ECLI:NL:GHSGR:2008:BE9623

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-07/00015
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het gebruikelijke loon en bijtelling privé-gebruik auto in inkomstenbelastingzaak

In deze zaak gaat het om de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 2002. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.768, zonder een bedrag aan gebruikelijk loon op te geven. De bijtelling voor privé-gebruik van de auto bedraagt € 15.642, en het overige inkomen is € 35.126. De Inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd, maar belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en verzocht om vermindering van het belastbare inkomen met € 17.329. De Inspecteur heeft de aftrek van de lijfrentepremie toegestaan, maar de bijtelling en het gebruikelijke loon bleven ongewijzigd. Het geschil betreft de hoogte van de bijtelling en het gebruikelijke loon, waarbij belanghebbende stelt dat de bijtelling te hoog is en het gebruikelijke loon verlaagd moet worden.

Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelt dat het gebruikelijke loon in beginsel ten minste op € 38.118 dient te worden gesteld, en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit bedrag lager zou moeten zijn. De Inspecteur heeft het hoger beroep gemotiveerd bestreden en het Hof concludeert dat de werkzaamheden van belanghebbende niet vergelijkbaar zijn met die van een koerier, waardoor de door belanghebbende aangevoerde argumenten voor een lager gebruikelijk loon niet opgaan. Het Hof heeft vastgesteld dat de bijtelling voor privé-gebruik van de auto niet verder behandeld hoeft te worden, omdat het gebruikelijke loon al voldoende is vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 juli 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 8 juli 2008
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 december 2006, nummer AWB 06/1386 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.768.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden, belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 27 mei 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende vast:
3.1. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 50.768. In de aangifte is geen bedrag vermeld aan loon dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, gebruikelijk is (hierna: het gebruikelijke loon), in de zin van het bepaalde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het belastbare inkomen uit werk en woning is, voor zover van belang, samengesteld als volgt: bijtelling wegens privé-gebruik auto € 15.642 en overig inkomen € 35.126.
3.2. De aanslag is opgelegd conform de aangifte. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en verzocht het belastbare inkomen uit werk en woning te verminderen met € 17.329 tot op € 33.439. Volgens belanghebbende dient de bijtelling wegens privé-gebruik auto te worden verlaagd met € 11.218 tot € 4.424, en dient een bedrag van € 6.111 op het inkomen in mindering te worden gebracht vanwege een betaling van een lijfrentepremie.
3.3. De Inspecteur heeft de aftrek ter zake van de lijfrentepremie toegestaan, doch de aanslag niet verminderd op de grond dat er geen reden is de bijtelling wegens privé-gebruik auto te verminderen en voorts omdat een bedrag aan gebruikelijk loon in aanmerking dient te worden genomen van ten minste € 17.329.
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. In geschil is (i) of de bijtelling ter zake van het privé-gebruik auto op een te hoog bedrag is vastgesteld en (ii) op welk bedrag het gebruikelijke loon dient te worden gesteld.
4.2. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de hoogte van het gebruikelijke loon tenminste op € 17.329 dient te worden gesteld, zodat, zelfs als het op het punt van de bijtelling wegens privé-gebruik auto het gelijk aan belanghebbende zou zijn, de aanslag in stand dient te blijven. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.3. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.439.
4.4. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Op grond van artikel 12a van de Wet - ontdaan van zijn in dit geval niet toepasselijke nuanceringen - wordt het door belanghebbende uit zijn dienstbetrekking bij Beheersmaatschappij [X] B.V. (hierna: de BV) genoten loon in 2002 in beginsel ten minste gesteld op € 38.118.
5.2. Belanghebbende heeft op grond van het bepaalde in artikel 12a van de Wet de mogelijkheid aannemelijk te maken dat het gebruikelijke loon op een lager dan voormeld bedrag dient te worden vastgesteld. Dienaangaande geldt de vrije bewijsleer, hetgeen betekent dat belanghebbende dienaangaande feiten en omstandigheden dient te stellen en die bij betwisting door de Inspecteur aannemelijk dient te maken, op grond waarvan tot het vorenstaande kan worden geconcludeerd. Wordt het bewijs niet geleverd, dan is het minimaal in aanmerking te nemen loon gelijk aan het uitgangspunt, te weten € 38.118.
