Uitspraak: 30 januari 2007
Rolnummer: 00/871
rolnr. rechtbank: 98/2753
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
Intercontainer-Interfrigo (ICF) S.C.,
gevestigd te Brussel, België,
appellante,
hierna te noemen: ICF,
procureur: mr. E.D. Vermeulen
1. Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
en 8 anderen,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: N.N. c.s., en geïntimeerde sub 8 - Mevi Internationaal Expeditiebedrijf B.V. – afzonderlijk: Mevi,
procureur: mr. W. Taekema
Het hof verwijst naar zijn arrest van 11 juni 2002. Ingevolge dat arrest heeft op 26 november 2003 een getuigenverhoor aan de zijde van ICF plaatsgevonden. Vervolgens zijn op 28 april 2004 getuigen aan de zijde van N.N. c.s. gehoord, bij welke gelegenheid N.N. c.s. bij akte een aantal producties in het geding hebben gebracht.
Daarna heeft ICF een memorie na enquête met producties genomen en N.N. c.s. een antwoordmemorie na enquête.
Ten slotte zijn de procesdossiers overgelegd en hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. In het in deze zaak - een bevoegdheidsincident - gewezen tussenarrest van 11 juni 2002 is ICF toegelaten te bewijzen a) dat haar algemene voorwaarden in het onderhavige geval voor het sluiten van de vervoerovereenkomst aan Mevi ter kennis zijn gebracht en b) dat de algemene voorwaarden van ICF reeds voorafgaand aan de litigieuze overeenkomst bij Mevi bekend waren, nu zij reeds eerder zaken met elkaar hadden gedaan en de desbetreffende overeenkomsten steeds onder dezelfde voorwaarden zijn afgesloten. ICF heeft als getuigen doen horen de heren [getuige A], statutair directeur van Optimodal en [getuige B], hoofd financiën van Optimodal. In contra-enquête zijn als getuigen gehoord de heren [getuige C], statutair directeur van Mevi, [getuige D], van 1995 tot 2003 expediteur bij Mevi en getuige E, van 1993 tot 1997 hoofd-declarant op de douaneafdeling van Mevi. Aan hun verklaringen valt het volgende te ontlenen met betrekking tot de twee bewijsthema’s.
2.1 [Getuige A} heeft verklaard dat door Optimodal, die agent in Nederland was van ICF, aan Mevi desverzocht schriftelijk offerte werd uitgebracht op welke offerte werd verwezen naar de algemene voorwaarden van ICF. Ook door ICF zelf werd aan Mevi schriftelijk offerte uitgebracht, met daarop een verwijzing naar haar algemene voorwaarden. De getuige verwijst naar een tweetal offertes die als productie 7 bij memorie na enquête door ICF in het geding zijn gebracht en betrekking hebben op de periode1 tot en met 31 januari 1997 respectievelijk 1 februari tot 30 juni 1997.
Voorts verklaart deze getuige dat terzake van het hier in het geding zijnde transport, evenals voor eerdere en latere transporten bulletins de remise werden opgemaakt. Op het zesde exemplaar daarvan stonden aan de achterzijde de algemene voorwaarden van ICF afgedrukt; dat exemplaar werd indertijd aan Mevi toegezonden. Volgens deze getuige beschouwde Optimodal zich indertijd als vertegenwoordiger van Mevi in die zin dat zij voor en in opdracht van Mevi douaneformaliteiten vervulde en de bulletins de remise opmaakte, die de aangebrachte T1 documenten vervingen en vervolgens de status van T1 document hadden. Het opmaken van de bulletins de remise stond ook als werkzaamheid in de offerte vermeld. De getuige verklaart voorts: “Naar mijn mening valt uit de vermelding op de hiervoor genoemde en als productie 1 bij memorie van antwoord overgelegde opdrachtbevestiging van Mevi van het bulletin de remise af te leiden dat Optimodal dat bulletin diende op te maken en dat zulks mede inhield dat zij gerechtigd was namens Mevi vakje 42 in te vullen en te tekenen.” Overigens had deze getuige, naar hij verklaart, zelf niet rechtstreeks contact met Mevi; zijn verklaring berust op hetgeen hij aanneemt over de gang van zaken bij Optimodal en haar contacten met Mevi.
