2. Het gaat in dit geding, voorzover thans nog van belang, zakelijk weergegeven om het volgende.
(i) Beleggingsmaatschappij Zoetermeer (voor zover nodig ook te noemen: Beleggingsmaatschappij Zoetermeer II) is begin september 2007 ontstaan na een fusie met haar “dochter” de besloten vennootschap – eveneens genaamd – Beleggingsmaatschappij Stadshart Zoetermeer B.V. (verder ook te noemen Beleggingsmaatschappij Zoetermeer I) en naamswijziging, een en ander zoals weergegeven in het bestreden vonnis onder 7f. en 7g.
(ii) Beleggingsmaatschappij Zoetermeer I verhuurde toen reeds geruime tijd aan Anmaro de ten processe bedoelde, in het winkelcentrum Stadshart Zoetermeer gelegen, bedrijfsruimte (een viswinkel). In verband met vergaande renovatieplannen ten aanzien van het winkelcentrum (nader onderbouwd door een rapport van SCM, Development Services d.d. 23 maart 2007, - prod. 3 inl. dagv.) heeft Beleggingsmaatschappij Zoetermeer I als verhuurster in de periode voorafgaande aan genoemde fusie besprekingen gevoerd met Anmaro.
(iii) Bij brief aan Anmaro van 28 september 2007 (prod. 2 inl. dagv.) is door de beheerder SCM, Shopping Center Management B.V., namens B.V. Beleggingsmaatschappij Stadcentrum Zoetermeer de huurovereenkomst van de viswinkel opgezegd tegen 1 oktober 2008. De in de brief vermelde gronden zijn dringend eigen gebruik (voorgenomen renovatie die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is) en algemene belangenafweging, waardoor geen mogelijkheid is de viswinkel ter plekke te handhaven.
(iv) Anmaro heeft niet met de opzegging ingestemd, waarna Beleggingsmaatschappij Zoetermeer zich heeft gewend tot de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft met een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst per 1 oktober 2008 en ontruiming tegen dezelfde datum (de bodemprocedure) en een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv, zakelijk inhoudende (na wijziging van eis) tot ontruiming per 15 mei 2008 (de voorlopige voorziening).
(v) Dit heeft geleid tot het thans bestreden vonnis, waarbij (kort gezegd) genoemde vorderingen in de bodemprocedure blijkens het dictum van het vonnis van
14 februari 2008 (bij eindvonnis) zijn toegewezen. De vraag welke financiële tegemoetkoming daarbij door Beleggingsmaatschappij Zoetermeer moet worden getroffen is nog niet beslist en heeft ten aanzien van dit onderdeel geleid tot een tussenvonnis in de bodemprocedure. In het vonnis van 14 februari 2008 is tevens een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv getroffen, zakelijk inhoudende op straffe van een dwangsom de ontruiming door Anmaro van het gehuurde per 15 mei 2008, dit onder voorwaarde dat Beleggingsmaatschappij Zoetermeer tijdig een bankgarantie stelt van
€ 150.000,-- en dat er een bouwvergunning zal worden verkregen (die ook gebruikt zal mogen worden).
(vi) Het hoger beroep van Anmaro richt zich blijkens de appeldagvaarding en de daarin vervatte memorie van grieven slechts tegen de voorlopige voorziening.