ECLI:NL:GHSGR:2006:AY9626

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005 - 0818
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bij koopovereenkomst met internationaal vervoer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de rechtbank in een geschil tussen All Trade B.V. en CM Supplies (UK) Limited. All Trade, gevestigd in Vlaardingen, had CM Supplies aangeklaagd voor een bedrag van € 102.003,74, dat volgens haar verschuldigd was voor geleverde snoepzendingen. CM Supplies, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, heeft echter niet op de rechtszaak gereageerd en is verstek verleend. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de betekening van de oproeping aan CM Supplies correct was uitgevoerd. CM Supplies had herhaaldelijk aangegeven niet te willen verschijnen, wat leidde tot de verstekverlening.

De kern van de zaak draaide om de vraag of de Nederlandse rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, gezien de internationale context van de koopovereenkomst. CM Supplies stelde dat de rechtbank onbevoegd was, omdat de overeenkomst volgens de EEX-Verordening onder de rechtsmacht van de Britse rechter viel. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. All Trade stelde dat de levering in Nederland had plaatsgevonden, terwijl CM Supplies betoogde dat de levering in het Verenigd Koninkrijk had moeten plaatsvinden.

Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de plaats van levering in het Verenigd Koninkrijk lag, op basis van de facturen en de CMR-vrachtbrieven die de afleverlocatie in het Verenigd Koninkrijk bevestigden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde All Trade in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van CM Supplies op nihil werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van de plaats van levering in internationale koopovereenkomsten en de gevolgen daarvan voor de bevoegdheid van de rechter.

