ECLI:NL:GHSGR:2010:BO4165

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.508-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg pensioenreglement en a-normale uren toeslag in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de uitleg van het pensioenreglement van Stena Line B.V. en de vraag of de a-normale uren toeslag als een 'vaste overeengekomen uitkering' moet worden beschouwd. De werknemer, die van 1 oktober 2001 in dienst was bij Stena Line, vorderde dat deze toeslag als pensioengevend salaris zou worden aangemerkt. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de werknemer toegewezen, maar Stena Line ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de uitleg van het pensioenreglement zoals door de werknemer bepleit, leidt tot een gunstiger pensioenuitkomst. Het hof overwoog dat de a-normale uren toeslag niet expliciet in het pensioenreglement is genoemd, maar dat de regeling in samenhang met andere bepalingen moet worden bezien. Het hof concludeerde dat de toeslag, hoewel niet uitdrukkelijk genoemd, wel degelijk als een vaste uitkering kan worden beschouwd, gezien de wijze waarop deze wordt berekend en de context van de arbeidsovereenkomst. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Stena Line in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.041.508/01
Zaaknummer rechtbank : 822518
arrest van de negende civiele kamer d.d. 9 november 2010
inzake
Stena Line B.V.,
gevestigd te Hoek van Holland,
appellante,
hierna te noemen: Stena Line,
advocaat: mr. H.B. Dekker te Rotterdam,
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. A.A.M. Broos te Utrecht.
Het geding
Bij exploit van 1 juli 2009 is Stena Line in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter), van 7 april 2009.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft Stena Line vijf grieven aangevoerd, die door [werknemer] bij memorie van antwoord (met productie) zijn bestreden.
Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In hoger beroep is niet opgekomen tegen de door de kantonrechter onder het kopje "De vaststaande feiten" sub 2.1. t/m 2.4. heeft overwogen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
2.1. [werknemer], geboren op [geboortedatum], is van 1 augustus 1985 tot 1 oktober 2001 in dienst geweest van Stena Line Stevedoring B.V. te Hoek van Holland. Op 1 oktober 2001 is hij in dienst getreden van Stena Line in de functie van Check-in-Medewerker Afdeling Port Operations.
2.2. De werknemers in deze afdeling werken gedurende 7 dagen per week in tweeploegendienst, van 6.45 tot 14.30 uur of van 13.45 tot 22.45 uur, dit volgens een rooster dat elke 7 weken wordt herhaald en jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld. Alle werknemers ontvangen maandelijks een toeslag, berekend als een voor ieder gelijk percentage van het maandsalaris. Dit percentage is vanaf 1 oktober 2001 tot 1 januari 2007 van tijd tot tijd iets gewijzigd. Vanaf die laatste datum bedraagt het 28,1.
2.3. Van toepassing is de CAO voor het Kantoorpersoneel van Stena Line, waarvan de tekst die van kracht was in de periode 1 april 2003 t/m 31 maart 2005 door [werknemer] is overgelegd (hierna: de CAO).
Artikel 3 van de CAO bepaalt dat de normale arbeidsduur 38 uur per week van maandag t/m vrijdag bedraagt. Lid 2 van dat artikel bepaalt dat een gedeelte van de werknemers van deze arbeidsduur afwijkt en dat daarvoor dienstroosters worden vastgesteld. Dit laatste is geschied voor de afdeling waar [werknemer] werkzaam is.
Artikel 9 van de CAO luidt als volgt:
"Werk gedurende a-normale arbeidstijden
Als aanvullende tegemoetkoming op het salaris wordt aan werknemers, die arbeid verrichten volgens de in art. 3 lid 2 bedoelde arbeidsroosters een extra toeslag toegekend, welke wordt berekend aan de hand van de volgende toeslagpercentages op het uurloon:
op werkdagen tussen 18.00 en 07.30 uur 23,21%
op zaterdagen tussen 00.00 en 18.00 uur 46,42%
op zaterdagen tussen 18.00 en 24.00 uur 92,84%
op zondagen tussen 00.00 en 24.00 uur 92,84%.