De [getuige B] heeft over de algemene voorwaarden niets verklaard. Wel verklaart hij van een aantal bulletins de remise de deeltjes 5 uit het archief van Optimodal te hebben opgediept, waarvan hij er enige, die later bij akte door ICF in het geding zijn gebracht, toont. Voorts verklaart hij dat facturering van de vracht en behandelingskosten, dus ook de door Optimodal gemaakte kosten, in 1996/1997 geschiedde en ook thans geschiedt door ICF, die het een en ander een maal per maand met Optimodal afrekent.
De in contra-enquête gehoorde [getuigen C, D en E] verklaren alle drie de algemene voorwaarden van ICF nooit te hebben gezien. [getuige C] verklaart in dit verband onder meer dat, voor zover hem bekend, zich in geen enkel dossier met betrekking tot transporten door Optimodal/ICF een exemplaar van de voorwaarden bevindt. Wel heeft deze getuige verklaard dat de eerste pagina van de bulletins de remise door Optimodal aan Mevi werden en worden toegezonden. [Getuige D] verklaart ermee bekend te zijn dat met bulletins de remise werd gewerkt maar die nooit te hebben gezien. Offertes van Optimodal heeft hij gezien, doch hij kan zich niet herinneren of daarop naar algemene voorwaarden werd verwezen. [Getuige E] verklaart aan te nemen dat Mevi een kopie van de voorzijde van de bulletins de remise ontving, waarop alle essentiële gegevens stonden. Over de hem tijdens het verhoor getoonde offerte voor januari 1997, waarop zijn naam als geadresseerde staat vermeld, verklaart hij: “Ik zal dat stuk indertijd wel onder ogen hebben gehad maar kan me dat niet meer herinneren. Ik kreeg zoveel brieven en e-mails in die tijd waarvan ik een groot aantal zondermeer aan de desbetreffende afdeling doorgaf indien dat stuk niet direkt betrekking had op mijn dagelijkse werkzaamheden.”
2.2. Geen van de getuigen verklaart iets over algemene voorwaarden die tussen ICF en Mevi al voor de overeenkomst in geschil bij Mevi bekend waren uit hoofde van eerdere overeenkomsten waarop die voorwaarden van toepassing waren.
2.3. Ook aan de door ICF overgelegde bescheiden, in het bijzonder de offerte en de bulletins de remise, valt het bewijs van de bekendheid van Mevi met de inhoud van de algemene voorwaarden van ICF niet te ontlenen.
2.4. De conclusie moet zijn dat ICF niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. De verklaring van de partijgetuige [getuige A] dat de deeltjes 6 van de bulletins de remise aan Mevi werden toegezonden berust niet op hetgeen hij heeft waargenomen of zelf gedaan, wordt bovendien niet gesteund door de andere getuigen en is derhalve onvoldoende voor het bewijs op dit punt.
3.1. Vervolgens rijst de vraag of de omstandigheid dat Optimodal, die de algemene voorwaarden van ICF wel kende, in opdracht van Mevi de bulletins de remise opmaakte en vakje 42 – waarover hieronder nader – tekende, meebrengt dat die voorwaarden, inclusief de forumkeuzeclausule, op de overeenkomst tussen ICF en Mevi van toepassing zijn.
