ECLI:NL:GHSGR:2010:BO8244

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.653-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en aansprakelijkheid bij hennepkwekerij in gehuurde bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van 14 december 2009. De zaak betreft een huurrelatie tussen [X], de eigenaar van een pand, en [appellant], die een gedeelte van het pand, bestaande uit een werkplaats en twee garageboxen, huurde. In maart 2006 werd in de gehuurde bedrijfsruimte een hennepkwekerij aangetroffen, wat leidde tot schadeclaims van Eneco Energie Services B.V. tegen [X] voor het aftappen van energie. [X] heeft [appellant] in vrijwaring geroepen, en [appellant] heeft op zijn beurt [geïntimeerde] in ondervrijwaring geroepen. De kern van het geschil is of [geïntimeerde] de gehele bedrijfsruimte in gebruik had of slechts de werkplaats, en of hij aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die voortvloeit uit de hennepkwekerij.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de grief van [appellant] faalt. Het hof concludeert dat [appellant] niet in het bewijs is geslaagd dat [geïntimeerde] de gehele bedrijfsruimte in gebruik had. De getuigenverklaringen waren onvoldoende om te concluderen dat [geïntimeerde] verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 1.157,--.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.062.653/01
Rolnummer rechtbank : 234375 CV EXPL 09-676 (voorheen 77438/HA ZA 08-2591
arrest van de derde civiele kamer d.d. 21 december 2010
inzake
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.C.A. Geerts te Oirschot,
tegen
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.F. Ammerlaan te Dordrecht.
Het geding
Bij exploot van 2 maart 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Gorinchem (hierna: de kantonrechter), tussen partijen gewezen vonnis van 14 december 2009. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord met één productie heeft [geïntimeerde] de grief bestreden.
Vervolgens hebben partijen stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De vaststelling van de feiten door de kantonrechter in het vonnis tussen (onder andere) partijen gewezen op 27 juli 2009 (hierna: het tussenvonnis) onder 3.1 tot en met 3.4 is niet bestreden. Ook het hof zal in hoger beroep van deze feiten uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
[Namen] (hierna: in enkelvoud [X]) zijn eigenaren van het pand [adres] te [plaats] (hierna: het pand). Op 1 maart 2004 is (een gedeelte van) het pand bestaande uit een werkplaats en twee inpandige garageboxen (hierna: de bedrijfsruimte) namens [X] verhuurd aan [appellant].
Op 6 maart 2006 is in de bedrijfsruimte een hennepkwekerij aangetroffen. Eneco Energie Services B.V. (hierna: Eneco) heeft [X] aangesproken tot betaling van schade die Eneco door het aftappen van energie ten behoeve van de hennepkwekerij heeft geleden.
[X] heeft [appellant] in vrijwaring geroepen. [appellant] heeft op zijn beurt [geïntimeerde] in ondervrijwaring geroepen. Dit hoger beroep betreft de ondervrijwaring.
3. Geen grief is gericht tegen overweging 5.4 (juncto 5.1) en overweging 5.5 van het tussenvonnis, zodat in hoger beroep uitgangspunt dient te zijn dat de huur niet door [geïntimeerde] is overgenomen door middel van contractsovername en dat [geïntimeerde] vanaf de aanvang van de huurovereenkomst tussen [X] en [appellant] een gebruiksrecht met betrekking tot het gehuurde heeft gekregen. Voorts is uitgangspunt dat dit gebruiksrecht in ieder geval tot het moment van de ontdekking van de hennepkwekerij heeft voortgeduurd. Ook in hoger beroep is kern van het geschil of [geïntimeerde] de gehele bedrijfsruimte waar de hennepkwekerij is aangetroffen in gebruik heeft gekregen of slechts de werkplaats [geïntimeerde], zoals deze is aangegeven op de tekening die mr. Steendam in het geding heeft gebracht bij fax van 14 mei 2009. Gehoord als getuige heeft [appellant] verklaard dat de bedrijfsruimte eruit zag als op deze tekening. Het hof concludeert daaruit dat de situatie in/de indeling van de bedrijfsruimte daarmee tussen partijen in confesso is.