Bij het berekenen van de desbetreffende toeslag op het salaris wordt (…) rekening gehouden met gemiddeld 25 werkdagen (5 weken) vakantie per jaar. Hierin is gemiddeld 1 dag vakantie begrepen van werknemers van 45 jaar en ouder.
(…)"
In artikel 14 van de CAO is, kort gezegd, bepaald dat fulltime werknemers recht hebben op 24 vakantiedagen per kalenderjaar (inclusief snipperdagen); werknemers van resp. 45 t/m 49, 50 t/m 54, 55 t/m 59 en 60 jaar en ouder hebben recht op resp. 26, 27, 28 en 29 werkdagen per jaar. Daarbij geldt als peildatum 31 december van elk jaar.
2.4. Het pensioenreglement van Stena Line, in werking getreden op 1 januari 2002 (hierna: het pensioenreglement), bevat onder meer de volgende bepalingen:
"Artikel 4. Pensioengrondslag
1. Op de dag van opneming en vervolgens op 1 januari wordt voor elke deelnemer de pensioengrondslag vastgesteld.
2. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt een vaste pensioengrondslag en een variabele pensioengrondslag vastgesteld.
De vaste pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevende salaris verminderd met de franchise.
De variabele pensioengrondslag is gelijk aan een nader door de directie vast te stellen deel van het in het voorafgaande kalenderjaar feitelijk uitgekeerde variabele inkomen.
3. Onder pensioengevend salaris wordt verstaan 12 maal het maandsalaris dat geldt op het tijdstip van vaststelling van de pensioengrondslag verhoogd met de vakantietoeslag en de overeengekomen vaste uitkeringen. De overeengekomen vaste uitkeringen worden tot maximaal het bedrag van het overeengekomen maandsalaris in aanmerking genomen. Tot het vaste maandsalaris wordt niet gerekend vergoeding wegens overwerk, onkostenvergoedingen, gratificaties, en tantièmes. Emolumenten worden als loon beschouwd tot een nader te bepalen bedrag
(…)
Artikel 18. Kosten van de pensioenregeling
1. De kosten van de pensioenregeling worden door de werkgever aan de verzekeraar voldaan.
2. De deelnemer zal een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de pensioenregeling betalen ter grootte van 4% van de som van de vaste en variabele pensioengrondslag. Deze eigen bijdrage kan jaarlijks door de directie van Stena Line B.V. worden aangepast in overleg met de Ondernemingsraad dan wel de vakbonden.
De deelnemersbijdrage is uitsluitend bestemd voor de financiering van pensioenaanspraken over toekomstige diensttijd.
(…)"
2.5. In de door beide partijen ondertekende aanstellingsbrief van 10 september 2001 is onder meer het volgende opgenomen:
"De overeengekomen arbeidsuren bedragen 38 uur per week. V.w.b. de overige arbeidsvoorwaarden is de Collectieve Arbeidsovereenkomst van Stena Line BV voor het kantoorpersoneel op u van toepassing.
De werknemer verklaart met de op hem van toepassing zijnde regelingen bekend te zijn en akkoord te gaan.
Het aan de werkzaamheden verbonden salaris bedraagt ƒ 5.113,03. Tevens heeft u recht op een a-normale uren toeslag van 26,29%."
2.6. In eerste aanleg vorderde [werknemer] - zakelijk weergegeven - verklaring voor recht dat de a-normale uren toeslag behoort tot het pensioengevend salaris zoals omschreven in artikel 4 van het pensioenreglement en veroordeling van Stena Line om - op straffe van verbeurte van een dwangsom - de pensioenuitvoerder Aegon in kennis te stellen van het vonnis en [werknemer] bewijs te doen toekomen dat zijn pensioenaanspraak ten aanzien van die toeslag vanaf 1 oktober 2001 is verzekerd, met veroordeling van Stena Line in de proceskosten.
