Rolnummer: 22-005926-05
Parketnummer: 09-920169-05
Datum uitspraak: 5 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2005 in
de strafzaak tegen de verdachte[verdachte]rdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 maart 2006, 15 september 2006 en 21 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting
in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor
de duur van 49 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een bijzondere voorwaarde als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep en is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Op zaterdagavond 29 januari 2005 heeft in café [X] aan de [A-]straat te Den Haag een schiet- en steekpartij plaatsgevonden, als gevolg waarvan [s[slachtoffer]offer] (hierna: [slachtoffer]) zwaargewond is geraakt en diezelfde avond nog
is overleden aan zijn verwondingen.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 februari 2005 betreffende het slachtoffer blijkt dat hij is overleden als gevolg van bloedverlies en functionele schade aan de hartspier
door gecombineerd schot/steekletsel. De kogel heeft de linkerkamer van het hart doorschoten en het steekletsel
in de bovenbuik heeft de lever geperforeerd.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is de volgende gang van zaken vóór, tijdens en na het incident in café [X] aannemelijk geworden.
[slachtoffer] had reeds enige tijd een meningsverschil met zijn voormalig werkgever [medev[medeverdachte 1]hte 1] (hierna: [medeverdachte 1])
over loon dat [medeverdachte 1] hem nog schuldig zou zijn. De spanning tussen hen hierover is in de loop der tijden opgelopen, waarbij ook bedreigingen zouden zijn geuit.
[medeverdachte 1] heeft zijn zonen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [m[medeverdachte 4]hte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) daarna deelgenoot gemaakt van zijn problemen met [slachtoffer]. Naar aanleiding van de oplopende spanningen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] is [medeverdachte 2] op 29 januari 2005 met zijn broer [medeverdachte 3] en hun vrienden [mede[medeverdachte 5]dachte 5] en [medeve[medeverdachte 6]hte 6] (hierna: [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]) een mes en een wapenstok gaan kopen. Nadat [medeverdachte 2] later die dag telefonisch van zijn vader had vernomen dat [slachtoffer] om 18.00 uur naar koffiehuis [B] te Den Haag zou komen, heeft hij het pistool en de kogels van zijn vader gepakt en is samen met [medeverdachte 3] van huis gegaan.
[medeverdachte 2] heeft vervolgens [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] gebeld en is samen met hen en met [medeverdachte 3] in het tegenover [B] gelegen café [Y] gaan zitten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hadden een rugzak met een mes en een wapenstok meegenomen en [medeverdachte 2] heeft in [Y] het pistool en drie kogels getoond. Ook heeft hij [mede[medeverdachte 7]chte 7] (hierna: [medeverdachte 7]) gebeld over de op handen zijnde ontmoeting met [slachtoffer]. Op verzoek van [medeverdachte 2] is [medeverdachte 7] vervolgens met de verdachte - die samen met [medeverdachte 7] in de trein zat - ook naar café [Y] gekomen. Aldaar is gesproken over de problemen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] en over een op handen zijnd gevecht met [slachtoffer]. De verdachte en [medeverdachte 7] zijn toen ook op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van wapens. [slachtoffer] kwam echter niet opdagen en de jongens zijn daarop naar de ouderlijke woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gegaan.
Na telefonisch met [slachtoffer] een nieuwe afspraak te hebben gemaakt, heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] gevraagd om hem met
de Volkswagenbus op te komen halen. Ook heeft [medeverdachte 1] [[medeverdachte 8]hte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) gevraagd om
mee te gaan om met iemand te praten, waarbij hij de [A-]straat heeft genoemd. Nadat [medeverdachte 4] is voorgereden, zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] bij hem in het busje gestapt.
