ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9499

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/90
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ziekengeldverzekering en informatieverplichting verzekerde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. Het geschil betreft de verplichtingen van Hewi Heinrich Wilke GmbH (hierna: Hewi) als verzekeringnemer onder een ziekengeldverzekering. NN heeft in hoger beroep aangevoerd dat Hewi niet heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen, zoals vastgelegd in de polisvoorwaarden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het beroep van NN op verval van rechten en het niet van kracht zijn van de polis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. NN stelde dat zij door de niet-nakoming van de verplichtingen door Hewi in haar belangen was geschaad, maar het hof oordeelde dat NN niet voldoende concrete feiten had aangedragen om dit te onderbouwen. Het hof bevestigde dat het beroep op de sanctie van verlies van rechten uit de polis niet gerechtvaardigd was, omdat NN niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk in een ongunstige positie was gebracht door het uitblijven van de informatie. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde NN in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 19 juni 2007
Rolnummer: 05/90
Zaak-/rolnr. rechtbank: 213323 / HA ZA 04-81
HET GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE, vierde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage ,
appellante,
hierna te noemen: NN,
procureur: mr. D. Rijpma,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
Hewi Heinrich Wilke GmbH,
gevestigd te Bad Arolsen (Duitsland),
geïntimeerde,
hierna te noemen: Hewi,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding
Bij exploot van 28 oktober 2004 is NN in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 juli 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage gewezen tussen Hewi als eiseres en NN als gedaagde. Bij memorie van grieven heeft NN twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door Hewi bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Vervolgens heeft Hewi een akte houdende rectificatie genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
2. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.17 van het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Aangezien tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd of anderszins bezwaren zijn geuit, zal ook het hof in hoger beroep van die feiten uitgaan.
In haar rechtsoverweging 10 overweegt de rechtbank dat Hewi de kwartaalopgave in de zin van art. 4.1.b Polisvoorwaarden bij brief van 19 juli 2002 heeft gedaan. Bij memorie van grieven (sub 2.9) heeft NN echter onweersproken gesteld dat zij een opgave als bedoeld in art. 4.1.b Polisvoorwaarden nimmer heeft ontvangen. De onder 1.8 van het bestreden vonnis aangehaalde brief d.d. 19 juli 2002 (CvA prod. 3) van Van Houwelingen aan NN ziet op melding van de ziekte van de heer [werknemer] per 14 februari 2002 en toezending van diens salarisstroken. Nu uit de stukken ook anderszins niet blijkt van toezending van een opgave als bedoeld in art. 4.1.b Polisvoorwaarden gaat het hof er vanuit dat rechtsoverweging 10 op een vergissing berust en dat NN een opgave in de zin van art. 4.1.b Polisvoorwaarden nimmer heeft ontvangen.
3. Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende. Door bemiddeling van Van Houwelingen Assurantiën BV te Dordrecht (hierna: Van Houwelingen) is tussen NN als verzekeraar en Hewi als verzekeringnemer een Ziekengeld Standaard Polis (daggelddekking) (hierna: de verzekeringsovereenkomst) tot verzekering van de uitkering van ziekengeld gedurende de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid tot stand gekomen, ingaande 6 juli 2000. De toepasselijke Polisvoorwaarden (hierna: Polisvoorwaarden) bevatten onder meer de volgende bepalingen (dagv. prod. 1) :
"(..) Hoofdstuk 4 Schade
Artikel 4.1 Verplichtingen van verzekeringnemer
Verzekeringnemer dient op straffe van verlies van zijn rechten uit de polis aan de hierna genoemde verplichtingen te voldoen:
a. Zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen één maand na afloop van ieder kalenderkwartaal, de maatschappij opgave van het ziekteverzuim op grond van de loondoorbetalingsplicht te doen door middel van het door de maatschappij voorgeschreven formulier van aangifte. Ten behoeve van de berekening van de omvang van de schadevergoeding dient daarbij een bewijs van het over de periode van ziekte betaalde loon op grond van de loondoorbetalingsplicht te worden gevoegd.
b. Eens per kalenderkwartaal een opgave van de Arbodienst te verstrekken overeenkomstig een door de maatschappij vastgesteld model waaruit de omvang van de arbeidsongeschiktheid en de duur van de ziekte per werknemer valt op te maken.
(..)
Hoofdstuk 5 Premie
(..)
Artikel 5.4 Jaarlijkse bijstelling van het premiepercentage
(..)