2.7. De kantonrechter heeft - uitvoerbaar bij voorraad - voormelde vordering toegewezen, met dien verstande dat de veroordeling met betrekking tot het bewijs van verzekering - in verband met verjaring - slechts geldt voor de toeslag vanaf 1 maart 2002.
3. Het hof zal de met de grieven en de toelichting daarop aan de orde gestelde vragen hieronder behandelen en overweegt daartoe als volgt.
4. [werknemer] baseert zijn vorderingen (uitsluitend) op de door hem voorgestane - en door Stena Line weersproken - uitleg van art. 4, derde lid, van het pensioenreglement. Die uitleg dient, zoals [werknemer] terecht heeft betoogd, te geschieden volgens de zgn. CAO-maatstaf.
5. Naar het oordeel van het hof leidt die uitleg er, anders dan Stena Line heeft aangevoerd, toe dat de a-normale uren toeslag moet worden beschouwd al een "vaste overeengekomen uitkering" in de zin van artikel 4, derde lid, van het pensioenreglement (zie hierboven sub 2.4.). Daartoe wordt als volgt - in onderlinge samenhang bezien - overwogen.
De betreffende toeslag wordt niet uitdrukkelijk in voormeld artikellid genoemd.
Wel worden - als vallend onder het pensioengevend salaris - genoemd het overeengekomen maandsalaris en de vakantietoeslag. Dat zijn beloningselementen waarvan op voorhand vast staat dat deze in aanmerking worden genomen.
Verder worden - als niet onder het pensioengevend salaris vallend - vermeld vergoeding wegens overwerk, onkostenvergoedingen, gratificaties en tantièmes. Hierna zal er veronderstellenderwijs van worden uitgegaan dat deze opsomming (zoals Stena Line heeft betoogd) niet limitatief is.
In voormeld artikellid is voorts vermeld dat emolumenten alleen tot een nader te bepalen bedrag in aanmerking worden genomen. Nu geen van partijen zich op het standpunt stelt dat de a-normale uren toeslag valt onder dat begrip emolumenten, gaat het hof ervan uit dat dit niet het geval is.
In artikel 4 lid 2 van het Pensioenreglement is sprake van een variabele pensioengrondslag die gelijk is aan een door de directie vastgesteld deel van het in het voorafgaande kalenderjaar feitelijk uitgekeerde variabele inkomen (zie hierboven sub 2.4.). Nu geen van partijen heeft aangevoerd dat de onderhavige toeslag valt onder dat begrip variabel inkomen, gaat het hof ervan uit dat ook dat niet het geval is.
Onweersproken is dat in de periode waarin [werknemer] in dienst was bij Stena Line Stevedoring B.V. (zie hierboven sub 2.1.) de door hem aldaar verdiende toeslag voor het werken in roosterdienst - op basis van de aldaar toepasselijke regelingen, namelijk een andere CAO en een ander pensioenreglement met een andere pensioenuitvoerder - voor het pensioen in aanmerking werd genomen. In die zin kan niet gezegd worden dat de door [werknemer] voorgestane interpretatie binnen de Stena Line groep tot een ondenkbare uitkomst leidt.
Blijkens artikel 9 van de CAO wordt de toeslag voor a-typische uren berekend uitgaande van een gemiddeld aantal vakantiedagen. Kennelijk is dat ongeacht de leeftijd van de betrokken werknemer, terwijl artikel 14 van de overgelegde (niet weersproken) CAO het aantal vakantiedagen per jaar bepaalt in relatie tot de leeftijd van de betrokkene 9zie hierboven sub 2.3.). Er is niet bepaald dat er (een vorm van) nacalculatie plaatsvindt aan de hand van de feitelijk gewerkte uren, tijden en de feitelijk opgenomen vakantiedagen. Nu niet is gesteld of gebleken dat dit wel gebeurt, houdt het hof het er daarom voor dat daarvan geen sprake is. De betreffende toeslag wordt aldus op een vast percentage gefixeerd, en verkrijgt naar het oordeel van het hof als gevolg daarvan in sterke mate het karakter van een vaste uitkering.
