ECLI:NL:GHSGR:2010:BO9818

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.156-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en doorbreking van het appelverbod in het kader van een eerlijke rechtsgang

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en het openbaar lichaam SWA. [appellant], geboren op 13 april 1972, was sinds 31 december 2004 in dienst bij SWA, maar na zijn ziekmelding op 8 februari 2010 is hij niet meer op zijn werk verschenen. SWA heeft op 16 april 2010 verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair op grond van een dringende reden en subsidiair op grond van veranderingen in de omstandigheden. De rechtbank heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 15 juni 2010, zonder dat [appellant] in eerste aanleg aanwezig was.

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld en twee grieven ingediend. De eerste grief betrof de schending van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor, omdat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het ontbindingsverzoek. Het hof oordeelde dat het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 7:685 BW, doorbroken kon worden vanwege de schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof concludeerde dat [appellant] niet in de gelegenheid was gesteld tot een eerlijke behandeling van de zaak, wat in strijd was met artikel 6 EVRM.

De tweede grief betrof de overweging van de rechtbank dat er sprake was van een dringende reden voor ontbinding. Het hof stelde vast dat beide partijen erkenden dat de arbeidsverhouding was ontwricht en dat er geen vruchtbare samenwerking meer kon worden verwacht. Het hof ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 november 2010 en kende [appellant] een vergoeding toe van € 3.500,-- bruto. De kosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd opnieuw beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.069.156/01
Rekestnummer rechtbank : 952969 / 10-80506
beschikking van de negende civiele kamer d.d. 15 november 2010
inzake
[appellant]
wonende te Alphen aan den Rijn,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.W. Kempe te Alphen aan den Rijn,
tegen
het openbaar lichaam SWA,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: SWA,
advocaat: mr. J.W. Bloem te Zaandam.
Het geding
1. Bij beroepschrift (met producties) ingekomen ter griffie van het hof op 25 juni 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 juni 2010, door de rechtbank’s- Graven¬hage, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn, gegeven tussen partijen. SWA heeft op 15 oktober 2010 een verweerschrift in hoger beroep met producties ingediend. Bij brief van 27 oktober 2010 heeft [appellant] aanvullende producties overgelegd en bij brief van 9 november 2010 heeft SWA twee nadere producties in het geding gebracht. Ter zitting van dit hof van 12 november 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten door hun advocaten doen bepleiten die daartoe beiden een pleitnota overgelegd hebben. Ten slotte hebben partijen beschikking gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1 Aan [appellant], geboren op 13 april 1972, is een indicatiestelling op grond van de WSW verleend. Hij is op 31 december 2004 bij SWA, regionaal uitvoerder van de WSW, in dienst getreden, aanvankelijk voor bepaalde tijd.
2.2 Gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst is herhaaldelijk door SWA aan [appellant] een (schriftelijke) waarschuwing gegeven en is hij verschillende keren binnen SWA overgeplaatst.
2.3 Na zijn ziekmelding op 8 februari 2010 is [appellant] niet meer op zijn werk verschenen.
3.1 Bij verzoekschrift van 16 april 2010 heeft SWA verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen, primair op grond van een dringende reden, subsidiair op grond van veranderingen in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding aan [appellant].
3.2 [appellant] is in eerste aanleg niet in rechte verschenen. De mondelinge behandeling op 21 mei 2010 heeft ook buiten aanwezigheid van [appellant] plaatsgevonden.
3.3 De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden ontbonden per 15 juni 2010.
4.1 [appellant] is met twee grieven opgekomen tegen de beschikking.