Verzekeringnemer is verplicht zo spoeding mogelijk, doch uiterlijk binnen 90 dagen na het verstrijken van het verzekeringsjaar een opgave te verstrekken van
a. het totale bedrag van het verzekerd loon over het afgelopen verzekeringsjaar, alsmede een nadere specificatie daarvan door middel van overlegging van de (verzamel)loonstaat;
b. de samenstelling van het personeelsbestand aan het begin van het nieuwe verzekeringsjaar alsmede een raming van het verzekerd loon voor het lopende kalenderjaar. (..)
De verzekering is niet van kracht voor ziekte waarvan de eerste ziektedag ligt in het nieuwe verzekeringsjaar indien de hierboven vermelde termijn van 90 dagen is verstreken zonder dat de verlangde gegevens zijn verstrekt. (..) De dekking wordt weer van kracht (..) de dag nadat alle benodigde gegevens door de maatschappij zijn ontvangen. (..)"
Een werknemer van Hewi, de heer [werknemer], heeft zich op 14 februari 2002 ziek gemeld bij de Arbo-dienst waarbij Hewi was aangesloten. [werknemer] is de daarop volgende 52 weken arbeidsongeschikt gebleven. Bij brief van 19 juli 2002 heeft Van Houwelingen aan NN meegedeeld dat [werknemer] vanaf 14 februari 2002 ziek was. De jaarlijkse opgave over 2001 als bedoeld in art. 5.4 Polisvoorwaarden heeft NN eerst op 28 april 2003, althans 23 april 2003 ontvangen. Door Hewi aangesproken tot uitkering onder de polis heeft NN zulks geweigerd op grond dat - voor zover in appel nog van belang - Hewi niet (tijdig) heeft voldaan aan haar uit voornoemde artikelen 4.1.a, 4.1.b en 5.4 Polisvoorwaarden voortvloeiende mededelingsplichten.
4. In eerste aanleg heeft Hewi gevorderd dat NN wordt veroordeeld tot betaling van primair een bedrag van € 44.998,57 in hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente tot 31 december 2003 ad € 5.118,52, subsidiair een bedrag ad
€ 29.207,15 vermeerderd met wettelijke rente tot 31 december 2003 ad
€ 3.321,91, in beide gevallen vermeerderd met buitengerechtelijke kosten ad
€ 1.542,00 en wettelijke rente ex art. 6:119a althans 6:119 BW over de toegewezen hoofdsom vanaf 1 januari 2004 tot de dag der algehele voldoening.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank (onder meer) het beroep van NN op voormelde drie contractsbepalingen tot verval van rechten respectievelijk het niet van kracht zijn van de polis afgewezen en de vordering - behoudens ten aanzien van de gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente - toegewezen. Tegen deze beslissingen is het hoger beroep gericht.
5. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 19) dat het beroep van NN op het verval van rechten, respectievelijk het niet van kracht zijn van de polis als bedoeld in de artikelen 4.1.a, 4.1.b en 5.4 Polisvoorwaarden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. NN stelt dat de rechtbank ten onrechte, met overeenkomstige toepassing van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot vervaltermijnen van één jaar (HR 14 mei 2004, NJ 2006, 188), doorslaggevend belang heeft toegekend aan de vraag of NN Hewi behoorlijk voor het verval van rechten respectievelijk het niet van kracht zijn van de polis heeft gewaarschuwd. In het kader van de hier aan de orde zijnde toetsing aan het criterium van art. 6:248 lid 2 BW is de juiste maatstaf of NN een redelijk belang had bij haar beroep op de in de polisvoorwaarden gestelde sancties op niet-nakoming van de mededelingsplichten door Hewi. Nu dat belang aan de zijde van NN inderdaad aanwezig is, is het beroep op de polisvoorwaarden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus NN.
Hewi stelt zich op het standpunt dat het beroep op voormelde polisvoorschriften naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe voert zij aan dat NN zich slechts op die bepalingen mag beroepen, indien zij bewijst dat zij door de niet-nakoming van de daarin bedoelde verplichtingen daadwerkelijk in een redelijk belang is geschaad. Dit is niet het geval, aldus Hewi. Voorts voert zij daartoe aan dat NN nooit heeft gewaarschuwd dat de niet-nakoming van enige in de polis opgenomen verplichting leidt tot verval van rechten.
6. De kern van het geschil betreft derhalve het antwoord op de vraag of het beroep van NN op de in de artikelen 4.1.a, 4.1.b en 5.4 Polisvoorwaarden op niet-nakoming van de daarin genoemde mededelingsplichten gestelde sancties in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof overweegt daarover als volgt.