Bij de onderhavige interpretatie speelt ook de (juridische en arbeidsvoorwaardelijke) kennis en ervaring van de doelgroep van de betreffende regeling (de betreffende werknemers) een rol. Stena Line heeft niet aangevoerd, laat staan onderbouwd, dat er bij de doelgroep voor het Pensioenreglement bijzondere kennis als voormeld aanwezig is, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is.
Voorts moet in aanmerking worden genomen de betreffende kennis en ervaring die geacht mag worden aanwezig te zijn bij Stena Line als onderdeel van de Stena Line groep. Naar het oordeel van het hof mag, gelet daarop, van Stena Line worden verlangd dat zij het Pensioenreglement van tijd tot tijd tegen het licht houdt en dit aan gewijzigde omstandigheden aanpast. Het had daarom op haar weg gelegen om het Pensioenreglement aan te passen op het moment waarop de enige "overeengekomen vaste uitkeringen" waarop art. 4 lid 3 van het Pensioenreglement volgens haar stellingen zag - de dertiende en veertiende maand die tot een maximum van één maand pensioengevend waren - langs een andere weg, te weten door inbouw in het vaste maandsalaris, pensioengevend waren geworden. Door dat niet te doen heeft Stena Line feitelijk (extra) voedsel gegeven aan de gedachte dat de bedoelde "vaste uitkeringen" meer varianten omvatten dan alleen die - onweersproken inmiddels afgeschafte - dertiende en veertiende maand.
Het voorgaande klemt eens te meer als gevolg van het volgende. Hoewel Stena Line al geruime tijd geen deel meer uitmaakte van het Internatio-Muller concern, is het Centraal Pensioenfonds Internatio-Muller tot 1 januari 2002 haar pensioenuitvoerder gebleven. Per voormelde datum is door Stena Line in overleg met de bonden een "eigen" pensioenreglement met Aegon als pensioenuitvoerder in het leven geroepen. Volgens Stena Line is toen om voor haar onverklaarbare redenen de oorspronkelijke tekst van het begrip jaarsalaris met daarin "en overeengekomen vaste uitkeringen" letterlijk overgenomen in het Pensioenreglement (zie hierboven sub 2.4.) en kan zij dat alleen verklaren doordat op verzoek van de bonden de oorspronkelijke tekst zoveel mogelijk werd gehandhaafd (zie onder meer conclusie van dupliek, nr. 28); die tekst is vervolgens per 1 januari 2006 weer letterlijk overgenomen in het Pensioenreglement. Echter, wanneer het hof de bij conclusie van dupliek overgelegde tekst uit het laatstelijk vóór 1 januari 2002 geldende reglement van voormeld pensioenfonds (één bladzijde met de artikelleden 1 t/m 4 van artikel 5 getiteld "Jaarsalaris") legt naast de tekst van het Pensioenreglement, dan is duidelijk dat het Pensioenreglement - in ieder geval qua opzet en formulering - alleen al voor wat betreft de tekst op die bladzijde op een aantal punten afwijkt van eerstgenoemd reglement.
De uitleg van het Pensioenreglement zoals door [werknemer] bepleit, leidt tot een gunstiger pensioenuitkomst. Echter, het feit dat de uitkomst in de door Stena Line bepleite uitleg al veel gunstiger is dan toepassing van de regeling zoals bij Stena Line Stevedoring B.V. voor [werknemer] gold, en dat dit nog veel sterker het geval zou zijn in de door [werknemer] bepleite zin, legt - anders dan Stena Line heeft betoogd - is in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal. Immers, het betreft een andere rechtspersoon met andere werkzaamheden en een ander arbeidsvoorwaardenpakket dan bij Stena Line. Dat de door [werknemer] voorgestane uitleg ook tussen de verschillende categorieën personeelsleden van Stena Line (wel/ niet in ploegendienst) tot niet uit te leggen verschillen leidt is gesteld noch gebleken.
