ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5499

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.030.418-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische kwalificatie van een arbeidsongeschiktheidsverzekering als sommenverzekering versus schadeverzekering

In deze zaak gaat het om de juridische kwalificatie van een arbeidsongeschiktheidsverzekering die door [appellant] is afgesloten bij Goudse. [Appellant] heeft in 1984 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten, waarbij hij als assurantietussenpersoon was verzekerd. Na een verkeersongeval in 2003 raakte hij arbeidsongeschikt en ontving hij een uitkering van Goudse. Echter, in 2007 heeft Goudse de uitkering stopgezet en de verzekering beëindigd, met het argument dat er sprake was van een schadeverzekering en dat [appellant] geen verzekerbaar belang had. [Appellant] is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank, die het standpunt van Goudse had gevolgd.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden gekwalificeerd als een sommenverzekering. Het hof oordeelde dat de omvang van de uitkering niet afhankelijk is van de hoogte van de inkomstenderving, maar enkel van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de polisvoorwaarden. Het hof verwierp de argumenten van Goudse die stelden dat de verzekering een schadeverzekering was, en dat er geen verzekerbaar belang was. Het hof oordeelde dat de eerdere correctiebepaling in de polisvoorwaarden niet meer van toepassing was en dat de verzekering derhalve niet op onjuiste gronden was beëindigd.

De uitspraak van het hof leidde tot de vernietiging van het vonnis van de rechtbank en de veroordeling van Goudse tot doorbetaling van de uitkering aan [appellant] op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% vanaf 1 mei 2007. Daarnaast werd Goudse veroordeeld tot het verlenen van premievrijstelling en het betalen van buitengerechtelijke incassokosten. Het hof benadrukte dat de verzekering ononderbroken moest worden hersteld op de voorwaarden die voor de beëindiging golden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.030.418/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 304206/HAZA 08-445
arrest van de vierde civiele kamer d.d. 25 mei 2010
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. K.F.J. Machielsen te Utrecht,
tegen
Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Gouda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Goudse,
advocaat: mr. S.E. Phoelich-Pontier te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 3 april 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 januari 2009 gewezen tussen [appellant] als eiser en Goudse als gedaagde. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] negen grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door Goudse bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden.
Voorafgaand aan het pleidooi heeft [appellant] brieven van 8 februari 2010 en 8 maart 2010 en Goudse een brief van 4 maart 2010, telkens met productie(s) aan het hof en de wederpartij doen toekomen. Ter terechtzitting van 11 maart 2010 hebben partijen aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen hun standpunten doen bepleiten, [appellant] door
mr. Machielsen en Goudse door mr. Phoelich-Pontier.
Ten slotte is arrest gevraagd, waarbij [appellant] zijn (kopie)procesdossier heeft overgelegd. Afgesproken is dat arrest zal worden gewezen op dit dossier alsmede op de aan het hof toegestuurde kopiedossiers.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
2. De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Het hof gaat van de juistheid van deze feiten uit nu daartegen geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht.
3. Het gaat in deze zaak om het navolgende.
a) [appellant], geboren [geboortedatum], heeft met ingang van 1 mei 1984 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) Goudse. Daarbij is als verzekerd beroep opgenomen: assurantietussenpersoon.
b) In de bij de verzekeringsovereenkomst behorende en thans van toepassing zijnde ‘Algemene voorwaarden Arbeidsongeschiktheidsverzekering 2001’ (hierna: PV) is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 3 Strekking van de verzekering
Deze verzekering heeft ten doel een periodieke uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn/haar arbeidsongeschiktheid.
(…)
Artikel 5 Begrip arbeidsongeschiktheid
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde voor minstens 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn/haar op het polisblad vermelde beroep. Hierbij wordt uitgegaan van de beroepsbezigheden die in de regel en redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verlangd waarbij tevens rekening wordt gehouden met mogelijkheden voor aanpassing in werk en werkomstandigheden en de daarmee verband houdende taakverschuiving binnen het eigen beroep/bedrijf.