3.2. Voor de beantwoording van de hiervoor genoemde vraag dient van de volgende omstandigheden te worden uitgegaan.
a) Mevi had ten tijde van het sluiten de litigieuze overeenkomst noch daarvoor kennis genomen van de voorwaarden;
b) Mevi was wel bekend met de tekst van vakje 42 op de eerste bladzijde van de bulletins de remise, welke bladzijde reeds voor het onderhavige vervoer bij soortgelijke opdrachten aan haar was toegestuurd;
c) de tekst van dat vakje 42 van de bulletins die een aantal transporten voor het onderhavige begeleidden (productie 9 bij memorie na enquête van ICF), luidt: Ich erkläre von den Allgemeinen Geschäftsbedingingen der ICF Kenntnis genommen zu haben, und nehme sie an- Je déclare avoir pris connaissance des Conditions Générales d’ ICF et les accepter. Getekend werd door de volgende getypte tekst heen: Optimodal Nederland BV as agent for Mevi Int. Expeditiebedrijf B.V. (volgt nummer);
d) Optimodal was ten tijde van de vervoersopdracht voor 50% in handen van ICF en trad op als agent van ICF;
e) Mevi verstrekte de onderhavige opdracht – en de daaraan voorafgegane opdrachten – aan Optimodal en droeg deze tevens op als douane-expediteur op te treden en het bulletin de remise op te maken;
f) een expliciete opdracht tot het tekenen in vakje 42 is niet verstrekt.
g) de diensten van Optimodal werden door ICF aan Mevi gefactureerd.
3.3. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 11 van het Haags Vertegenwoordigingsverdrag (14-3-1978) op de verhouding tussen Optimodal en Mevi, en in het bijzonder de bevoegdheden van Optimodal om Mevi jegens derden als ICF te verbinden, Nederlands recht toepasselijk is. Naar dat recht sluit de aanstelling van Optimodal als agent/vertegenwoordiger van ICF niet uit dat Optimodal ook optrad (en nog optreedt) als vertegenwoordiger van een contractspartij van ICF, zeker niet indien de desbetreffende opdracht, zoals in casu, beperkt is, namelijk tot optreden als douane-expediteur, het regelen van het doortransport per spoor en het opmaken en ondertekenen van de bulletins de remise. Ook de omstandigheid dat ICF voor 50% aandeelhoudster van Optimodal was doet aan de bevoegdheid van Optimodal om Mevi tegenover ICF te vertegenwoordigen niet af. Dat brengt mee dat in beginsel in het onderhavige geval ervan kan worden uitgegaan dat door de opdracht van Mevi aan Optimodal tot het regelen van het transport per spoor en het opmaken en invullen van het bulletin de remise Optimodal bevoegd was Mevi tegenover ICF te binden aan dat bulletin. Dat geldt ook voor het van dat bulletin deel uitmakende vakje 42, en wel omdat vóór het onderhavige vervoer, in 1996 reeds 13 à 14 soortgelijke vervoersopdrachten voor Mevi waren uitgevoerd en in ieder geval de eerste pagina’s van de desbetreffende bulletins, waarop ook het ingevulde vakje 42, door Optimodal aan Mevi waren toegestuurd en door laatstgenoemde zonder protest behouden. Door de kennisneming van de hierboven weergegeven tekst en de ondertekening in vakje 42 van het bulletin de remise in een aanzienlijk aantal gevallen voorafgaande aan het hier aan de orde zijnde transport, moet Mevi geacht worden ermee te hebben ingestemd dat Optimodal namens haar – Mevi – heeft kennisgenomen van de algemene voorwaarden van ICF, inclusief de forumkeuzeclausule, althans mocht ICF vertrouwen dat Mevi ermede instemde dat de kennisneming door Optimodal van die voorwaarden gold als kennisneming van Mevi zelf. Dat brengt mee dat de in vakje 42 genoemde algemene voorwaarden van ICF golden in haar verhouding tot Mevi. Vervolgens is de vraag of daarmee ook de forumkeuzeclausule in die voorwaarden tussen partijen van toepassing is, hoewel ervan moet worden uitgegaan dat Mevi zelf van de voorwaarden en dus ook van de clausule geen kennis heeft genomen. Anders gezegd, kan de kennis die Optimodal droeg van in het bijzonder de forumkeuzeclausule aan Mevi worden toegerekend en is deze op grond van artikel 17 EEX-Verdrag aan de clausule gebonden? Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.4. Zoals hiervoor overwogen is op de verhouding tussen Mevi als vertegenwoordigde en Optimodal als vertegenwoordiger en de bevoegdheden van laatstgenoemde tegenover derden Nederlands recht toepasselijk. Naar dat recht kan de kennis die Optimodal droeg van de forumkeuzeclausule aan Mevi worden toegerekend en mocht ICF er redelijkerwijs op vertrouwen dat haar wederpartij met de forumkeuze instemde. De eisen die artikel 17 EEX-Verdrag stelt aan de geldigheid van een overeenkomst tot forumkeuze brengen geen beperking van die toerekening mee. Veeleer vormen de arresten van het Hof van Justitie EG van 14 juli 1983, NJ 1984, 716 (beroep van begunstigde derden op forumkeuze in door verzekeringnemer gesloten verzekeringsovereenkomst) en 19 juni 1984, NJ 1984, 735, (forumkeuze in cognossement werkt tegenover derde-houder, indien deze de afzender volgens het toepasselijke nationale recht in diens rechten en verplichtingen is opgevolgd; idem arrest van 9 november 2000, NJ 2001, 599, er een aanwijzing voor dat onder omstandigheden een forumkeuzebeding kan worden ingeroepen door of tegen een partij die zelf geen kennis van het beding heeft genomen.
3.5. Voorts zijn de invulling en ondertekening van vakje 42 te beschouwen als de in artikel 17 17 lid 1 sub a EEX-Verdrag genoemde schriftelijke overeenkomst. Daarmee, gevoegd bij de kennisneming door Optimodal namens Mevi van de forumkeuzeclausule, is voldaan aan de onder meer in HvJ EG 20 februari 1997, NJ 1998, 565, genoemde voorwaarde dat de clausule voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt. Een andere opvatting zou, naar het oordeel van het hof, te zeer leiden tot een belemmering van het internationale handelsverkeer, waarin, in het bijzonder op het terrein van internationaal vervoer, veelvuldig overeenkomsten door tussenkomst van agenten of andere tussenpersonen worden gesloten.
4.1. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de forumkeuzeclausule als tussen Mevi en ICF overeengekomen heeft te gelden en dat ICF zich terecht op de toepasselijkheid van dat beding beroept. In eerste aanleg hebben N.N. c.s. aangevoerd dat een beroep op de clausule niet toelaatbaar is omdat zij wegens vermelding van twee mogelijk bevoegde fora onduidelijk is. Op dat verweer is in hoger beroep niet uitdrukkelijk teruggekomen. De inlassing in de memorie van antwoord van het in eerste aanleg aangevoerde en de devolutieve werking van het hoger beroep brengen mee dat dit verweer alsnog dient te worden behandeld.
4.2. De Nederlandse versie van de clausule, voor zover van belang, luidt: “(…) Slechts de rechtbanken in de woonplaats of in de plaats van de hoofdvestiging van de verweerder zijn bevoegd.” Naar het oordeel van het hof wordt daarmede voldoende duidelijk uitgedrukt dat de eisende partij de keuze heeft tussen de woonplaats - voor een rechtspersoon de plaats van statutaire vestiging -, en de feitelijke hoofdvestiging, uiteraard in het geval deze niet samenvallen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
5. Op grond van het vorenstaande slaagt het hoger beroep. Het vonnis in het bevoegdheidsincident zal worden vernietigd en de rechtbank zal alsnog onbevoegd worden verklaard van de zaak kennis te nemen. N.N. c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident in beide instanties worden veroordeeld.
? vernietigt het vonnis waarvan beroep, en, opnieuw recht doende,
verklaart de Rechtbank Rotterdam niet bevoegd van de door N.N. c.s. ingestelde
vorderingen kennis te nemen;
? veroordeelt N.N. c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van ICF begroot op € 167,90 aan verschotten en € 1.421,- voor salaris procureur in eerste instantie en € 4.351,55 aan verschotten en € 9.212,- voor salaris in hoger beroep;
? verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, M. Hooykaas en P. Vlas en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2007.