4.2.1 Grief 1 luidt als volgt: “Ten onrechte overweegt de rechtbank: “naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een dringende reden nu [appellant] vanaf 8 februari 2010 niet is op komen dagen op het spreekuur van de Arbo-arts noch contact heeft opgenomen met Arbo-dienst of SWA, noch op zijn werk is verschenen” en “SWA heeft getracht [appellant] te bereiken, maar trof op 5 maart 2010 een leeg huis aan.”
In de toelichting op deze grief klaagt [appellant] er over dat het fundamenteel rechtsbeginsel van hoor en wederhoor zodanig is verontachtzaamd dat geen eerlijke en onpartijdige behandeling van het door SWA ingediende ontbindingsverzoek heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet de gelegenheid gekregen zich schriftelijk of mondeling uit te laten, nu hij niet tijdig kennis heeft genomen van het verzoekschrift.
4.2.2 Voorop gesteld dient te worden dat tegen een beschikking krachtens artikel 7:685 BW geen hoger beroep kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak wordt dit appel¬verbod evenwel doorbroken als de rechter buiten het toepassingsbereik van dit artikel is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten of zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
Tegen deze achtergrond bezien is het hof, in aanmerking genomen de door [appellant] opgeworpen grief, van oordeel dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
4.2.3 Bovendien is grief I gegrond. Het hof leidt uit de overgelegde stukken, met name de brief van de griffier van 20 april 2010 aan mr. E.C. Smith, de gemachtigde van SWA in eerste aanleg (prod. 4 bij verweerschrift) af dat [appellant] niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 272 Rv. voor de mondelinge behandeling is opgeroepen. Immers, in deze brief staat: “De verwerende partij wordt door de griffie bij gewone brief opgeroepen voor de mondelinge behandeling” terwijl artikel 272 jo. 275 Rv. van oproeping bij aangetekende brief uitgaat, bij niet-verschijning gevolgd door adresverificatie en hernieuwde toezending bij (aangetekende of gewone) brief. Aanbeveling 1.3 van de kantonrechtersformule en de toelichting daarop sluiten daarbij aan. Dat [appellant] door SWA bij aangetekende brief is opgeroepen heelt dit gebrek niet.
4.2.4 [appellant] is aldus niet in de gelegenheid gesteld tot rechterlijk gehoor, zodat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM (fair trial) en 19 Rv. (hoor en wederhoor).
4.2.5 Het voorgaande brengt mee dat het hof geroepen is tot een inhoudelijke behandeling van het ontbindingsverzoek van SWA.
5.1.1 Grief 2 luidt: “Ten onrechte overweegt de rechtbank: “het voorgaande levert een dringende reden op die maakt dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen.” Het hof overweegt met betrekking tot deze grief als volgt.
Uit het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat beide partijen van oordeel zijn dat de arbeidsverhouding is ontwricht en dat geen vruchtbare samenwerking meer kan worden verwacht. Aldus is er sprake van veranderingen in de omstandigheden, als bedoeld in artikel 7:685 lid 2 BW, bestaande in een verschil van inzicht omtrent de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden uitgeoefend en waardoor tevens een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Dienten¬gevolge behoort de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd te eindigen. Het hof zal de arbeidsovereenkomst ontbinden met ingang van heden.
5.2 Het hof ziet aanleiding aan [appellant] een vergoeding toe te kennen, naar billijkheid te bepalen op € 3.500,-- bruto.
5.3 Nu SWA ter zitting te kennen heeft gegeven zich met deze vergoeding te kunnen verenigen behoeft aan haar geen termijn te worden verleend het (inleidend) verzoek alsnog in te trekken.
5.4 Het hof ziet aanleiding de kosten te compenseren, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt de beschikking van 8 juni 2010, door de rechtbank ’s-Graven¬hage, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn, gegeven tussen partijen
en opnieuw rechtdoende:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 november 2010;
- kent aan [appellant] ten laste van SWA een vergoeding toe van € 3.500,-- bruto en veroordeelt SWA tot betaling van deze vergoeding aan [appellant];
- compenseert de kosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep des dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevraagd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, J.E.H.M. Pinckaers en S.W. Kuip en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2010 in aanwezigheid van de griffier.