondertekend waarin [zoon en X] als verhuurder worden genoemd, en is zij met haar kinderen in de woning getrokken.
2.1 In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] gevorderd dat [appellante] en [partner] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis worden veroordeeld om de woning binnen 48 uur na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al hetgeen dat en al diegenen die bij haar/hem behoren en de woning onder afgifte van alle huissleutels ter vrije beschikking van [geïntimeerden] te stellen, met machtiging aan [geïntimeerden] om deze veroordeling op kosten van [appellante] en [partner] zelf ten uitvoer te brengen door een deurwaarder, houder van de grosse van het te wijzen vonnis, zonodig met behulp van politie en justitie, een en ander met veroordeling van [appellante] en [partner] in de proceskosten.
2.2 De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen, met dien verstande dat hij de ontruimingstermijn heeft bepaald niet op 48 uur na betekening, maar op twee weken na de datum van het vonnis (dus 10 maart 2011).
2.3 Alleen [appellante] is in hoger beroep gekomen. Zij heeft in hoger beroep gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, naar het hof begrijpt voor zover de voorzieningenrechter een ontruimingstermijn van twee weken na de datum van de uitspraak heeft bepaald en [appellante] in de kosten van de procedure in eerste aanleg heeft veroordeeld. [appellante] heeft gevorderd dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een ontruimingstermijn bepaalt van vier maanden te rekenen vanaf het wijzen van het vonnis in eerste aanleg, althans een termijn die het hof in goede justitie vermeent te behoren. Daarnaast heeft [appellante] schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis gevorderd – naar het hof begrijpt: op de voet van artikel 351 Rv, totdat dit arrest is gewezen – en compensatie van de proceskosten in beide instanties.
3. Het hof overweegt het volgende:
3.1 In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat [geïntimeerden] de rechtmatige eigenaren van de woning zijn, dat zij (althans [geïntimeerde sub 2]) de woning bewoonden totdat [appellante] tijdens hun vakantie in de woning kwam en dat [appellante] zonder recht of titel in de woning verblijft.
De grief van [appellante] is alleen gericht tegen de ontruimingstermijn van twee weken na de vonnisdatum 24 februari 2011. [appellante] heeft aangevoerd dat het onmogelijk is om binnen deze termijn een andere woonruimte te vinden, zodat zij bij een ontruiming met haar twee jonge kinderen op straat komt te staan.
3.2 Voor het hof is uitgangspunt dat [geïntimeerden] wel en [appellante] niet het recht hebben om over de woning te beschikken.
3.3 Ter zitting is naar voren gekomen dat [geïntimeerden] alleen beschikken over één woning, te weten de woning aan de [adres]. Zolang [appellante] daarin woont, hebben zij geen geschikte woonruimte. Zij slapen thans tijdelijk in een (onverwarmde en niet voor bewoning geschikte) loods/bouwwerkplaats. [appellante] en haar kinderen hebben zonder de woning van [geïntimeerden] evenmin woonruimte. [appellante] heeft ter zitting verteld dat zij wellicht zeer tijdelijk onderdak op het politiebureau kan krijgen en zich voor enige (niet financiële) hulp tot familie in het Verenigd Koninkrijk kan wenden. Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat de ontruiming, voor zover met de sterke arm nodig, gepland staat op 16 maart 2011, zodat [appellante] nog enkele dagen heeft om ergens (zeer tijdelijk) onderdak te vinden.
3.4 Gelet op het voorgaande en voorts gelet op de omstandigheden waaronder [appellante] de woning op 21 januari 2011 heeft betrokken (op een dag waarop de woning nog niet ‘opgeruimd’ was, het slot snel vervangen moest worden, [zoon] al onbereikbaar was en ook anderen de woning claimden), weegt voorshands het belang van de eigenaren om nu in hun eigen woning te kunnen wonen zwaarder dan het belang van [appellante] om nog langer zonder recht of titel in hun woonhuis te verblijven. Daarbij weegt ten nadele van [appellante] nog mee dat zij al sinds 21 januari 2011, toen zij aangifte deed van oplichting door [zoon], ermee bekend is dat zij zonder recht of titel in de woning verblijft.
De vorderingen tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis en bepaling van een langere ontruimingstermijn moeten daarom worden afgewezen. De grief hierover faalt.
3.5 [appellante] is terecht als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg in de proceskosten veroordeeld. Ook in zoverre faalt de grief.
3.6 Bij de afzonderlijke vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, heeft [appellante] geen belang, omdat heden het arrest wordt gewezen.
4. De conclusie is dat het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past een proceskostenveroordeling van [appellante] (ook) in hoger beroep.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht van 24 februari 2011;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 284,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G. Dulek-Schermers en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.