ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6409

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.000.795/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en bewijsvoering in civiele procedure tussen JEAP B.V. en de Staat der Nederlanden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van JEAP B.V. tegen de Staat der Nederlanden. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding wegens gederfde winst, die JEAP B.V. stelde te hebben geleden door het stilleggen van het bakovenproces van haar rechtsvoorgangster, CODRICO B.V. Het hof had eerder in een tussenarrest van 20 januari 2009 de mogelijkheid geboden aan JEAP om bewijs te leveren van de gederfde winst, maar de gevraagde resultatenrekeningen over de jaren 1990 tot en met 1995 werden niet volledig overgelegd. JEAP beperkte haar vordering tot de jaren 1992 en 1993, maar kon niet aantonen dat er voldoende afzetmogelijkheden waren om de productiecapaciteit van CODRICO ten volle te benutten. Het hof oordeelde dat de berekeningen van JEAP onvoldoende onderbouwd waren en dat de gestelde schade niet bewezen was. Uiteindelijk werd slechts een bedrag van € 10.125 aan interne kosten toegewezen, terwijl de overige vorderingen werden afgewezen. Het hof veroordeelde de Staat in de proceskosten van JEAP, maar wees de wettelijke rente pas toe vanaf de datum van de inleidende dagvaarding. De uitspraak vond plaats op 2 maart 2010, waarbij de rechters J.W. baron van Knobelsdorff, J.W. Savelbergh en P.J.J. Vonk aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.000.795/01
Rolnummer (oud) : C03/00056
Rolnummer rechtbank : 96/1502
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 2 maart 2010
inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JEAP B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CODRICO B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. N.J. Helder,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gezeteld te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. drs. I.B.Th. van Groningen.
Het geding
Bij tussenarrest van 20 januari 2009 heeft het hof de zaak naar de rol van 3 maart 2009 verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Jeap.
Jeap heeft op 28 april 2009 een akte genomen waarop de Staat bij akte van 4 augustus 2009 heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten ter zitting van het hof van 19 januari 2010 door hun advocaten doen bepleiten, Jeap door mrs. Helder en Chin-Oldenziel en de Staat door mrs. Van Groningen en Meijer, aan beide zijden aan de hand van overgelegde pleitnota's.
Jeap heeft bij die gelegenheid, zonder bezwaar van de wederpartij, haar eis gewijzigd, aldus dat zij ter zake van gederfde winst thans vordert dat de Staat wordt veroordeeld tot betaling van primair € 1.637.405,36 en subsidiair € 1.261.242,63.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. In voormeld tussenarrest heeft het hof Jeap in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de door Codrico gederfde winst, door een nadere specificatie, zo mogelijk gestaafd door schriftelijke stukken, in het geding te brengen en deze desgewenst van commentaar te voorzien. Voorts heeft het hof overwogen behoefte te hebben aan de resultatenrekeningen van Codrico over de jaren 1990 tot en met 1995, aangezien die stukken mede een licht zouden kunnen werpen op de winstmarge en op de financiële gevolgen voor Codrico van het stilleggen van het bakovenproces.
2. Jeap heeft in haar akte een nadere berekening gemaakt van de gederfde winst. De gevraagde resultatenrekeningen heeft zij - met uitzondering van die over 1992 en 1993 - niet in het geding gebracht, aanvankelijk onder aanvoering van de stelling dat de resultaten van 1994 en 1995 niet relevant zijn, aangezien Jeap haar vordering ter zake van winstderving beperkt tot de jaren 1992 en 1993. Ten pleidooie heeft zij daaraan toegevoegd dat zij niet meer over de verlangde gegevens beschikt.
3. Aan de thans door Jeap gehanteerde berekening liggen grotendeels dezelfde stukken en uitgangspunten ten grondslag als aan de in eerste aanleg door haar rechtsvoorgangster in het geding gebrachte berekeningen, die het hof in het tussenarrest van 20 januari 2009 onvoldoende inzichtelijk heeft geoordeeld.
4. Bij haar berekening gaat Jeap uit van de productiecapaciteit van Codrico. Terecht voert de Staat daartegen aan dat niet is komen vast te staan dat er voldoende afzetmogelijkheden waren om die productiecapaciteit ten volle te benutten. Zo blijkt uit de door Jeap overgelegde verklaringen van Amiga wel dat laatstgenoemde bereid was aanvullende hoeveelheden af te nemen, doch niet dat die hoeveelheden overeenkomen met die van de berekening. Gesteld noch gebleken is dat elders afzetmogelijkheden bestonden voor het product. Voorts acht het hof de berekening van de kostprijs van de gestelde omzet onvoldoende onderbouwd.
5. Doordat Jeap de gevraagde resultatenrekeningen niet in het geding heeft gebracht, heeft zij de mogelijkheid onbenut gelaten om inzicht te geven in het winstniveau van het roosterproces over een reeks van jaren en aldus op een andere wijze te komen tot een benadering van de hoogte van de geleden schade. Het realiteitsgehalte van de berekeningen staat hiermee onvoldoende vast.
6. Het vorenoverwogene brengt mee dat Jeap de door haar gestelde schade niet bewezen heeft. Op grond van hetgeen in het tussenarrest van 20 januari 2009 is overwogen, is uitsluitend een bedrag van € 10.125 wegens interne kosten toewijsbaar.
7. In de omstandigheid dat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen vindt het hof aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van Jeap en haar rechtsvoorgangster. Weliswaar is Jeap niet geslaagd in het leveren van het bewijs van de geleden schade, doch de rechtsstrijd heeft grotendeels betrekking gehad op de aansprakelijkheid, waaromtrent Jeap in het gelijk is gesteld. Wel zal het hof het tarief van het toegewezen bedrag hanteren. Voorts komen de comparitie en de tussenkomst niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien Jeap die proceshandelingen had behoren te vermijden. De wettelijke rente is niet toewijsbaar vanaf 23 april 1992, zoals door Jeap gevorderd, doch eerst vanaf de datum van de inleidende dagvaarding.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt de Staat om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Jeap te voldoen het bedrag van € 10.125, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 april 1996 tot de dag der algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding en bepaalt deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Jeap in eerste aanleg op € 12.456 aan salaris van de procureur en op € 3.048 aan verschotten en in hoger beroep op € 2.712 aan salaris van de advocaat en € 4.626 aan verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. baron van Knobelsdorff, J.W. Savelbergh en P.J.J. Vonk, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.