GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.036.393/01
Rolnummer rechtbank : 816725 \ CV EXPL 09-30
arrest van de negende civiele kamer d.d. 26 oktober 2010
1. de vennootschap onder firma [Naam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Naam],
3. [Naam],
beiden wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna gezamenlijk te noemen [in enkelvoud]: [appellant],
advocaat: mr. P.J.L.J Duijsens te 's-Gravenhage,
[Naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J. Fontijn te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 2 juni 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft van 24 december 2008, 22 januari 2009 en 2 april 2009. Bij memorie van grieven heeft [appellant] het tegen de vonnissen van 24 december 2008 en 22 januari 2009 ingestelde hoger beroep ingetrokken, en twee grieven opgeworpen tegen het vonnis van 2 april 2009. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de feiten die de kantonrechter in het vonnis van 2 april 2009 onder het kopje "feiten" heeft vastgesteld, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Kort gezegd gaat het in deze kwestie het volgende.
2.1 [geïntimeerde], geboren op 4 april 1974, is met ingang van 1 februari 2005 in loondienst getreden van [appellant]. Laatstelijk was hij werkzaam in de functie van productiemedewerker tegen een salaris van € 1.400,00 netto per maand, te vermeerderen met 8,25% vakantiebijslag.
2.2 Op 8 april 2005 heeft [geïntimeerde] zich ziek gemeld. Per 29 november 2006 werd [geïntimeerde] door de bedrijfsarts wederom in staat geacht zijn werkzaamheden te hervatten. [geïntimeerde] heeft vervolgens zijn vakantiedagen opgenomen. [geïntimeerde] diende per 18 december 2006 zijn werkzaamheden te hervatten. Op 15 december 2006 heeft [geïntimeerde] zich weer ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft [geïntimeerde] per 18 december 2006 arbeidsgeschikt verklaard. [geïntimeerde] is op 18 december 2006 niet op het werk verschenen. Bij brief van 20 december 2006 heeft [appellant] aan de gemachtigde van [geïntimeerde] medegedeeld dat de loonbetaling aan [geïntimeerde] per 18 december 2006 zou worden gestaakt. Een e-mail van 22 december 2006 van de gemachtigde van [geïntimeerde] aan de gemachtigde van [appellant] luidt, voor zover van belang:
"Cliënt beroept zich op zijn recht tot opschorting de contractueel overeengekomen werkzaamheden te verrichten totdat het hem verschuldigde loon volledig zal zijn voldaan.
Indien en zodra een en ander door werkgever in orde zal zijn gemaakt kan weer gesproken worden over een eventuele beëindiging van het dienstverband in onderling overleg. Reeds nu kan ik daarover opmerken dat werkgever de verstoring van arbeidsverhouding (ernstig) wordt verweten waaronder door het niet c.q. niet tijdig betalen van het loon."
2.3 Per 2 april 2007 is [geïntimeerde] elders in dienst getreden.
2.4 Bij vonnis van 2 augustus 2007 van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft is [appellant] hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
a) met ingang van 1 februari 2005 een bedrag ad € 1.400,00 netto per maand ter zake van salaris totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn dan wel de loondoorbetalingsverplichting van [appellant] op andere wijze eindigt;
b) ter zake van vakantiegeld 8,25% over het bruto-equivalent van het ingevolge voormelde veroordeling van [geïntimeerde] toekomende loon;
c) ter zake van wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW 10% over door [appellant] aan [geïntimeerde] sinds 1 februari 2005 tot en met de datum van het wijzen van dit vonnis verschuldigde en niet tijdig betaalde loonbedragen en vakantiegeld;
d) de wettelijke rente over de ingevolge de onder a), b) en c) gegeven veroordelingen aan [geïntimeerde] toekomende bedragen, steeds vanaf de datum waarop [appellant] in verzuim is tot aan de dag der algehele voldoening,
een en ander onder aftrek van de betalingen die [geïntimeerde] inmiddels uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft ontvangen en met compensatie van de proceskosten. De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.5 Tegen het vonnis van 2 augustus 2007 is geen (tijdig) rechtsmiddel ingesteld, zodat het inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
2.6 Bij beschikking van 6 maart 2008 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 20 maart 2008 onder toekenning van een vergoeding aan [geïntimeerde] ten laste van [appellant] ten bedrage van € 3.500,00 bruto.
2.7 Op 24 juli 2008 heeft [geïntimeerde] op grond van het vonnis van 2 augustus 2007 executoriaal beslag doen leggen op aan [appellant] toebehorende onroerende zaken. In het kader van de executie van het vonnis van 2 augustus 2007 berekent [geïntimeerde] zijn salaris c.a. tot 20 maart 2008 op € 31.198,03.