Uitspraak

Uitspraak: 29 september 2006
Rolnummer: 05/818
Rolnr. rechtbank: 04/541
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
ALL TRADE B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
appellante,
hierna te noemen: All Trade,
procureur: mr. G.P. van Eijk
tegen
CM SUPPLIES (UK) LIMITED,
gevestigd te DA13EN Dartford (Kent), Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: CM,
procureur: niet verschenen.
Het geding
All Trade is bij exploot van 9 juni 2005 in hoger beroep gekomen van de door de Rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnissen van 27 oktober 2004 en 16 maart 2005. Het exploot bevat een oproep aan All Trade om voor dit hof te verschijnen ter zitting van 23 juni 2005. CM heeft bij brief van 17 juni 2005, gericht aan het hof, meegedeeld niet te zullen verschijnen. Bij exploot van 14 juli 2005 is CM wederom opgeroepen, op haar vestigingsadres, tegen de zitting van donderdag 22 september 2005. Bij brief van 15 september 2005 heeft CM het hof bericht dat zij ook op de september-zitting niet zal verschijnen. Tegen CM is verstek verleend. All Trade heeft een memorie van grieven ingediend en aansluitend arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
de ontvankelijkheid en de verstekverlening
1. Het binnen de appeltermijn uitgebrachte exploot van 9 juni 2005 is betekend op de voet van art. 63 lid 1 Rv. Die betekening is - in lijn met HR 17 januari 2003, NJ 2003,113 - binnen veertien dagen gevolgd door een verzending naar de ontvangende instantie in Engeland. CM heeft vóór de eerste zittingsdag kenbaar gemaakt aan het hof dat zij niet in hoger beroep wenst te verschijnen. Dit heeft zij herhaald in haar brief van 15 september 2005, verstuurd naar aanleiding van het (tweede) exploot, van 14 juli 2005, waarbij zij is opgeroepen om te verschijnen ter zitting van 22 september 2005. Weliswaar noemt CM in die brief van 15 september 2005 als zittingsdag 23 september 2005, maar dat komt waarschijnlijk omdat die datum vetgedrukt staat vermeld in de door CM als bijlage bij deze brief gevoegde brief van 14 juli 2005 van haar (voormalige) advocaat, mr. Reitsma, waarbij mr. Reitsma een kopie van de appeldagvaarding (van 14 juli 2005) heeft toegestuurd aan CM. In die laatste brief staat echter tevens en eveneens vetgedrukt: “Thursday”, en wel vóór die abusievelijk genoemde datum van 23 september 2005, wat een vrijdag was. Aan het slot van zijn brief benadrukt mr. Reitsma bovendien het belang om de zaak vóór 22 september 2005 met hem te bespreken. Gelet hierop is de - in het tweede, aan haar betekende oproepingsexploot vermelde - zittingsdatum van 22 september 2005 voldoende onder de aandacht van CM gebracht. Bovendien kan er - gezien haar hiervoor genoemde brieven - geen twijfel over bestaan dat CM, ondanks herhaalde oproepen, niet in hoger beroep wilde verschijnen, dus ook niet op 22 september 2005. Daarom is terecht verstek tegen CM verleend en kan thans worden overgegaan tot een meer inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
de bevoegdheidsvraag
2. All Trade heeft bij inleidende dagvaarding van 23 december 2003 gevorderd CM te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 102.003,74. Volgens All Trade is CM dit bedrag verschuldigd wegens door All Trade in de periode december 2002 – januari 2003 in opdracht en voor rekening van CM aan CM geleverde en door deze ontvangen en behouden zendingen snoep (Frutis Ice Candies). Voor een specificatie heeft All Trade verwezen naar de door haar aan CM toegezonden facturen, waarvan er twee door haar zijn overgelegd.
3. Op die facturen staan in de aanhef het factuur- en afleveradres van CM in het Verenigd Koninkrijk. Dit afleveradres in het Verenigd Koninkrijk komt ook voor in de CMR-vrachtbrieven die met betrekking tot het vervoer vanuit Nederland daarheen zijn opgemaakt. Daarin is verder All Trade genoemd als afzender, CM als geadresseerde, Vlaardingen als plaats van inontvangstneming, Northants als plaats van aflevering en Waddinxveen als plaats waar de vrachtbrieven zijn opgemaakt. De vrachtbrieven zijn door CM getekend voor ontvangst van het geleverde.
4. CM heeft in de eerste aanleg geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank, daartoe stellende dat op grond van zowel art. 2 als art. 5, sub 1, EEX-Vo de rechter in het Verenigd Koninkrijk bevoegd is. Wat art. 5, sub 1, EEX-Vo betreft, heeft zij erop gewezen dat in het Verenigd Koninkrijk is en moest worden afgeleverd. All Trade heeft hiertegen ingebracht dat de levering plaatsvond in Nederland, door afgifte van de zendingen aan de vervoerder.
5. Naar aanleiding van dit bevoegdheidsgeschil heeft de rechtbank partijen bij tussenvonnis gevraagd: “of bij de totstandkoming van de overeenkomst een, in beginsel schriftelijke, afspraak over de plaats van levering dan wel een afwijkende afspraak in de zin van artikel 5, aanhef en onder 1b, EEX-Vo is gemaakt”. In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld, dat All Trade, in het licht van de vermelding van het afleveradres “CM Supplies (..) Wellingborouch” op de facturen, haar stelling dat de plaats van levering in Nederland is gelegen onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd en dat het er daarom voor moet worden gehouden dat de plaats van levering in het Verenigd Koninkrijk is gelegen, waaraan volgens de rechtbank niet afdoet dat All Trade niet zelf aldaar heeft afgeleverd.
6. De door All Trade aangevoerde grief richt zich tegen dit laatste oordeel. De grief treft geen doel. Ter toelichting dient het volgende.