Schade-aangifte (art. 4.1.a Polisvoorwaarden)
7. Tussen partijen staat vast dat Hewi niet heeft voldaan aan haar uit art. 4.1.a Polisvoorwaarden voortvloeiende verplichting om uiterlijk 30 april 2002 - door middel van het door NN voorgeschreven formulier van aangifte - opgave te doen van het ziekteverzuim van [werknemer] per 14 februari 2002. Van Houwelingen heeft eerst bij brief van 19 juli 2002 (zonder schade-aangifteformulier bij te voegen) aan NN gemeld dat [werknemer] vanaf 14 februari 2002 ziek was (CvA prod. 3), waarna Van Houwelingen bij brief van 25 september 2002 een Schade-aangifteformulier aan NN heeft toegezonden (CvA prod. 5a).
De bepaling stelt op niet-nakoming van de verplichting tot aangifte van de schade de sanctie van het verlies van rechten uit de polis. Het hof stelt voorop dat, gelet op het ingrijpende karakter van deze sanctie, een beroep op deze bepaling onvoldoende daardoor wordt gerechtvaardigd dat NN, zoals zij stelt, als gevolg van de niet-tijdige nakoming van de mededelingsplicht wordt getroffen in het abstracte belang dat zij, evenals iedere verzekeraar, heeft bij tijdige schade-aangifte, en dat gelegen is in de mogelijkheid om in een periode waarin de herinneringen nog niet zijn vervaagd zelf onderzoek te doen naar de aansprakelijkheids- en dekkingsvraag en om door eigen ingrijpen de schade te beperken.
8. Het beroep op de ingrijpende sanctie van verlies van rechten uit de polis kan slechts gerechtvaardigd zijn indien NN concrete feiten en omstandigheden stelt die het vermoeden rechtvaardigen dat het missen van voornoemde mogelijkheden haar ook daadwerkelijk in een ongunstiger positie heeft gebracht.
NN stelt in dit verband dat zij bij tijdige melding de eigen reïntegratiedienst had kunnen inschakelen, die de schade had kunnen beperken door toetsing van de reïntegratie en het laten doen van voorstellen door deskundigen. Zij verwijst in dit verband naar de brief van de Arbo-arts N.A. Neshat d.d. 3 april 2002 (CvA prod. 4), waarin deze aan Hewi schrijft nog geen reactie te hebben ontvangen op een door de Arbo-dienst aangeboden interventie. Mede in het licht van het overgelegde Volledig reïntegratieplan d.d. 6 september 2002 (dagv. prod. 3) is het hof evenwel van oordeel dat deze enkele stellingen niet het vermoeden rechtvaardigen dat tijdige melding daadwerkelijk tot een gunstiger positie van NN zou hebben geleid dan thans het geval is. Daarbij wordt mede het volgende in aanmerking genomen. NN was volgens haar eigen stellingen sedert de ontvangst van de ziekmelding d.d. 19 juli 2002 op de hoogte van de ziekte van [werknemer]. Door de raadsman van Hewi (in zijn brief van 26 juli 2002 aan Van Houwelingen, CvA prod. 4) en Van Houwelingen (in zijn brief van 29 juli 2002 waarbij hij, aldus NN, de brief van de raadsman en de brief van Arbo-arts Neshat aan NN doorzond, CvA prod. 4) is aan NN om inschakeling van haar reïntegratiedienst Keerpunt verzocht, maar deze dienst heeft haar medewerking geweigerd. NN heeft, naar Hewi onweersproken heeft gesteld, geen contact met de heer [werknemer] gehad en NN heeft volgens eigen zeggen geen stappen tot reïntegratie genomen. Dat zij dit heeft nagelaten omdat uit het rapport van de Arbo-dienst bleek dat deze al zonder succes stappen had gezet om tot reïntegratie te komen, doet aan voormeld oordeel niet af.
NN heeft voorts gesteld dat zij door de late aangifte is bemoeilijkt in haar mogelijkheden tot het doen van onderzoek naar de oorzaak, de aard en de omvang van de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] en tot het vormen van een oordeel over – kort gezegd - de eventueel voor NN daaruit voortvloeiende uitkeringsverplichtingen. Ook deze enkele stelling wettigt echter niet het vermoeden dat NN bij tijdige melding daadwerkelijk in een gunstiger positie zou zijn geweest.
Hetzelfde geldt voor de niet nader onderbouwde stelling van NN dat zij belang heeft bij reservering van de te begroten uitkering.