[medeverdachte 1] heeft ondertussen ook [medeverdachte 2] gebeld en hem verteld over een volgende ontmoeting met [slachtoffer]. Hij vraagt hem naar het postkantoor te komen. [medeverdachte 2] vertelt aan de anderen dat hij met zijn vader naar een ontmoeting met [slachtoffer] zal gaan en de anderen besluiten mee te gaan. [medeverdachte 2] heeft het pistool en de kogels gepakt (hetgeen hem later door zijn vader ook nog eens telefonisch wordt gevraagd) en voorts worden messen en een wapenstok meegenomen. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] krijgen een mes van [medeverdachte 3]. Onderweg naar het busje wordt door [medeverdachte 2] het pistool geladen.
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en de verdachte stappen in bij [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8]. In het busje wordt het pistool, zichtbaar voor de anderen, door [medeverdachte 2] naar voren doorgegeven aan zijn vader die het aan [medeverdachte 4] geeft. In het busje zijn messen doorgegeven. Terwijl zij naar de [A-]straat rijden, heeft [medeverdachte 1] op luide en boze toon telefonisch contact met [slachtoffer] en zegt hem uit het café te komen.
Alle inzittenden, met uitzondering van [medeverdachte 8], zijn inmiddels op de hoogte van een op handen zijnde confrontatie met [slachtoffer] en weten dat zwaar wapentuig is meegenomen. [medeverdachte 8] heeft alleen het pistool gezien en op zijn vraag waarom een pistool wordt meegenomen, krijgt hij geen antwoord.
Aangekomen in de [A-]straat zijn alle negen inzittenden uitgestapt. [medeverdachte 4] heeft het pistool bij zich. Ook de messen en de wapenstok worden meegenomen
uit het busje.
[medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] zijn vervolgens naar [slachtoffer] - die voor het café staat - toegelopen. Kort daarop voegen ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich bij hen. Na een korte woordenwisseling geeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] een klap in zijn gezicht, waarop ook de andere jongeren de straat oversteken en erbij komen staan. [slachtoffer] stond met zijn rug tegen het raam van het café, was helemaal omsingeld en kon geen kant op, aldus getuige [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2005. Hierop heeft [slachtoffer] een mes getrokken.
[medeverdachte 3] heeft zijn wapenstok met [medeverdachte 5] geruild voor een mes - het mes waarmee later de steken zijn toegebracht en
waarvan één steek heeft bijgedragen tot de dood van [slachtoffer] - en ook [medeverdachte 2] trekt een mes. Er wordt over en weer met messen gezwaaid en er worden stekende bewegingen gemaakt. [medeverdachte 4] pakt het pistool uit zijn broeksband en richt dat dreigend op [slachtoffer], waarbij hij volgens de verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 26 juli 2005 roept dat hij hem zal afmaken. [medeverdachte 4] wordt gemaand het pistool weg te stoppen, hetgeen hij ook doet. [slachtoffer] ziet vervolgens
kans om het café in te vluchten.
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] zijn achter [slachtoffer] aan het café in gerend. [medeverdachte 7] is in de caféruimte blijven staan, net voorbij het voorportaaltje; de andere voornoemde personen stonden voor hem verder het café in en de verdachte stond achter hem.
Het hof acht aannemelijk dat [medeverdachte 8] buiten het café voor het raam is blijven staan.
Binnen in het inmiddels drukke café is met barkrukken, flessen, glazen en stoelen gegooid. Het is chaotisch.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] hebben ook gegooid. [slachtoffer] staat in de buurt van de bar en wordt geschopt en geslagen. Op enig moment is [slachtoffer] in zijn buik en rechter bovenbeen gestoken en in de hartstreek geschoten. [medeverdachte 2] is vervolgens boven op hem gaan zitten en heeft hem vier stoten op zijn hoofd gegeven. Toen hij [slachtoffer] naar eigen zeggen wilde steken, bleek zijn mes te zijn gebroken. De politie heeft later ook een afgebroken mes aangetroffen in het café.
[medeverdachte 3] heeft naar het oordeel van het hof de steken in de buik en het been toegebracht en het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 4] degene is geweest die [slachtoffer] in de borst heeft geschoten. Het hof hecht derhalve geen waarde aan de latere verklaringen van [medeverdachte 4] waarin hij heeft gezegd dat [medeverdachte 1] het wapen van hem heeft afgepakt en [medeverdachte 1] degene is geweest die het schot heeft gelost.