Indien de verzekerde als gevolg van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis ophoudt zijn/haar beroep/bedrijf uit te oefenen en in gezamenlijk overleg met de maatschappij begeleiding naar een ander beroep aanvaardt, zal de mate van arbeidsongeschiktheid – eveneens in onderling overleg- worden vastgesteld naar de bezigheden die bij het nieuwe beroep horen. Deze vaststelling zal plaatsvinden vanaf het moment dat verzekerde deze bezigheden daadwerkelijk uitvoert. Mocht de verzekerde tijdens zijn/haar arbeidsongeschiktheid een ander beroep gaan uitoefenen, dan zal dit beroep, indien voor de maatschappij acceptabel, opgenomen worden op de polis. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zal naar dit nieuwe beroep plaatsvinden. (…)
(…)
Overige bepalingen
(…)
Artikel 15 Omvang van de uitkering
15.1 Met inachtneming van het elders in deze polis bepaalde bedraagt de uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van:
25 tot 35%: 30% van de verzekerde jaarrente;
35 tot 45%: 40% van de verzekerde jaarrente;
45 tot 55%: 50% van de verzekerde jaarrente;
55 tot 65%: 60% van de verzekerde jaarrente;
65 tot 80%: 75% van de verzekerde jaarrente;
80 t/m 100%: 100% van de verzekerde jaarrente.
(…)
Artikel 16 Betaling van de uitkering
Met inachtneming van het in deze polis bepaalde is ter zake van arbeidsongeschiktheid verzekerd een van dag tot dag verkregen wordende periodieke uitkering, welke bij volledige arbeidsongeschiktheid 1/365 gedeelte van de verzekerde jaarrente bedraagt.(...)
(…)
Artikel 17 Einde Uitkering
De uitkering eindigt:
17.1 op de dag waarop verzekerde niet meer tenminste 25% arbeidsongeschikt is;
17.2 per de eerste dag van de eerste maand volgend op de maand waarin verzekerde de overeengekomen eindleeftijd heeft bereikt;
17.3 in geval van overlijden van de verzekerde: (…)
(…)
Artikel 20 Restitutie van premie in verband met arbeidsongeschiktheid (Rubriek B)
Zolang verzekerde krachtens deze rubriek een uitkering ontvangt zal de over de periode betaalde premie voor de rubrieken A en B naar evenredigheid van die uitkering worden gerestitueerd, met dien verstande dat premieverrekening achteraf op de hoofdpremievervaldatum plaatsvindt.
(…)
Artikel 22 Wijziging van het risico
22.1 De verzekeringnemer respectievelijk de verzekerde is verplicht de maatschappij terstond kennis te geven, wanneer de verzekerde zijn beroep, als op het polisblad vermeld, ophoudt daadwerkelijk uit te oefenen of wijzigt, dan wel de aan het beroep verbonden werkzaamheden een verandering ondergaan.
(…)
Artikel 23 Verplichtingen bij andere risicowijziging(en)
23.1 De verzekeringnemer respectievelijk de verzekerde is op straffe van verlies van recht op uitkering verplicht de maatschappij terstond kennis te geven, wanneer;
(…)
b. de verzekeringnemer geen of minder verzekerbaar belang heeft bij hetgeen verzekerd is. Beoordeling hiervan vindt plaats op basis van artikel 3.
c. de verzekerde na het ingaan van deze verzekering verplicht verzekerd wordt ingevolge de Ziektewet, de WAO of enige andere verplichte voorziening die recht op uitkering geeft in geval van arbeidsongeschiktheid.