2.8 In eerste aanleg heeft [appellant] in conventie primair gevorderd dat [geïntimeerde] wordt bevolen niet over te gaan tot, dan wel te staken, de tenuitvoerlegging van het door de kantonrechter te Delft op 2 augustus 2007 gewezen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 100.000,00 indien [geïntimeerde] weigerachtig is en blijft om aan dit bevel te voldoen. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt bevolen de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis te beperken tot een nader door de rechtbank te bepalen bedrag, een en ander door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid te bepalen. Voorts heeft [appellant] incidenteel gevorderd dat bij wijze van voorlopige voorziening [geïntimeerde] wordt bevolen de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis te schorsen totdat in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist, althans tot het staken van de tenuitvoerlegging van dat vonnis tot een nader te bepalen bedrag, zulks eveneens op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 100.000,00 voor het geval [geïntimeerde] weigerachtig is aan dit bevel te voldoen. Tot slot heeft [appellant] in de hoofdzaak en in het incident gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten en dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 7.529,24, te vermeerderen met heffingsrente, althans wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding in conventie, en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in reconventie.
3. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis in conventie en in reconventie en, opnieuw rechtdoende, alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie en toewijzing van de vorderingen van [appellant] in conventie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3.1 [appellant] heeft geen grieven opgeworpen tegen het in reconventie tussen partijen gewezen vonnis, zodat het hof het hoger beroep in zoverre zal verwerpen.
3.2 Grief 1 keert zich tegen rechtsoverwegingen 18 tot en met 24 van het in conventie gewezen vonnis, waarin de kantonrechter kort gezegd tot het oordeel komt dat er geen gronden aanwezig zijn om de executie van het vonnis van 2 augustus 2007 niet toe te staan, te schorsen, te staken of te beperken.
3.3 Het hof stelt voorop dat de primaire vordering van [appellant] tot kort gezegd volledige schorsing dan wel staking van de executie van het vonnis van 2 augustus 2007 hoe dan ook niet voor toewijzing in aanmerking komt. In dat vonnis is in rechtsoverweging 1.4 immers vastgesteld dat [appellant] per 1 december 2006 volgens de - door [appellant] onbetwist gelaten - berekeningen van [geïntimeerde] niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Nu die niet voldane betalingsverplichtingen in zoverre betrekking hadden op de periode vóór 29 november 2006, en [appellant] in het onderhavige executiegeschil niet heeft betwist dat er vóór die datum een loondoorbetalingsverplichting bestond, komt de onderhavige vordering in ieder geval voor wat betreft de toegewezen loonvordering tot 29 november 2006 niet voor toewijzing in aanmerking.
3.4 Naar de kern genomen komt het in het onderhavige executiegeschil neer op de uitleg van de zinsnede "totdat (...) de loondoorbetalingsverplichting van [appellant] op andere wijze eindigt" in het dictum onder a) van het vonnis van 2 augustus 2007 (zie rov. 2.4). [appellant] stelt zich op het standpunt dat dit niet slechts ziet op feiten en omstandigheden van ná het vonnis die de loondoorbetalingsverplichting doen eindigen, maar dat de kantonrechter hiermee ook de mogelijkheid heeft opengelaten dat de loondoorbetalingsverplichting vóór 2 augustus 2007 is geëindigd. [appellant] meent primair dat hij vanaf 29 november 2006 niet langer verplicht was loon uit te betalen aan [geïntimeerde], nu [geïntimeerde] vanaf die datum arbeidsgeschikt was verklaard door de bedrijfsarts en hij, ondanks daartoe te zijn opgeroepen door [appellant], weigerde zijn werkzaamheden te hervatten. In dat verband voert [appellant] voorts aan dat [geïntimeerde] op dat moment reeds ander werk bij een casino had gevonden. Subsidiair stelt [appellant] dat de loondoorbetalingsverplichting in ieder geval per 2 april 2007 is geëindigd, nu vaststaat dat [geïntimeerde] per die datum elders emplooi had gevonden en derhalve vanaf die datum niet langer bereid en/of in staat was de bedongen werkzaamheden te verrichten.
[geïntimeerde] stelt daarentegen dat uit de hiervoor geciteerde zinsnede in het dictum onmiskenbaar volgt dat de kantonrechter daarbij het oog heeft gehad op een na het vonnis gelegen beëindiging van de loondoorbetalingsverplichting. Volgens [geïntimeerde] betreft al hetgeen door [appellant] in het executiegeschil is aangevoerd feiten en omstandigheden die in eerste aanleg zijn of hadden kunnen worden aangevoerd, en zou zich met het heropenen van het debat hierover in feite een verkapt hoger beroep voordoen tegen het (onherroepelijk geworden) vonnis van 2 augustus 2007.
3.5 Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke uitleg van het dictum van het vonnis van 2 augustus 2007 mee dat [appellant] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het salaris van € 1.400,00 netto per maand totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn dan wel de loondoorbetalingsverplichting van [appellant] op andere wijze eindigt op grond van feiten of omstandigheden die de kantonrechter niet heeft kunnen meewegen in zijn eindoordeel.