9. Nu NN geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat NN door de niet-tijdige schade-aangifte in een redelijk belang is geschaad, acht het hof, gelet op het ingrijpende karakter van de sanctie van verlies van rechten uit de polis, het beroep van NN op het bepaalde in art. 4.1.a Polisvoorwaarden reeds op deze grond naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Kwartaalopgave Arbo-dienst (art. 4.1.b Polisvoorwaarden)
10. Zoals hiervoor onder 2 is vastgesteld, heeft NN nimmer een (eens per kalenderkwartaal overeenkomstig een door NN vastgesteld model te verstrekken) opgave van de Arbodienst ontvangen waaruit de omvang van de arbeidsongeschiktheid en de duur van de ziekte per werknemer valt op te maken als bedoeld in art. 4.1.b Polisvoorwaarden. De bepaling stelt op niet-nakoming van de hier bedoelde verplichting de sanctie van het verlies van rechten uit de polis.
11. Ook ten aanzien van deze bepaling geldt dat het beroep op de ingrijpende sanctie van verlies van rechten uit de polis slechts gerechtvaardigd kan zijn indien NN concrete feiten en omstandigheden stelt die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet doen van de hier bedoelde kwartaalopgave haar daadwerkelijk in een ongunstiger positie heeft gebracht. Voor zover NN ook ten aanzien van art. 4.1.b Polisvoorwaarden heeft bedoeld zulks te stellen en te adstrueren aan de hand van haar onder 7 en 8 aangehaalde stellingen, geldt hetgeen daaromtrent aldaar is overwogen. Nu NN overigens geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat zij door het uitblijven van de hier bedoelde kwartaalopgave in een redelijk belang is geschaad, acht het hof, gelet op het ingrijpende karakter van de sanctie van verlies van rechten uit de polis, ook het beroep van NN op het bepaalde in art. 4.1.b Polisvoorwaarden reeds op deze grond naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Jaarlijkse opgave verzekerd loon (art. 5.4 Polisvoorwaarden)
12. Vast staat dat Hewi niet heeft voldaan aan haar uit art. 5.4 Polisvoorwaarden voortvloeiende verplichting om vóór 31 maart 2002 opgave te doen van het (geraamde) verzekerd loon over de jaren 2001 en 2002 en het personeelsbestand aan het begin van 2002. Deze opgave - door middel van een op 27 mei 2002 gedateerd Opgaveformulier ziekengeldverzekering 2001/2002 (dagv. prod. 9) - heeft NN eerst op 23 april 2003 ontvangen. De bepaling stelt op het niet (tijdig) verstrekken van de verlangde gegevens als sanctie dat de verzekering niet van kracht is voor de op 14 februari 2002 aangevangen ziekte van [werknemer].
13. Ook ten aanzien van deze bepaling geldt dat het beroep op voormelde ingrijpende sanctie slechts gerechtvaardigd kan zijn indien NN concrete feiten en omstandigheden stelt die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet-tijdig doen van de gevraagde opgave haar daadwerkelijk in een ongunstiger positie heeft gebracht. NN heeft dergelijke feiten en omstandigheden niet gesteld. Hewi heeft daarentegen onbestreden gesteld dat NN de premies - later dan gebruikelijk - aan de hand van de opgave heeft vastgesteld en dat die vervolgens correct door Hewi zijn voldaan.
14. Nu niet is gesteld of gebleken dat NN door het niet tijdig verstrekken van de jaaropgave in een redelijk belang is geschaad, acht het hof, gelet op het ingrijpende karakter van voormelde sanctie, ook het beroep van NN op het bepaalde in art. 5.4 Polisvoorwaarden reeds op deze grond naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
.
Voorts
15. Uit het voorgaande volgt dat grief 1 niet tot vernietiging kan leiden.
16. Met grief 2 betoogt NN dat de uit de ziekte van [werknemer] voortvloeiende schade slechts voor rekening van NN dient te komen vanaf het moment dat zij daarmee bekend was, te weten het moment van ontvangst van de brief d.d. 19 juli 2002, te stellen op 22 juli 2002.
Nu het beroep van NN op het verlies van rechten respectievelijk het niet van kracht zijn van de verzekering is verworpen en geen geschil bestaat over de materiële verschuldigdheid van een vergoeding van het ziekengeld, valt zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet in te zien dat deze niet zou moeten berekend vanaf de eerste verzuimdag, 14 februari 2002, op de wijze als in de inleidende dagvaarding sub 7 - onbetwist - is geschied.
17. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. NN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juli 2004;
veroordeelt NN in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Hewi, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.600,= aan verschotten en € 1.631,= aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, P.M. Verbeek en E.B. Rank-Berenschot en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2007 in aanwezigheid van de griffier.