5.3. In geval van deeltijdfuncties wordt het normbedrag van € 38.118 niet naar rato verlaagd. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2005, nr. 40.890, LJN: AT7206, ligt de bewijslast voor de waardering van het gebruikelijke loon op een lager bedrag dan het normbedrag, bij de belastingplichtige. Dit geldt ook indien de directeur/ aanmerkelijkbelanghouder maar enkele uren per jaar voor de vennootschap werkzaam is of slechts een deel van het jaar werkzaam is geweest.
5.4. Belanghebbende stelt dat zijn loon moet worden verlaagd, primair tot nihil, en subsidiair tot op een bedrag van € 7.200. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij aangevoerd (i) dat hij in 2002 op 118 dagen voor [A's B.V.] werkzaam is geweest en dat het totale daarmee gemoeide tijdsbeslag 369,5 uren is geweest, (ii) dat de werkzaamheden die hij voor de BV heeft verricht vrijwel uitsluitend bestonden uit werkzaamheden voor [A's B.V.], zoals het afleveren van goederen, het afslaan van kassa's en het leggen van contacten, en dat de overige werkzaamheden uitsluitend bestonden uit enkele kleine administratieve handelingen, (iii) dat het beheer over de panden die eigendom zijn van de BV volledig werd uitbesteed, (iv) dat de functie van belanghebbende kan worden omschreven als koeriersdiensten c.q. waardetransportdiensten, en dat volgens de CAO van het beroepsgoederenvervoer het maximaal haalbare salaris voor een fulltime dienstbetrekking € 22.000 per jaar bedraagt, (v) dat voor de hoogte van het gebruikelijke loon aansluiting kan worden gezocht bij de managementvergoeding die [A's B.V.] betaalt aan de BV, onder aftrek van 40 percent van deze vergoeding voor de daarmee samenhangende kosten van de BV.
5.5. De Inspecteur heeft het hoger beroep gemotiveerd bestreden.
5.6. Het gebruikelijke loon zal in het algemeen kunnen worden bepaald aan de hand van het salaris dat toegekend is aan concrete andere werknemers met soortgelijke dienstbetrekkingen. In een geval als het onderhavige, waarin de opbrengsten van de BV (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door belanghebbende - in zijn hoedanigheid van werknemer van de BV - verrichte arbeid, is het ook mogelijk het gebruikelijke loon te berekenen op basis van de opbrengsten van de BV, verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten (exclusief het loon van die werknemer), lasten en afschrijvingen. Uit de jaarrekening 2003 van de BV, waarin de cijfers over 2002 zijn opgenomen, blijkt het volgende:
2003 2002
Huuropbrengst minus afschrijving € 65.777 € 64.206
managementvergoeding 12.000 12.000
salariskosten resp. pensioendotatie -/- 2.000 -/- 34.255
Overige baten en lasten 3.519 -/- 1.969
resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening 79.296 39.982
aandeel in resultaat deelnemingen -/- 19.901 -/- 27.538
netto-resultaat € 59.395 € 12.444
correctie salariskosten resp. pensioendotatie 2.000 34.255
Saldo € 61.395 € 46.699.
Uit het voorgaande blijkt dat het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening van de BV voor ongeveer 85 percent is behaald met de ontvangen huuropbrengsten. Zulks, tezamen met het feit dat, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, het beheer over de panden van de BV volledig werd uitbesteed, brengt het Hof tot het oordeel dat de opbrengsten van de BV geen goede maatstaf vormen voor de bepaling van de hoogte van het gebruikelijke loon.
5.7. Naar het oordeel van het Hof zijn de werkzaamheden van belanghebbende, gelet op de in 5.4 opgenomen omschrijving daarvan, niet vergelijkbaar met die van een koerier, zodat voor de hoogte van het gebruikelijke loon geen aanwijzingen zijn te vinden in de door belanghebbende genoemde CAO. Evenmin ziet het Hof reden de hoogte van het gebruikelijke loon te bepalen aan de hand van het bedrag van de managementvergoeding verminderd met een kostenaftrek, aangezien belanghebbende niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de grondslag van het tussen voormelde vennootschappen overeengekomen bedrag van de managementvergoeding is bepaald. Zo is gesteld noch gebleken dat de hoogte daarvan is bepaald aan de hand van de omvang van het aantal uren dat belanghebbende naar verwachting aan de werkzaamheden voor [A's B.V.] zou besteden en evenmin is gesteld of gebleken dat partijen de hoogte van het uurloon marktconform hebben vastgesteld. Belanghebbende heeft dienaangaande niet aan haar stelplicht voldaan.
5.8. Alle feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beoordeeld, brengen het Hof tot oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hoogte van het loon op een lager bedrag dient te worden gesteld dan op € 17.329.
5.9. Gelet op het vorenoverwogene behoeft het geschilpunt met betrekking tot de hoogte van het in aanmerking te nemen bedrag voor privé-gebruik auto geen behandeling meer.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. Savelbergh en
R.P.C.W.M. Brandsma, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd.
De beslissing is op 8 juli 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
4
nummer BK-07/00015
uitspraak