De spiegelconfrontatie waarbij getuige [getuige 2] [medeverdachte 4] heeft herkend is hierbij mede in aanmerking genomen, alsmede de de auditu verklaringen van [getuige 3] d.d. 19 februari 2005, [medeverdachte 8] d.d. 22 februari 2005
en [getuige 4] d.d. 26 februari 2005, tegen welke personen [medeverdachte 4] kort na het gebeuren in café [X] - dus op
een moment dat de verklaringen van de verschillende verdachten vermoedelijk nog niet op elkaar konden zijn afgestemd - heeft gezegd dat hij degene is geweest die heeft geschoten.
Nadat het schot is afgegaan heeft [medeverdachte 1] geroepen dat iedereen weg moest gaan, waarna [medeverdachte 1] en zijn mededaders zijn weg gerend. [medeverdachte 3] heeft vervolgens twee messen in een put gegooid en [medeverdachte 4] heeft het wapen waarmee is geschoten aan [medeverdachte 3] gegeven die het daarna weer door heeft gegeven aan [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] is samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] weg gereden. De jongeren zijn weg gerend en hebben de tram genomen. Onderweg heeft [medeverdachte 1] nog met [medeverdachte 2] gebeld om te zeggen dat hij het pistool niet mee naar huis mocht nemen.
[medeverdachte 2] heeft het pistool daarop meegegeven aan [medeverdachte 6].
Nadat is vernomen dat [slachtoffer] is overleden, heeft er op 30 januari 2005 in de woning van [medeverdachte 4] een beraad plaatsgevonden, waarbij een afspraak is gemaakt wat iedereen zou gaan verklaren. Ook is bepaald dat
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zich zouden gaan melden bij de politie.
De dag na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7], nadat [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] al eerder had gezegd het pistool weg te gooien, naar [medeverdachte 6] - die het pistool in zijn kelder had verborgen - gegaan.
Na het schoonmaken van het wapen door [medeverdachte 5] zijn zij met zijn vieren naar Leidschendam gegaan waar zij het wapen, het magazijn en de kogels op verschillende plaatsen in het water hebben gegooid.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het tenlastegelegde feit aangevoerd dat er geen sprake
is geweest van voorbedachte raad, omdat geen uitvoering is gegeven aan een reeds tevoren gegroeid en genomen besluit. Derhalve is een bewezenverklaring van moord niet mogelijk, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De raadsman heeft tevens vrijspraak van het impliciet subsidiair tenlastegelegde, te weten de doodslag, bepleit.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de raadsman aangevoerde ter zake van het tenlastegelegde en de overige bewijsvragen het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'opzettelijk' in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht dient (minimaal) vast te staan dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, namelijk dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van het gebruik van de messen en het pistool door personen in de groep waartoe de verdachte behoorde, zou kunnen komen te overlijden.
De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak op grond van het navolgende voorwaardelijk opzet op de dood van slachtoffer [slachtoffer] aanwezig geweest.
De verdachte is - zoals hiervoor is beschreven - met een overmacht van in totaal 9 personen met messen, een wapenstok en een geladen pistool naar [slachtoffer] toe gegaan.
Nadat eerst buiten het café de confrontatie is gezocht (en tenminste één klap door [medeverdachte 1] is uitgedeeld), zijn
er messen getrokken, is het pistool aan [slachtoffer] getoond en op hem gericht. Ook zijn er doodsbedreigingen jegens [slachtoffer] geuit.