6. Het voorgaande wordt niet anders indien er daarbij veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [werknemer] in het kader van de sollicitatieprocedure door Stena Line is meegedeeld dat de onderhavige toeslag niet pensioengevend is. Immers, de aan de CAO-uitleg ten grondslag liggende bedoeling zou te zeer worden ondergraven indien dit door dergelijke individuele mededelingen zou kunnen worden beïnvloed. Gesteld noch gebleken is dat er ter zake een voor alle betrokkenen bestemde toelichting o.i.d. is opgesteld. Evenmin is aangevoerd, laat staan onderbouwd, dat een dergelijke mondelinge toelichting in alle gevallen een vast onderdeel van de in het kader van indiensttreding verstrekte informatie is. Ook het feit dat de bonden er destijds van uit gingen dat de toeslag niet pensioengevend was leidt - bezien in het licht van de CAO-uitleg - niet tot een ander oordeel.
7. Wat Stena Line heeft aangevoerd omtrent hetgeen in het kader van de sollicitatiegesprekken dan wel nadien met [werknemer] is besproken en wat [werknemer] daarbij heeft gezegd, is - indien van de juistheid daarvan wordt uitgegaan ([werknemer] heeft een en ander weersproken) - onvoldoende om te oordelen dat sprake is van een afspraak in afwijking van hetgeen (gelet op hetgeen hierboven is overwogen) uit het Pensioenreglement voortvloeit. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe. Ook de inhoud van de aanstellingsbrief kan - in het licht van al het voorgaande - niet leiden tot het oordeel dat [werknemer] zich zou hebben akkoord verklaard met de door Stena Line voorgestane uitleg.
8. Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen ziet het hof voorts in hetgeen Stena Line daartoe heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat art. 6:248, tweede lid, BW aan toewijzing van de vordering van [werknemer] in de weg zou staan, ook niet wanneer daarbij de historie van een en ander in aanmerking wordt genomen. De lat ligt daarbij immers hoog: er moet sprake zijn van onaanvaardbaarheid.
Bij dit oordeel speelt een rol dat de in art. 4 lid 3 van het Pensioenreglement vermelde maximering - tot onweersproken in totaal één maandsalaris - er toe leidt dat slechts een beperkt gedeelte van de onderhavige toeslag pensioengevend is (globaal gesproken ongeveer neerkomend op éénderde daarvan).
Ook speelt een rol dat door Stena line niet is gesteld, laat staan onderbouwd, dat de uitleg effect heeft voor meer dan een beperkt aantal van de onder het Pensioenreglement vallende werknemers, te weten de werknemers van de afdeling Port Operations die onder de CAO vallen (zie hierboven sub 2.1. t/m 2.3.) en een toeslag waarvan hier sprake is ontvangen; onweersproken gaat het daarbij om 7 fulltime en 3 parttime medewerkers.
Tot slot moet worden bedacht dat de berekening van de reglementair op het salaris in te houden deelnemersbijdrage zal plaatsvinden op basis van de aldus verhoogde pensioengrondslag. Dat een en ander de mogelijkheden/vrijheid om over de arbeidsvoorwaarden met de bonden te onderhandelen beperkt, kan zo zijn, maar leidt niet tot een ander oordeel.
9. Het bovenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past het om Stena Line te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 7 april 2009;
- veroordeelt Stena Line in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van [werknemer] begroot op € 262,= aan verschotten en € 894,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, V. Disselkoen en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2010 in aanwezigheid van de griffier.