4. Geen grief is gericht tegen de bewijsopdracht aan [appellant] zoals in het dictum in het tussenvonnis weergegeven, zodat ook in hoger beroep uitgangspunt is dat [appellant] dient te bewijzen dat [geïntimeerde] de gehele bedrijfsruimte in gebruik heeft gekregen, althans het gedeelte van die bedrijfsruimte waar de hennepkwekerij is aangetroffen in maart 2006.
5. De grief van [appellant] richt zich tegen de wijze waarop de kantonrechter, die heeft geoordeeld dat hij niet in het bewijs is geslaagd, het bijgebrachte bewijs heeft gewaardeerd. De grief faalt. Ook het hof komt tot het oordeel dat uit de afgelegde getuigenverklaringen van […] en [appellant] niet meer kan worden vastgesteld dan dat [geïntimeerde] één keer in het gedeelte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, is geweest en die ruimte heeft afgesloten en dat dat onvoldoende is om het opgedragen bewijs geleverd te achten.
6. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat de bewijswaardering anders had moeten uitvallen omdat:
1. [geïntimeerde] bij de onder 5 genoemde gelegenheid de sleutel in zijn broekzak stak;
2. [geïntimeerde] weigerde [appellant] in de ruimte te laten kijken;
3. [geïntimeerde] de huur voldeed.
7. Tussen partijen is in confesso dat de hennepkwekerij is aangetroffen in het deel van de bedrijfsruimte dat op de onder 3 genoemde tekening is aangeduid als "bedrijfruimte [appellant]". De hennepkwekerij is aangetroffen in maart 2006. Bij conclusie van antwoord heeft [geïntimeerde] reeds aangevoerd dat hij tot eind december 2005 van de werkplaats gebruik heeft gemaakt en dat hij deze daarna niet meer heeft gebruikt. Ook in hoger beroep is dit verweer van [geïntimeerde] niet weersproken, zodat van de juistheid hiervan uit moet worden gegaan. [appellant] heeft zelf, als getuige gehoord, aangegeven dat [geïntimeerde] zijn toestemming weigerde om hem in de ruimte te laten kijken omdat er stof zou komen op de net gespoten boot. Niet is gesteld of gebleken dat dat toen onjuist was en het kan een redelijke verklaring voor de weigering zijn. Uit de verklaring namens [X] ter gelegenheid van de comparitie van partijen maakt het hof op dat de "bedrijfsruimte [appellant]" ten tijde van de ontdekking van de hennepkwekerij vol stond met meubels en dat zowel [appellant] als [geïntimeerde] daarvan een sleutel hadden. [appellant] heeft weliswaar als getuige verklaard dat hij die sleutel nooit heeft gehad, maar dat is, gelet op de verklaring namens [X], die geen enkel belang heeft in de relatie [appellant] - [geïntimeerde], onvoldoende geloofwaardig, ook omdat [appellant] de oorspronkelijke huurder was.
8. In het licht van alle onder 7 genoemde omstandigheden en dan met name het onweersproken verweer van [geïntimeerde] dat hij na december 2005 de bedrijfsruimte [geïntimeerde] niet meer gebruikte, waarbij gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] de "bedrijfsruimte [appellant]" toen wel gebruikte, terwijl de hennepkwekerij in maart 2006 is ontdekt, is het enkele feit dat de beide getuigen [appellant] hebben verklaard dat zij [geïntimeerde] eenmaal in april 2005 in de bedrijfsruimte [appellant] hebben aangetroffen onvoldoende om [appellant] in het bewijs geslaagd te achten. Dat [geïntimeerde] de huurpenningen zou hebben betaald doet daar niet aan af.
9. Nu de grief faalt dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
Het bewijsaanbod van [appellant] dient te worden verworpen, nu niet is aangegeven wat de in eerste aanleg reeds gehoorde getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij reeds hebben gedaan en niet is aangegeven welke andere getuigen nog kunnen worden gehoord naast de reeds gehoorde getuigen.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 14 december 2009;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.157,-- waarvan te voldoen:
(a) aan de griffier van het hof € 1.091,25, te weten € 197,25 voor in debet gesteld griffierecht en € 994,-- voor salaris advocaat, waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en
(b) aan [geïntimeerde] € 65,75 voor niet in debet gesteld griffierecht.
Aldus gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, E.J. van Sandick en R.F. Groos en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010 in aanwezigheid van de griffier.