(…)
Extra Dekkingen
(…)
Artikel 29 Optie met betrekking tot verhoging verzekerde jaarrente
De verzekeringnemer heeft het recht (hierna te noemen optierecht) op de hoofdpremievervaldag drie jaar na de ingangsdatum van de verzekering en vervolgens telkens na drie jaar de op dat moment verzekerde jaarrente voor de rubrieken A en/of B tegen de dan geldende tarieven en voorwaarden, maar zonder gezondheidswaarborgen te verhogen met maximaal 15%.
Voor deze verhogingen gelden de volgende voorwaarden:
29.1 De verzekerde jaarrente mag in combinatie met enige andere voorziening ter zake van inkomstenderving ten gevolge van arbeidsongeschiktheid niet meer bedragen dan 80% van het jaarinkomen. Onder jaarinkomen wordt verstaan de inkomsten van de verzekerde uit arbeid en/of winst uit onderneming in de zin van de Wet op de Inkomstenbelasting.
(…)
c) In de eerder van toepassing geweest zijnde voorwaarden, onder meer in de ‘Algemene voorwaarden Polismantel 1988’ (productie 2 bij dagvaarding) was de volgende bepaling opgenomen:
Artikel 12 Correctiebepaling (Rubriek B)
Indien de verzekerde na het intreden van de arbeidsongeschiktheid in totaal aan inkomen, met inbegrip van de uitkeringen krachtens deze verzekering en/of enige andere voorziening ter zake van inkomstenderving ten gevolge van arbeidsongeschiktheid waarop hij recht kan doen gelden, meer zou ontvangen dan een bedrag gelijkwaardig aan zijn normale inkomen vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid, heeft de maatschappij het recht het meerdere in mindering te brengen op de uitkering krachtens deze verzekering.
Onder ‘inkomen’ worden in dit artikel verstaan inkomsten van verzekerde uit arbeid en/of winst uit onderneming in de zin van de Wet op de Inkomstenbelasting.(…)
Deze correctiebepaling heeft (de rechtsvoorganger van) Goudse op enig moment laten vallen.
d) Ten tijde van het afsluiten van de verzekering voerde [appellant] zijn werkzaamheden uit in de vorm van een eenmanszaak. Deze is op 24 maart 1993 omgezet in de besloten vennootschap [naam appellant] Assurantiën en Vastgoed B.V. (hierna: de B.V.) met [appellant] als directeur en enig aandeelhouder (DGA).
e) Op 30 augustus 2003 is [appellant] betrokken geraakt bij een verkeersongeval ten gevolge waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt. Hij heeft zijn arbeidsongeschiktheid op 1 september 2003 bij Goudse gemeld.
f) Op basis van verschillende deskundigenrapportages heeft Goudse vanaf 14 september 2003 aan [appellant] een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidpercentage van 80-100% betaald.
g) Door arbeidsdeskundige J.A.M. Pigge van Heling & Partners is op verzoek van Goudse op 18 oktober 2006 een arbeidsdeskundig rapport opgemaakt (productie 8 bij dagvaarding). De mate van arbeidsongeschiktheid is beoordeeld op basis van de door ‘uw adviseur’ (het hof begrijpt: van Goudse) opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML). In dit rapport staat onder andere:
(…)
7. BESCHOUWING/SAMENVATTING
Het betreft een 55-jarige assurantietussenpersoon, die sedert 2003 volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd na een hem overkomen verkeersongeval.
Verzekerde werd neurologisch onderzocht en op basis van die uitslag werd een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. Op basis van de daarin aangegeven beperkingen zijn wij van oordeel dat verzekerde slechts marginaal geschikt is zijn beroepsmatige werkzaamheden uit te voeren. Gezien de omvang van het bedrijf en de beperkte belastbaarheid zien we binnen het bedrijf geen mogelijkheden verzekerde substantieel meer activiteiten binnen het bedrijf uit te laten voeren. Hij is naar onze mening ongewijzigd nagenoeg volledig arbeidsongeschikt te beschouwen.
