4.2.7 Het hof acht, gelet op deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat het door [werknemer] gestelde bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden. Het hof neemt daarbij met name het volgende in aanmerking:
i. [getuige 1], [getuige 4] en [werknemer] zijn het erover eens dat er een “klus” is uitgevoerd bij Air Liquide op het terrein van Dow (Chemical te Terneuzen). Die klus bestond uit het met behulp van een brandslang reinigen/doorspuiten van een of meer verstopte leidingen bij (een reactor van) Air Liquide;
ii. [getuige 1] en [werknemer] verklaren allebei dat zij over de uitvoering van die klus overleg gehad hebben, waarbij het hof de functies van beiden in aanmerking neemt: [getuige 1] als leidinggevende en [werknemer] als feitelijke uitvoerder (met anderen) na dat overleg. [getuige 1] verklaart voorts dat hij gedurende de dag zeker bij de werkzaamheden is gaan kijken, maar er beslist niet continue aanwezig is geweest;
iii. de klus is uitgevoerd in juli 2001. [getuige 1] opent zijn verklaring niet voor niets met “In juli 2001 was ik als leidinggevende voor Watco werkzaam op het Dow terrein.” En later in zijn verklaring “In die tijd was er een klus bij Air Liquide.” [werknemer] dateert de klus op 16/17 juli 2001;
iv. de taakverdeling volgens [getuige 4], die meent door [getuige 1] naar het werk gestuurd te zijn en die kennelijk bij de uitvoering van “de klus” (zie i.) betrokken was en verklaarde: “Mijn taak was onder meer om een teken de (het hof leest: te) geven aan een derde persoon die de kraan voor de brandslang diende open en dicht te draaien,” correspondeert met de verklaring van [werknemer] dat het “De bedoeling was dat op mijn instructie [getuige 4] dan een teken zou geven aan de uitzendkracht om de kraan open te draaien.” [getuige 4] en [werknemer] zijn het er voorts over eens dat de derde betrokkene een (uitzend-)medewerker van Cataro was. [werknemer]’ verklaring is weliswaar iets gedetailleerder, maar in essentie niet anders;
v. aan ten minste twee personen heeft [werknemer] verteld dat er een koppeling tegen zijn knie was gekomen. [getuige 1] heeft een ongevalsmelding gekregen van [werknemer], maar dit niet als zodanig geïnterpreteerd. Immers, blijkens zijn verklaring heeft [werknemer] hem verteld “(…) dat hij een stoot aan zijn knie had gekregen. Dat was gekomen door een koppeling die tegen zijn knie aankwam.” Maar kennelijk omdat [werknemer] de volgende dag “gewoon” weer op het werk verscheen, heeft [getuige 1] het verhaal van [werknemer] “dan ook” niet opgevat als een ongevalsmelding. [getuige 2] herinnert zich dat hij [werknemer] heeft horen zeggen dat hij een koppeling tegen zijn knie had gehad en dat dat pijn deed;
vi. [werknemer] heeft (bij CvR randnummer 15) onweersproken gesteld “dat er 12 kg. druk stond op de brandslang, hetgeen een enorme waterdruk oplevert. Ter vergelijking: 12 kg. druk per cm2 komt overeen met een waterdruk van 12 bar;”
vii. [getuige 2]s verklaring “Het losschieten van een koppeling die vervolgens tegen een knie aankomt gebeurt wel vaker als je een kluns bij je hebt. In 2001 kon je [getuige 4] naar mijn idee niet een echt ervaren kracht noemen” steunt de beschrijving van het ongeval door [werknemer] als weergegeven in rov. 3.2.3: “sloeg de brandslang met grote kracht uit de leiding en kwam eerst tegen zijn onderbeen en vervolgens tegen zijn linkerknie.” Die beschrijving past zowel in de aard van de door [werknemer] te verrichten “klus” als onder i. kort aangeduid, als in de door hem beschreven situatie waarin hij met [getuige 4] (door hem getypeerd als jong, onervaren, ongeïnteresseerd en slecht oplettend) en een uitzendkracht die [werknemer], blijkens ook [getuige 4]s verklaring, niet kon zien, moest werken;
viii. ten slotte stelt geen van de getuigen dat aan [werknemer] bij de uitvoering van de “klus” géén ongeval is overkomen en/of ontkent geen van de getuigen dat feit.
4.2.8 Blijkens de verklaringen van [getuige 3] (“Zeker als er een ongeval gebeurd zou zijn bij Dow, zou ik dat geweten hebben” en “Ik heb destijds geen melding ontvangen van een [werknemer] overkomen ongeval in juli 2001.” ) en S. [getuige 5], wisten [getuige 3] en [getuige 5], alsmede preventieadviseur Jan Seegers en kennelijk ook anderen binnen Watco niet van een aan [werknemer] overkomen ongeval (op 16 of 17 juli 2001). Dit niet-weten laat zich verklaren doordat degene van wie, blijkens zijn verklaring, de melding kennelijk zou hebben moeten komen, de leidinggevende van [werknemer] [getuige 1], nagelaten heeft de ongevalsmelding door [werknemer] als zodanig te interpreteren, vgl. het onder 4.2.7 sub v. vermelde. Het ligt voor de hand dat daarmee ook aan een bespreking in een toolboxmeeting niet toegekomen wordt.
4.2.9 Het hof heeft voorts acht geslagen op de rapportage van het expertisebureau GAB Robins Takkenberg (prod. III bij inl. dagvaarding) en de daarbij behorende “verklaringen” (prod. XIV bij CvR). Deze, kennelijk niet letterlijk weergegeven en niet-ondertekende “verklaringen,” die aldus meer het karakter van gespreksverslagen dragen, wijken niet in relevante mate van de ten overstaan van de rechter afgelegde verklaringen af. Zij behoeven daarmee geen nadere bespreking, op één onderdeel na. Volgens het verslag van het gesprek met [getuige 1] zou hij de n.a.w.-gegevens achterhalen van - naar het hof begrijpt - de later als uitzendkracht van Cataro geduide derde betrokkene bij de klus en voorts zou [getuige 1] nagaan in welke periode de verstopping met de keramische ballen heeft plaatsgevonden. Het is het hof niet gebleken dat Watco hieraan uitvoering heeft gegeven, hetgeen op gespannen voet staat met de uit HR 17 november 2000, LJN AA8369, NJ 2001, 596 bekende regel dat van een werkgever, die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW door een werknemer wordt aangesproken, in het kader van de motivering van de betwisting van de stellingen van de werknemer mag worden gevergd dat hij in het algemeen de omstandigheden aangeeft die meer in zijn sfeer dan in die van de werknemer liggen. De blote stelling van Watco dat haar omtrent een inleenkracht niets bekend is (CvA sub 22 i.f.) verdraagt zich daarmee niet.
4.2.10 Op het voorgaande stuiten de grieven I en II af. Het hof concludeert dat [werknemer] op 16 of 17 juli 2001 betrokken is geweest bij een bedrijfsongeval.