ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2036

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.012.433-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een vonnis wegens schijn van partijdigheid van rechters

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 juli 2010 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een vordering tot herroeping op basis van artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant, vertegenwoordigd door mr. T. Meijer, heeft de herroeping ingediend omdat de advocaat van de gedaagden, mr. [X], rechter-plaatsvervanger was in de rechtbank die de oorspronkelijke zaak heeft behandeld. De gedaagden in deze procedure zijn het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL), de gemeente Westland en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door respectievelijk mr. W. Heemskerk en mr. J.B. Peters.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zich beroept op schijn van partijdigheid van de rechters die de zaak hebben behandeld. De appellant stelt dat deze schijn voortvloeit uit de betrokkenheid van mr. [X] als advocaat van BBL en de Staat, die tevens rechter-plaatsvervanger was. Het hof overweegt dat de grond voor herroeping niet van toepassing is op de gemeente, aangezien mr. [X] niet als advocaat van de gemeente heeft opgetreden. Bovendien is de dagvaarding tot herroeping pas ingediend na het verstrijken van de termijn van drie maanden, waardoor de vordering niet-ontvankelijk is verklaard.

Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen en de appellant veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 303 aan vast recht en € 894 aan salaris advocaat. Voor BBL en de Staat is de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot herroeping op grond van de schijn van partijdigheid. De kostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 200.012.433/01
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 20 juli 2010
inzake
[Appellant],
wonende te [plaats], gemeente Westland,
eiser tot herroeping,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T. Meijer te Pijnacker,
tegen
1. het Bureau Beheer Landbouwgronden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde tot herroeping sub 1,
hierna te noemen: BBL,
advocaat: mr. W. Heemskerk te ’s-Gravenhage,
2. de gemeente Westland,
zetelende te Naaldwijk, gemeente Westland,
gedaagde tot herroeping sub 2,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
3. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Landelijk Gebied),
gedaagde tot herroeping sub 3,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. W. Heemskerk te ’s-Gravenhage.
Het verdere geding
Bij tussenarrest van 20 april 2010 is een comparitie van partijen gelast die op 7 juni 2010 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen, dat kennelijk abusievelijk als datum 7 “juli” in plaats van 7 juni 2010 vermeldt, bevindt zich bij de stukken. Overeenkomstig de aan het slot van de comparitie met partijen gemaakte afspraak is een nadere schriftelijke ronde achterwege gebleven en is meteen arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Uit de dagvaarding tot herroeping leidt het hof af dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat er grond is voor herroeping omdat er sprake is geweest van schijn van partijdigheid van de rechters en raadsheren die de zaak hebben behandeld. Deze schijn van partijdigheid leidt [appellant] af:
A) primair uit het feit dat mr. [X], die in de procedure voor de rechtbank is opgetreden als advocaat en procureur van BBL en de Staat, rechter-plaatsvervanger was in die rechtbank en aldus direct een collega van de rechters en indirect een collega van de raadsheren die de zaak hebben behandeld, en
B) subsidiair uit het achter “A)” weergegeven feit in samenhang met de (directe) contacten tussen die rechters/raadsheren en mr. [X], waarover nog cruciale informatie ontbreekt maar waarbij deze contacten zo nodig kunnen worden vastgesteld door het horen van, door [appellant] bij naam genoemde, getuigen.
2. Het hof overweegt als volgt. De grond voor de herroeping houdt verband met de advocaat die voor BBL en de Staat is opgetreden. Vaststaat dat deze advocaat, mr. [X] niet is opgetreden als advocaat van de gemeente, zodat zonder nadere toelichting van de zijde van [appellant], die ontbreekt, niet valt in te zien hoe deze grond op de gemeente betrekking heeft, zodat reeds hierom de vordering tot herroeping ten aanzien van de gemeente moet worden afgewezen. Maar voor zover deze grond wel op de gemeente betrekking zou hebben, geldt ook ten aanzien van de gemeente het volgende.
3. Ten aanzien van de grond onder A hebben BBL en de Staat terecht aangevoerd dat [appellant] op grond van artikel 383 lid 1 Rv. in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit de (ongedateerde) brief van [appellant] aan mr. [X] die als productie 4 bij dagvaarding is gevoegd, blijkt dat [appellant] in elk geval vóór 15 december 2006 bekend was met het feit dat mr. [X] rechter-plaatsvervanger in de rechtbank was die de zaak heeft behandeld. De dagvaarding tot herroeping is uitgebracht op 11 juli 2008, toen na genoemd tijdstip de termijn van drie maanden voor het instellen van de vordering tot herroeping al ruimschoots was verstreken.
4. Ten aanzien van de grond onder B geldt het volgende. Volgens artikel 382 Rv. kan een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld,
c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
De gevallen onder b en c zijn in grond B niet aan de orde. [appellant] stelt niet met zoveel woorden dat zich geval a voordoet. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof uit zijn stellingen ook niet opmaken dat er sprake is geweest van bedrog door BBL en/of de Staat gepleegd, in de zin van artikel 382 onder a Rv. Zo houden de stellingen van [appellant] niet in dat er zodanige contacten waren tussen mr. [X] en de rechters c.q. raadsheren die de zaak hebben behandeld, dat objectief gevreesd moest worden voor een partijdige, voor BBL en/of de Staat gunstige behandeling, dat BBL en/of de Staat daarmee bekend waren en niettemin zich door mr. [X] als advocaat hebben laten bijstaan, terwijl [appellant] een en ander redelijkerwijs niet al tijdens de procedure voor de rechtbank of het hof had kunnen ontdekken.
5. De slotsom is dat zal worden beslist als hieronder weergegeven. Het bewijsaanbod in de dagvaarding onder 10 wordt als niet ter zake dienend gepasseerd. [Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
ten aanzien van de gemeente
wijst de vordering tot herroeping af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 303,= aan vast recht en € 894,= aan salaris advocaat;
ten aanzien van BBL en de Staat
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot herroeping voor zover dit is gebaseerd op voormelde grond A;
wijst de vordering tot herroeping af voor zover dit is gebaseerd op voormelde grond B;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van BBL en de Staat begroot op € 303,= aan vast recht en € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, G.J. Heevel en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2010 in aanwezigheid van de griffier.