4.1 [appellant] is met twee grieven opgekomen tegen de beschikking.
4.2.1 Grief 1 luidt als volgt: “Ten onrechte overweegt de rechtbank: “naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een dringende reden nu [appellant] vanaf 8 februari 2010 niet is op komen dagen op het spreekuur van de Arbo-arts noch contact heeft opgenomen met Arbo-dienst of SWA, noch op zijn werk is verschenen” en “SWA heeft getracht [appellant] te bereiken, maar trof op 5 maart 2010 een leeg huis aan.”
In de toelichting op deze grief klaagt [appellant] er over dat het fundamenteel rechtsbeginsel van hoor en wederhoor zodanig is verontachtzaamd dat geen eerlijke en onpartijdige behandeling van het door SWA ingediende ontbindingsverzoek heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet de gelegenheid gekregen zich schriftelijk of mondeling uit te laten, nu hij niet tijdig kennis heeft genomen van het verzoekschrift.
4.2.2 Voorop gesteld dient te worden dat tegen een beschikking krachtens artikel 7:685 BW geen hoger beroep kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak wordt dit appel¬verbod evenwel doorbroken als de rechter buiten het toepassingsbereik van dit artikel is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten of zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
Tegen deze achtergrond bezien is het hof, in aanmerking genomen de door [appellant] opgeworpen grief, van oordeel dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
4.2.3 Bovendien is grief I gegrond. Het hof leidt uit de overgelegde stukken, met name de brief van de griffier van 20 april 2010 aan mr. E.C. Smith, de gemachtigde van SWA in eerste aanleg (prod. 4 bij verweerschrift) af dat [appellant] niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 272 Rv. voor de mondelinge behandeling is opgeroepen. Immers, in deze brief staat: “De verwerende partij wordt door de griffie bij gewone brief opgeroepen voor de mondelinge behandeling” terwijl artikel 272 jo. 275 Rv. van oproeping bij aangetekende brief uitgaat, bij niet-verschijning gevolgd door adresverificatie en hernieuwde toezending bij (aangetekende of gewone) brief. Aanbeveling 1.3 van de kantonrechtersformule en de toelichting daarop sluiten daarbij aan. Dat [appellant] door SWA bij aangetekende brief is opgeroepen heelt dit gebrek niet.
4.2.4 [appellant] is aldus niet in de gelegenheid gesteld tot rechterlijk gehoor, zodat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM (fair trial) en 19 Rv. (hoor en wederhoor).
4.2.5 Het voorgaande brengt mee dat het hof geroepen is tot een inhoudelijke behandeling van het ontbindingsverzoek van SWA.
5.1.1 Grief 2 luidt: “Ten onrechte overweegt de rechtbank: “het voorgaande levert een dringende reden op die maakt dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen.” Het hof overweegt met betrekking tot deze grief als volgt.
Uit het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat beide partijen van oordeel zijn dat de arbeidsverhouding is ontwricht en dat geen vruchtbare samenwerking meer kan worden verwacht. Aldus is er sprake van veranderingen in de omstandigheden, als bedoeld in artikel 7:685 lid 2 BW, bestaande in een verschil van inzicht omtrent de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden uitgeoefend en waardoor tevens een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Dienten¬gevolge behoort de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd te eindigen. Het hof zal de arbeidsovereenkomst ontbinden met ingang van heden.
5.2 Het hof ziet aanleiding aan [appellant] een vergoeding toe te kennen, naar billijkheid te bepalen op € 3.500,-- bruto.
5.3 Nu SWA ter zitting te kennen heeft gegeven zich met deze vergoeding te kunnen verenigen behoeft aan haar geen termijn te worden verleend het (inleidend) verzoek alsnog in te trekken.
5.4 Het hof ziet aanleiding de kosten te compenseren, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.