Vervolgens zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met messen in de handen, [medeverdachte 4] die een vuurwapen bij zich had en een groot deel van de groep achter [slachtoffer] aan het café in gerend. Ook verdachte is het café binnen gegaan en is aldus deel blijven uitmaken van de groep belagers van [slachtoffer]. Voor alle leden van de groep moet op dat moment duidelijk zijn geweest dat het niet ging om "een gesprek" maar om een verdergaande gewelddadige confrontatie met gebruik van messen en een pistool. Vervolgens is door [medeverdachte 4] met het pistool op [slachtoffer] geschoten en heeft [medeverdachte 3] hem gestoken.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat
de verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door één van de messen en/of het vuurwapen zou worden getroffen en zou komen te overlijden.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is volgens vaste rechtspraak voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (zie HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605 en HR 11 juni 2002, AE 1743).
Voorbedachte raad kan samengaan met alle vormen van opzet, inclusief voorwaardelijk opzet (HR 18 oktober 1983, NJ 1984, 351).
De gebeurtenissen van 29 januari 2005 - zoals door het hof hierboven omschreven - tonen het beeld van een steeds duidelijker wordend plan dat tegen [slachtoffer] geweld zou worden gebruikt vanaf het moment dat 's middags wapens zijn gekocht, mensen zijn opgetrommeld, diverse telefoontjes zijn gepleegd, gewapend naar de [A-]straat is gegaan, tot het achter [slachtoffer] aan het café in rennen waarbij de kans dat daarbij messen en een vuurwapen daadwerkelijk zouden worden gebruikt steeds groter werd. De verdachte zelf is in het voorportaal van het café blijven staan.
De verdachte is door [medeverdachte 2] betrokken geraakt bij het conflict met [slachtoffer] en wist tevoren dat er een gewelddadige ontmoeting zou gaan plaatsvinden. Hij had weet van de aanwezigheid van messen en een pistool en heeft gezien dat het pistool in het busje werd doorgegeven. De verdachte weet dat het pistool geladen is, hij heeft immers de kogels gezien.
Desondanks gaat hij wel met de andere met messen en een pistool gewapende verdachten mee.
[medeverdachte 4] heeft dit pistool dreigend aan [slachtoffer] getoond voor café [X]. Tijdens de confrontatie voor het café
hebben medeverdachten met messen gedreigd. Nadat het slachtoffer het café is ingevlucht, rennen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gewapend met een mes en [medeverdachte 4] met een doorgeladen pistool achter het slachtoffer aan het café in; de anderen volgen, waarop de dodelijke confrontatie plaats vindt.
De verdachte heeft gelet op het voorgaande voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en
de (mogelijke) gevolgen van zijn besluit om tezamen met zijn met messen en een pistool bewapende medeverdachten de confrontatie met het slachtoffer aan te gaan en achter het slachtoffer aan te gaan tot in het voorportaal van het café.
Zodoende was bij de verdachte sprake van voorbedachte raad met betrekking tot het hiervoor bij verdachte aanwezig geoordeelde voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voor medeplegen moet er volgens de rechtspraak sprake zijn van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet omtrent de rol van de verdachte is het hof van oordeel dat het aandeel van de verdachte in zowel de samenwerking als de uitvoering van het delict zodanig is geweest dat sprake is geweest van medeplegen.
Het hof is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord, zoals omschreven in het onder 1 primair bewezen-verklaarde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een jeugddetentie voor de duur van
18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de moord op de 42-jarige [slachtoffer].
Een medeverdachte heeft geschoten en heeft het slachtoffer geraakt in de hartstreek, een vitale plaats van het lichaam. Het slachtoffer is daarnaast door een andere medeverdachte in zijn buik gestoken. Ten gevolge van het schotletsel en de steekwond is het slachtoffer uiteindelijk overleden.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben [slachtoffer] hiermee het meest fundamentele recht, namelijk het
recht op leven, ontnomen. Hierdoor wordt de rechtsorde
in ernstige mate geschokt.
Aan de familie van het overleden slachtoffer, en in het bijzonder de weduwe en de drie jonge kinderen van het slachtoffer, is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep namens de nabestaande mevrouw [partner van slachtoffer] is verwoord.
Van algemene bekendheid is voorts dat de toevallige omstanders binnen en buiten het café nog geruime tijd angstgevoelens en psychische schade van dergelijke openlijk gepleegde gewelddadige feiten kunnen ondervinden.