8 ADVIES TEN AANZIEN VAN VERDERE GEVALSBEHANDELING
Indien in de medische situatie geen wijziging meer is te verwachten, dan heeft verdere arbeidsdeskundige inbreng naar onze mening geen toegevoegde waarde meer.
9. CONCLUSIES (MATE VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID)
Verzekerde dient naar onze mening ongewijzigd voor 80-100% arbeidsongeschikt te worden beschouwd voor zijn beroepsmatige werkzaamheden.
(…)
h) Op verzoek van Goudse heeft Heling & Partners in 2007 een bedrijfseconomische analyse uitgevoerd. Daarbij is beoordeeld of de verzekerde bedragen op het moment dat [appellant] arbeidsongeschikt werd nog juist waren en in hoeverre de arbeidsongeschiktheid heeft geleid tot inkomstenderving. Naar aanleiding van de resultaten van deze analyse heeft Goudse [appellant] bij brief van 18 juni 2007 bericht dat de uitkering werd stopgezet per 1 mei 2007 en dat de verzekering per direct werd beëindigd. De verzekering is door Goudse per 18 juni 2007 geroyeerd.
i) [appellant] heeft op 16 juli 2007 bezwaar gemaakt tegen het stopzetten van de uitkering.
j) Sinds 30 augustus 2004 ontvangt [appellant] een WAZ-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
4. [appellant] vordert in deze procedure - kort gezegd - veroordeling van Goudse tot doorbetaling van de periodieke arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vanaf 1 mei 2007, een en ander met ongedaanmaking van het royement, verlening van volledige premievrijstelling, betaling van buitengerechtelijke incassokosten en rente.
5. [appellant] voert daartoe allereerst aan dat de in geding zijnde arbeidsongeschiktheids-verzekering is aan te merken als een sommenverzekering, zodat een verzekerbaar belang niet relevant is en de verzekering derhalve op onjuiste gronden is beëindigd. Goudse stelt zich daarentegen op het standpunt dat er sprake is van een schadeverzekering en stelt dat [appellant] geen verzekerbaar belang heeft nu, gelet op het rapport van Heling en Partners, zijn gemiddelde inkomen (waaronder wordt verstaan het inkomen uit loondienst en de (negatieve) winst van de B.V.) in de jaren voorafgaand aan het ongeval (2000 tot en met 2002) negatief was. De rechtbank heeft het standpunt van Goudse gevolgd en de vordering afgewezen.
6. Het geschil tussen partijen betreft primair de vraag of de onderhavige arbeidsongeschikt-heidsverzekering als een schade- dan wel als een sommenverzekering dient te worden aangemerkt. Bij de bespreking van deze vraag zal het hof – tenzij anders aangegeven – in navolging van partijen uitgaan van de polisvoorwaarden van 2001. Het hof merkt voorts op dat de discussie tussen partijen in eerste aanleg zich op dit punt heeft afgespeeld voor de arresten van de Hoge Raad van 3 oktober 2008, NJ 2009, 80 en 17 oktober 2008, LJN BF0006. Deze arresten zijn wel onderwerp van discussie tussen partijen in hoger beroep geweest. Het hof zal het geschil mede in het licht van de in het arrest van 3 oktober 2008 geformuleerde criteria bespreken.
7. Op grond van hetgeen hierna wordt overwogen is het hof, anders dan de rechtbank van oordeel, van oordeel dat er in dit geval sprake is van een sommenverzekering.
8. De uitleg van de onderhavige polisvoorwaarden dient plaats te vinden conform het bekende Haviltex-criterium. In dit kader overweegt het hof het navolgende.
9. Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat ingevolge het hier toepasselijke (sinds 1 januari 2006 geldende) artikel 7:925 lid 1 BW een verzekeringsovereenkomst hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering is. Artikel 7:944 omschrijft de schadeverzekering als een verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou lijden, artikel 7:964 de sommenverzekering als een verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Dat laatste neemt niet weg dat ook sommenverzekeringen veelal worden gesloten met het oog op de mogelijkheid dat zich gevallen voordoen waarin de verzekerde schade zal lijden. Met betrekking tot de in het tweede lid van artikel 7:925 BW bedoelde persoonsverzekering, een verzekering die het leven of de gezondheid van een mens betreft, vermeldt de memorie van toelichting: Persoonsverzekering is hetzij schadeverzekering hetzij sommenverzekering. De belangrijkste persoonsverzekering in de schadesector is de ziektekostenverzekering. Onder persoonsverzekering als sommenverzekering valt allereerst de levensverzekering. Zij draagt niet als kenmerk vergoeding van schade. Ongevallen-, arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering strekken in beginsel wel tot vergoeding van schade, maar de daarvoor uit te keren vergoeding is reeds bij de overeenkomst vastgelegd, ongeacht of het bedrag door op geld waardeerbare schade wordt gerechtvaardigd. Daarom is ook hier sprake van sommenverzekering (vergelijk HR 3 oktober 2008, NJ 2009, 80 onder verwijzing naar de Kamerstukken II, 1985-1986, 19 529, nr. 3, p. 6).
Doelomschrijving artikel 3 PV en omvang arbeidsongeschiktheidsuitkering
10. Onjuist is de stelling van Goudse dat uit de (enkele) doelomschrijving van artikel 3 PV (dat bepaalt dat de verzekering ten doel heeft (een periodieke) uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn/haar arbeidsongeschiktheid) valt af te leiden dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een schadeverzekering is. De omvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is in de polisvoorwaarden immers uitsluitend gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid (artikel 15 PV) en niet aan de hoogte van de inkomstenderving. Voor zover Goudse hierbij een beroep doet op artikel 23 PV gaat het hof hier aan voorbij. In artikel 23 PV worden de verplichtingen bij andere risicowijzigingen genoemd. Hiermee wordt echter niet de omvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de hoogte van de inkomstenderving gekoppeld.
11. Het beroep van Goudse op het bepaalde in artikel 5 PV maakt dit niet anders. Het tweede deel van artikel 5 PV ziet immers op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid na aanvaarding van en begeleiding naar een ander beroep.
Het hof verwerpt de stelling van Goudse dat op grond van het bepaalde in artikel 29.1 PV een verzekerde in geval van arbeidsongeschiktheid nooit méér kan ontvangen dan hij voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid aan inkomen genoot. Zoals Goudse zowel eerder in de procedure (akte na comparitie d.d. 10 september 2008 sub 2) als desgevraagd tijdens het pleidooi in hoger beroep zelf al heeft aangegeven, ziet artikel 29 PV op een optie met betrekking tot verhoging van de verzekerde jaarrente. Het artikel heeft echter als zodanig geen betrekking op de omvang van de uitkering na ingetreden arbeidsongeschiktheid.
12. Onjuist acht het hof voorts de stelling van Goudse dat op grond van de modelpolisvoorwaarden AOV- schadeverzekering kan worden geconcludeerd dat de onderhavige verzekering beoogt een schadeverzekering te bieden. Vergelijking van artikel 3 PV met de teksten van de beide hierna opgenomen door het Verbond van Verzekeraars opgemaakte modelpolisvoorwaarden AOV (sommen en schade) uit respectievelijk 2004 en 2005 geeft echter, anders dan Goudse aanvoert, geen uitsluitsel. In beide modelbepalingen zijn immers elementen van artikel 3 PV terug te vinden.
‘Art 2 Modelpolisvoorwaarden AOV Individueel 2004 (Sommen): Deze verzekering heeft tot doel een periodieke uitkering te verlenen bij arbeidsongeschiktheid van de verzekerde.