7. Hoewel All Trade in de inleidende dagvaarding slechts spreekt over de levering aan (en inontvangstneming door) CM van zendingen snoep, wijzen haar verdere stellingen erop dat die levering plaatsvond op basis van een (beweerdelijk) door haar met CM gesloten koopovereenkomst. Voor koopovereenkomsten van roerende zaken geeft art. 5, sub 1 punt b, EEX-Vo een bijzondere bevoegdheidsbepaling, inhoudende dat bevoegd is de rechter van de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. Bij die levering gaat het om een feitelijk criterium (zie hierover prof.mr. P. Vlas in Kluwer BRv. aant. 10 op art. 5 EEX-Vo). Niet in geschil is dat die levering in het onderhavige geval heeft plaatsgehad; de vraag is alleen in welke lidstaat er is geleverd - het Verenigd Koninkrijk of Nederland - en of ter zake iets is afgesproken. Hierover het volgende.
8. De door All Trade aan CM toegezonden facturen noemen in de aanhef een afleveradres van CM in het Verenigd Koninkrijk. De zendingen zijn metterdaad daarheen gebracht – door een door All Trade als afzender ingeschakelde vervoerder – en ter plaatse aan CM overhandigd. De feitelijke afgifte aan CM vond derhalve in het Verenigd Koninkrijk plaats, op een aangewezen afleveradres. Volgens CM (antwoordakte van 22.12.2004, punt 5) kocht zij - de van het Poolse bedrijf Mieszko S.A. afkomstige producten - in het verleden altijd op “UK delivered basis”, zij het van Mieszko en niet van All Trade. All Trade - die hier niet op ingaat, en op zichzelf niet weerspreekt, CM’s stelling, dat op het in de facturen genoemde adres is en moest worden afgeleverd - brengt hiertegen in, onder verwijzing naar HR 26 september 1997, NJ 1998/691, dat de koopovereenkomst mede het vervoer omvatte, als bedoeld in art. 31, sub a, Weens Koopverdrag en dat het aangewezen afleveradres daarom slechts de vervoersverbintenis betrof en niet de volgens haar daarvan te onderscheiden verbintenis tot levering uit hoofde van de koopovereenkomst. Met betrekking tot de plaats van laatstbedoelde levering zijn volgens All Trade geen afspraken gemaakt, reden waarom zij deze ex art. 31, sub a, Weens Koopverdrag in Nederland lokaliseert, meer in het bijzonder in Vlaardingen, waar de afgifte aan de vervoerder plaatsvond.
9. Deze zienswijze van All Trade is niet juist. Indien bij een overeenkomst van koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, waarop het Weens Koopverdrag van toepassing is, een adres is aangewezen, waar de verkochte zaken aan de koper dienen te worden afgeleverd, dan geldt dit adres in beginsel als plaats waar volgens de overeenkomst geleverd moet worden (in de zin van art. 5, sub 1 onder b, EEX-Vo), zulks ook indien de verkoper het transport naar dat afleveradres niet zelf verricht, maar daarvoor een vervoerder inschakelt en de zaken aan deze vervoerder meegeeft. Uit hetgeen All Trade aanvoert, volgt onvoldoende dat de vermelding van het afleveradres in het onderhavige geval een andere of beperktere strekking heeft en dat dit adres niet samenvalt met de plaats waar volgens de overeenkomst geleverd is of moest worden. Ook art. 31, sub a, Weens Koopverdrag, zo al van toepassing, dwingt niet tot het maken van een onderscheid. Die bepaling regelt het geval waarin géén bepaalde plaats voor aflevering is aangewezen, maar dat geval doet zich, naar vooralsnog moet worden aangenomen, niet voor, aangezien hier kennelijk tevoren een afgifte op het afleveradres in het Verenigd Koninkrijk is overeengekomen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen, dat All Trade in haar inleidende dagvaarding voor een specificatie van de levering en ontvangst van de zendingen naar haar aan CM toegezonden facturen verwijst, waarop, als gezegd, in de aanhef, het afleveradres nadrukkelijk is vermeld. Ten aanzien van die vermelding is All Trade ook in hoger beroep niet met een aannemelijke verklaring gekomen die past bij het door haar gemaakte onderscheid tussen de aflevering door haar als verkoper en de aflevering door de door haar ingeschakelde vervoerder op het afleveradres. Dat de vermelding van het afleveradres in wezen niet meer behelst dan het voor de vervoerder bestemde losadres, is weinig voor de hand liggend, alleen al omdat de facturen aan CM zijn gericht en (kennelijk op voorhand) aan haar zijn toegezonden.
10. Het hof heeft nog wel gekeken naar de vermeldingen meer naar onderen op de overgelegde facturen: “Regarding Mieszko invoice 425/2002. Delivery Dutch border Monday December the 9th, 2002” (factuur van 6 december 2002) en “Regarding Mieszko invoice 420/2002. Delivery date Dutch border Wednesday December 11th” (factuur van 9 december 2002). Met betrekking tot deze vermeldingen heeft All Trade evenmin een toelichting verstrekt, ook niet in die zin dat hierin een bevestiging of aanwijzing is te lezen voor een (partij-afspraak over de) juridische of feitelijke levering in Nederland. Zodanige bevestiging of aanwijzing leest het hof er ook zelf niet in; het lijkt vooral te gaan om de datum van aan- of aflevering (door Mieszko?) bij de douane van de (uit Polen afkomstige?) zendingen.
11. Verder is gesteld noch gebleken dat partijen hebben afgesproken dat in Nederland moet worden betaald. Ook de facturen wijzen niet op een dergelijke afspraak. Die behelzen slechts een verzoek tot betaling op de aangegeven (Rotterdamse) bankrekening en een verzoek is nu eenmaal iets anders dan een partijafspraak. Bij gebreke van een afspraak over de plaats van betaling, kan niet worden teruggevallen op onderdeel a van art. 5, sub 1, EEX-Vo en blijft de plaats van de feitelijke levering bepalend voor de bevoegdheid.
12. Een en ander betekent dat de rechtbank terecht tot onbevoegdheid heeft besloten. De bestreden uitspraak wordt daarom bekrachtigd, terwijl All Trade, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten wordt veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
- veroordeelt All Trade in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van CM bepaald op nihil.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, M. Hooykaas en J.E.H.M. Pinckaers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2006 in aanwezigheid van de griffier.