Het hof heeft kennis genomen van het rapport van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 16 juni 2005, alsmede van het rapport van het groepsverslag van het Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim, betreffende verdachte d.d. 2 augustus 2005.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het psychologisch onderzoek van de Stichting FORA d.d. 19 augustus 2005, hetgeen - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Het cognitieve niveau waarop [verdachte] functioneert wordt op benedengemiddeld ingeschat. In emotioneel opzicht komt [verdachte] over als een afhankelijke jongen, die niet geheel leeftijdsadequaat reageert. Hij geeft blijk van een defensieve instelling en tracht door middel van het geven van sociaal wenselijke antwoorden een façade op te houden, waarachter een moedergebonden weinig flexibele jongen schuilgaat, die zijn aandeel in wat hem ten laste gelegd wordt ontkent. Ondanks de afhankelijke instelling en het in emotioneel opzicht niet geheel leeftijds-adequaat functioneren, worden in het psychologisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat betrokkene lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Tenslotte heeft het hof acht geslagen op het meest recente rapport van bureau Jeugdzorg, regio Haaglanden, betreffende de persoon van de verdachte, d.d. 11 september 2006, waaruit - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren is gekomen:
De behandeling bij De Waag heeft zich gericht op de assertiviteit van de verdachte, met goede resultaten.
Hij heeft zich met positieve dingen bezig gehouden, zoals school, werk en gitaarles en hij heeft zich niet laten verleiden tot negatieve activiteiten of omgang met vrienden die een negatieve invloed op hem kunnen hebben.
Het vertrouwen is er dat de verdachte in staat is hiermee door te gaan. [verdachte] leidt een actief leven. Hij piekert ook niet meer. Het justitiële traject heeft hij als zeer belastend ervaren, maar ook het delict zelf en de gevolgen ervan op de nabestaanden van het slachtoffer heeft veel indruk op hem gemaakt. Mede door de behandeling van De Waag en de begeleiding van de Jeugdreclassering is [verdachte] in staat zijn leven te leiden, waarbij hij zich kan richten op zijn toekomst. De kans op recidive wordt als laag ingeschat. Zijn stage bij een bouwbedrijf is positief verlopen.
Hij heeft hierdoor erg veel zin gekregen met de opleiding verder te gaan.
Geadviseerd wordt - bij schuldigverklaring - [verdachte] een detentie gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast een taakstraf en een voorwaardelijke detentie. [verdachte] wordt in staat geacht zijn leven te leven zonder dat verdere begeleiding van de jeugdreclassering noodzakelijk of wenselijk is. Deze visie wordt gedeeld door [verdachte]'s behandelaar bij De Waag.
Het hof houdt bij het opleggen van de straf, naast de ernst van het feit en de persoon van verdachte, rekening met de rol van verdachte die geringer was ten opzichte van die van een aantal van zijn mededaders. Zo heeft hij zelf geen geweld gebruikt.
Het hof overweegt nog dat de verdachte weliswaar in het voorportaal van het café is blijven staan toen een groot aantal medeverdachten achter het vluchtende slachtoffer aan het café in renden, doch dit had voor het slachtoffer de eventuele mogelijkheid om te vluchten lastiger kunnen maken.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een jeugddetentie van navermelde duur, alsmede een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen. Daarnaast is het hof van oordeel dat een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van navermelde duur een geboden reactie vormt.
Gelet op de inhoud van de rapporten die een positief beeld van de verdachte laten zien, zal het hof geen bijzondere voorwaarde meer opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g (oud), 77h, 77i, 77m, 77n, 77x (oud), 77y, 77z (oud) en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 49 DAGEN.
Bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een jeugddetentie voor de duur van 10 (TIEN) MAANDEN.
Bepaalt, dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten
op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tenslotte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 (TWEEHONDERD) UREN,
te vervangen door een jeugddetentie voor de tijd van 100 (HONDERD) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en mr. C.P.E.M. Fonteijn-
Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2006.