Art 2 Modelpolisvoorwaarden AOV Indvidueel 2005 (Schade): Deze verzekering heeft ten doel schadevergoeding te verlenen aan de begunstigde bij derving van inkomen ten gevolge van arbeidsongeschiktheid’
Correctiebepaling
13. Ofschoon er in de polisvoorwaarden 1988 een correctiebepaling was opgenomen (zie hiervoor onder 3 sub c.), is deze in ieder geval niet meer opgenomen in de polisvoorwaarden 2001 die thans aan de orde zijn. Onjuist acht het hof het standpunt van Goudse dat het feit dat de correctiebepaling in de eerdere polisvoorwaarden was opgenomen wijst op een schadeverzekering. Voor zover het standpunt van Goudse al juist zou zijn, wijst het schrappen van de bepaling eerder op het bestaan van een sommenverzekering. Zoals echter ook door advocaat generaal Spier is verwoord onder 4.6. tot en met 4.8. van zijn conclusie voor Hoge Raad 3 oktober 2008, NJ 2009, 80 kunnen noch uit de aanwezigheid noch uit het ontbreken van een correctiebepaling doorslaggevende conclusies worden getrokken.
Informatie inkomensgegevens c.q. hoogte schade
14. De betwiste stelling van Goudse, dat er zowel bij het aangaan van de verzekering als in het kader van het vaststellen van de premie naar het inkomen is gevraagd, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Uit het bij memorie van grieven door [appellant] overgelegde aanvraagformulier blijkt niet dat er naar inkomensgegevens is gevraagd. Andere stukken, dan wel gegevens waaruit dit zou kunnen blijken zijn niet in het geding gebracht.
Voorts staat tussen partijen vast dat Goudse gedurende de (lange) looptijd van de verzekering nooit naar de hoogte van het inkomen van [appellant] heeft geïnformeerd.
Na de melding van de arbeidsongeschiktheid heeft Goudse bij [appellant] voorts niet geïnformeerd naar de hoogte van de schade als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid. In 2003 is slechts geïnformeerd naar het inkomen in de drie jaar voorafgaand aan het ongeval. In de brief van Heling & Partners aan Goudse van 20 augustus 2004 (productie 6 bij dagvaarding) staat voorts vermeld dat [appellant] nog steeds salaris uit zijn onderneming ontvangt. Deze mededeling heeft niet geleid tot een aanpassing van de uitkering. Pas na het bedrijfseconomisch onderzoek van Heling & Partners in 2007 heeft Goudse zich op het standpunt gesteld dat er sprake zou zijn van een schadeverzekering en dat er voorts geen sprake was van inkomensderving
15. Het hof acht niet relevant dat [appellant] bij de melding van de arbeidsongeschiktheid gebruik heeft gemaakt van een schadeaangifte formulier. Goudse heeft namelijk niet gesteld dat er bij sommenverzekeringen sprake is van een apart aangifte formulier.
16. Gelet op al hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 8 tot en met 15 is overwogen, is het hof van oordeel dat er in dit geval sprake is van een sommenverzekering en treffen de grieven 2 en 3 doel. De vraag in hoeverre de eerste grief doel treft behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere bespreking.
Deskundig assurantietussenpersoon
17. Onjuist acht het hof overigens nog de stelling van Goudse dat [appellant] bij uitstek deskundige was op het gebied van verzekeringen en dat hij als deskundig assurantietussenpersoon (naar het hof begrijpt bij het aangaan van de verzekering) op de hoogte had moeten zijn van het rechtskarakter van de verzekering (zijnde in de ogen van Goudse een schadeverzekering). De onderhavige verzekering is afgesloten in 1984. Nog afgezien van hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen, sluit het hof zich aan bij de opvattingen van advocaat generaal Spier in alinea 3.4 van zijn conclusie voor HR 17 oktober 2008, LJN BF 0006 en die van E.J. Wervelman, De particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, Deventer 2009 (2e druk), pag 24 e.v., dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering in 1984 doorgaans werd beschouwd als sommenverzekering. Goudse heeft, bezien in het licht daarvan, onvoldoende concrete gegevens aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat [appellant] toentertijd een andere opvatting had moeten hebben.
