GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Zaaknummer : AV-nr. 000325-11
Rolnummers hoofdzaken : 22-004053-09 en 22-004048-09
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaken van het Openbaar Ministerie tegen:
[verdachte 1] en de besloten vennootschap [verdachte 2], bijgestaan door hun raadsvrouw mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage.
Verzoeker is:
het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. M.E. de Meijer, advocaat-generaal.
1. In de strafzaak onder bovengenoemd rolnummer heeft op 16 februari 2011 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, samengesteld uit mr. J. Borgesius, voorzitter, alsmede mrs. J.M. Reinking en M.A. van der Ham, leden
2. Bij mondeling verzoek van 16 februari 2011 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de hiervoor genoemde voorzitter en raadsheren gedaan, waartoe hij ter terechtzitting van 16 februari 2011 een door hem ondertekende schriftelijke toelichting aan het hof heeft overgelegd.
3. De voorzitter en raadsheren hebben niet in de wraking berust en zij hebben voorts te kennen gegeven dat zij niet in de gelegenheid wensen te worden gesteld te worden gehoord, noch hebben zij een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
4. De voorzitter en de raadsheren hebben op 18 februari 2011 aan de wrakingskamer een door de voorzitter mr. J. Borgesius en de griffier mr. F.L.C. Schoolderman opgesteld en ondertekend 'verkort proces-verbaal ten behoeve van de behandeling van het wrakingsverzoek op 18 februari 2011' overgelegd. Dit proces-verbaal bevat enkel de weergave van de delen van de terechtzittingen van 9 en 16 februari 2011 die verband houden met het wrakingsverzoek van de advocaat-generaal.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 18 en 22 februari 2011 ter openbare terechtzitting behandeld. Verzoeker heeft ter zitting van 22 februari 2011 het verzoek toegelicht en de schriftelijke versie daarvan overgelegd. Voorts heeft mr. Waling van de wrakingskamer de gelegenheid gekregen het standpunt namens [verdachte 1] cs naar voren te brengen.
6. Door verzoeker is naar voren gebracht hetgeen is verwoord in de ter terechtzitting van 16 februari 2011 en ter zitting van de wrakingskamer van 22 februari 2011 overgelegde schriftelijke toelichtingen, welke als bijlage aan deze beslissing zijn gehecht.
7. Mr.Waling heeft zich op het standpunt gesteld zoals verwoord in de ter zitting van de wrakingskamer van 22 februari 2011 overgelegde pleitaantekeningen, welke eveneens als bijlage aan deze beslissing zijn gehecht.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
8. De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek tot wraking is gedaan ter terechtzitting van 16 februari 2011. Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat op verzoek van - voor zover thans van belang - het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Een wrakingsverzoek dient, overeenkomstig het bepaalde in artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
9. De wrakingskamer gaat op basis van het onderzoek ter zitting van 18 en 22 februari 2011 uit van het volgende.
Het verzoek tot wraking is gegrond op uitlatingen van de voorzitter mr. J. Borgesius, zoals ter terechtzitting in de strafzaak gedaan op 9 februari 2011. Immers, uit het hiervoor onder punt 3 genoemde 'verkort proces-verbaal ten behoeve van de behandeling van het wrakingsverzoek op 18 februari 2011' (verder te noemen: verkort proces-verbaal) blijkt dat verzoeker ter terechtzitting van 9 februari 2011 verrast was door de bedoelde uitlatingen van de voorzitter en dat hij naar aanleiding hiervan een langere onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting wenste om na te gaan in hoeverre het requisitoir moest worden aangepast. Verzoeker heeft blijkens het verkort proces-verbaal voorts opgemerkt dat hij verrassend vond hetgeen door de voorzitter is gesteld ter zake van de civiele bepalingen en de strafbepalingen en dat deze heeft aangegeven dat in beginsel door het hof niet behoeft te worden getoetst in hoeverre vergoedingen redelijk zijn. Om de door de voorzitter gevraagde voorlichting aan het hof te verwerken in het requisitoir heeft verzoeker - blijkens het verkort proces-verbaal - aan het hof te kennen gegeven meer tijd nodig te hebben. Na onderbreking van de zitting heeft verzoeker gerequireerd en heeft het pleidooi van mr. De Koning plaatsgevonden in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] B.V. en [medeverdachte 3] B.V. Vervolgens heeft raadsman mr. Verbruggen in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] B.V. het woord tot verdediging gevoerd, waarna het onderzoek ter terechtzitting werd onderbroken tot 16 februari 2011.
Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens op 16 februari 2011 hervat. De raadsvrouwen mrs. Noorduyn en Van der Hut hebben in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] B.V. en [medeverdachte 8] B.V. het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig hun pleitaantekeningen. Verzoeker heeft hierna - onder verwijzing naar de alinea's 33 en 183 van die pleitaantekeningen - aan het hof gevraagd of de verdediging de ter terechtzitting van 9 februari 2011 gedane uitlatingen van de voorzitter, mr. J. Borgesius, terecht zo heeft mogen opvatten.
Nadat het hof, een en andermaal, uitdrukkelijk geen antwoord heeft geven op deze vraag van verzoeker en het hof voorts het verzoek van verzoeker om het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2011 door de griffier te laten voorlezen, heeft afgewezen aangezien het proces-verbaal op dat moment nog niet beschikbaar was, heeft verzoekster het onderhavige mondelinge verzoek tot wraking ingediend.
In de, ter zitting van de wrakingskamer van 22 februari 2011, overgelegde schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek benadrukt verzoeker op pagina 3 nogmaals dat het wrakingsverzoek betrekking heeft op de ter terechtzitting van 9 februari 2011 gedane uitlatingen van de voorzitter mr. J. Borgesius.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek tot wraking berust, op de terechtzitting van 9 februari 2011 aan verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek tot wraking is eerst een week later, te weten op 16 februari 2011, en na de hiervoor genoemde pleidooien gedaan. Dat verzoeker op laatst genoemde datum door de in het wrakingsverzoek en de ter zitting genoemde passages uit de pleitnota van mrs. Noorduyn en Van der Hut werd gesterkt in het "gevoel voor wraking" omtrent de uitlatingen van de voorzitter, maakt zulks niet anders.
Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van een tijdige indiening van het verzoek.
10. De slotsom is dan ook dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek.
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan het Openbaar Ministerie, aan de genoemde voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer, alsmede aan mr. Waling.
Deze beslissing is gegeven op 1 maart 2011 door mrs. S.K. Welbedacht, A.E. Mos-Verstraten en J.W. van Rijkom, in aanwezigheid van de griffier mr. M. van der Linden.
Mr. A.E. Mos-Verstraten is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.