3.6 Uit navraag bij de griffie van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft is gebleken dat partijen na het tussenvonnis van 30 november 2006 op 21 december 2006 en op 8 maart 2007 aktes hebben genomen, en vervolgens vonnis hebben gevraagd. Het - tussen partijen inmiddels vaststaande - feit dat [geïntimeerde] met ingang van 2 april 2007 elders in dienst is getreden was in die aktes niet vermeld en is derhalve een omstandigheid die de kantonrechter niet heeft kunnen meewegen bij zijn oordeel. Dat [appellant] op 8 maart 2007 reeds wist dat [geïntimeerde] per 2 april 2007 een nieuwe baan zou krijgen en dat hij dit in zijn akte van 8 maart 2007 had kunnen en moeten vermelden is gesteld noch gebleken, zodat het hof het er voor houdt dat dit niet het geval was.
3.7 Naar het oordeel van het hof is het feit dat [geïntimeerde] met ingang van 2 april 2007 ander werk heeft gevonden een omstandigheid die de loondoorbetalingsverplichting van [appellant] heeft doen eindigen. Vanaf die datum was hij immers niet alleen niet langer bereid om zijn werkzaamheden te hervatten - hij had zijn verplichting om de bedongen arbeid te verrichten vanaf 22 december 2006 opgeschort - maar was daarvoor ook niet langer beschikbaar. Gesteld noch gebleken is dat die beschikbaarheid er desondanks wel was. Los van de vraag of [geïntimeerde] het beroep op een opschortingsrecht toekwam, lag de reden waarom [geïntimeerde] geen werkzaamheden meer verrichtte vanaf 2 april 2007 in ieder geval niet meer in de risicosfeer van [appellant], zodat op grond van het bepaalde in artikel 7:627 BW vanaf die datum geen loon meer was verschuldigd. Daarbij weegt mee dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde], nadat hij per 2 april 2007 elders in dienst was getreden, aan [appellant] kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn beroep op het opschortingsrecht om de bedongen werkzaamheden bij [appellant] te verrichten handhaafde, maar dat hij (nog steeds) zijn werkzaamheden bij [appellant] zou hervatten zodra de door hem gestelde loonachterstand zou zijn voldaan. Naar het oordeel van het hof had dit in de onderhavige omstandigheden wel op zijn weg gelegen, mede gelet op het feit dat uit de e-mail van 20 december 2006 (zie rov. 2.2) onmiskenbaar volgt dat beide partijen in beginsel een beëindiging van de arbeidsrelatie voor ogen stond.
3.8 De door [appellant] gestelde omstandigheden van vóór 2 april 2007 die volgens hem de loondoorbetalingsverplichting hebben doen eindigen, waaronder de discussie over het aantal vakantiedagen van [geïntimeerde] en het feit dat [geïntimeerde] reeds bij een casino werk zou hebben gevonden, kunnen niet tot een bevel tot schorsing of staking van de executie van het vonnis van 2 augustus 2007 leiden. Los van de vraag of de kantonrechter deze omstandigheden bij zijn eindoordeel heeft kunnen meewegen, heeft [appellant] deze omstandigheden naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, mede gelet op hetgeen [geïntimeerde] hierover heeft aangevoerd.
3.9 Uit het vorenstaande volgt dat het tussen partijen gewezen vonnis van 2 augustus 2007 voor [geïntimeerde] geen executoriale titel oplevert uitsluitend voor zover het betreft het door [appellant] onbetaalde loon in de periode na 2 april 2007, zodat grief 1 slaagt. Dit brengt mee dat de vordering van [geïntimeerde] zal worden toegewezen als hierna vermeld. Grief 2 betreft een veeggrief zonder zelfstandige betekenis, die geen nadere bespreking behoeft. Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie in de bodemprocedure gewezen vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] bevelen om de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van 2 augustus 2007 te beperken tot de salarisbetalingen over de periode tot aan 2 april 2007, inclusief de daarover verschuldigde vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente. Het hof ziet aanleiding om de door [appellant] gevorderde dwangsom te beperken tot een eenmalige dwangsom van € 25.000,00 indien [geïntimeerde] weigerachtig is en blijft om aan het voormelde bevel te voldoen. Aangezien [appellant] geen (gemotiveerde) grieven heeft opgeworpen tegen de afwijzing van de incidentele vordering, zal het hof het vonnis in conventie, voor zover in het incident gewezen, bekrachtigen. Als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.
- verwerpt het hoger beroep voor zover gericht tegen het tussen partijen in reconventie gewezen vonnis van 2 april 2009;
- vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in de bodemprocedure in conventie gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- beveelt [geïntimeerde] om de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van 2 augustus 2007 te staken voor zover deze betrekking heeft op de na 2 april 2007 onbetaald gebleven salarisbetalingen, inclusief de daarover verschuldigde vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente als in dat vonnis genoemd, op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 25.000,00 indien [geïntimeerde] weigerachtig is en blijft om aan dit bevel te voldoen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg, tot 2 april 2009 aan de zijde van [appellant] begroot op € 71,80 aan explootkosten, € 254,00 aan griffierecht en € 500,00 aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 72,25 aan explootkosten, € 262,00 aan griffierecht en € 894,00 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- bekrachtigt het bestreden vonnis in conventie in het incident.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, R.S. van Coevorden en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2010 in aanwezigheid van de griffier.