18. Nu er in dit geval sprake is van een sommenverzekering, is de discussie over het verzekerbaar belang niet meer aan de orde, zodat de overige grieven geen bespreking behoeven.
19. Ten aanzien van de gevorderde uitkering wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat [appellant] tot 1 mei 2007 een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% heeft ontvangen. Voor zover Goudse de (mate van) arbeidsongeschiktheid vanaf 1 mei 2007 heeft betwist, gaat het hof hieraan voorbij. In het dossier bevinden zich (op verzoek van Goudse opgemaakte) arbeidsdeskundige rapporten van Heling & Partners van 22 oktober 2003, 20 augustus 2004 en 18 oktober 2006. Blijkens deze rapporten werd [appellant] telkens 100% arbeidsongeschikt bevonden. Op basis van deze mate van arbeidsongeschiktheid heeft Goudse tot 1 mei 2007 uitgekeerd. Laatstgenoemd rapport van arbeidsdeskundige Pigge van Heling & Partners is opgemaakt op basis van de FML van de eigen medisch adviseur van Goudse. In het licht hiervan en met name gelet op de in voormeld rapport hiervoor onder 3 sub g) weergegeven conclusies, had het thans op de weg van Goudse gelegen haar stelling in dit kader nader te onderbouwen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Het feit dat Goudse nadien geen nieuwe rapportages in het kader van de polisvoorwaarden heeft laten maken komt in dit geval voor haar eigen risico. Overigens heeft [appellant] bij pleidooi op een vraag van het hof onbetwist gesteld nog steeds een WAZ uitkering te ontvangen gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
20. Het voorgaande betekent dat het vonnis van de rechtbank dient te worden vernietigd en dat de vordering van [appellant], die naar het hof begrijpt strekt tot doorbetaling van zijn uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% vanaf 1 mei 2007, toewijsbaar is op na te melden wijze. Gelet op de aard van de dekking zal het hof de veroordeling slechts tot heden uitspreken en niet voor de toekomst. De vorderingen met betrekking tot ongedaanmaking van het royement en de incassokosten zijn niet betwist en worden toegewezen op na te melden wijze, waarbij de dwangsom zal worden gemaximeerd. Goudse zal worden veroordeeld in de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Beslissing
Het hof
- vernietigt het tussen partijen door de rechtbank ’s-Gravenhage gewezen vonnis waarvan beroep;
en, opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Goudse tot doorbetaling aan [appellant] van de uitkering op grond van de in het geding zijnde arbeidsongeschiktheidsverzekering en op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%, gedurende de periode van 1 mei 2007 tot en met heden, vermeerderd met de hierover berekende wettelijke rente telkens per de 7e dag van de maand volgend op de maand waarop de uitkering betrekking heeft, tot dit bedrag geheel zal zijn voldaan;
- veroordeelt Goudse om binnen twee weken na betekening van het vonnis een nieuw polisblad aan [appellant] te geven waarin het royement van de arbeidsongeschiktheidsverzekering ongedaan wordt gemaakt en waarbij de arbeidsongeschiktheidsverzekering ononderbroken wordt hersteld op de condities zoals deze voor 18 juni 2007 van toepassing waren en op de Algemene voorwaarden Arbeidsongeschiktheidsverzekering 2001, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat Goudse nadien in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--;
- veroordeelt Goudse [appellant] vanaf 1 mei 2007 tot en met heden volledige premievrijstelling te verlenen;
- veroordeelt Goudse tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 1.075,76 inclusief BTW wegens buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt Goudse in de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [appellant] te begroten op € 339,44 aan verschotten en € 1.130,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en € 398,90 aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat in hoger beroep;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad met uitzondering van de kostenveroordeling in hoger beroep;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Davids, P.M. Verbeek en E.D. Wiersma en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2010 in aanwezigheid van de griffier.