2. In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan:
a. Op 23 augustus 1995 heeft zich omstreeks 15.50 uur in de Gemeente ’s-Gravenhage een ongeval voorgedaan, waarbij [appellante] ten val is gekomen terwijl zij, komende vanuit de richting van de Loosduinse Hoofdstraat en gaande in de richting van de Erasmusweg, met haar snorfiets en met een passagier achterop reed over een tegelpad gelegen parallel aan het fietspad, dat op zijn beurt naast en parallel aan de westelijke rijbaanhelft van de Lozerlaan te `s-Gravenhage liep.
b. Op 23 augustus 1995 werd het in slechte staat verkerende fietspad langs de westelijke rijbaanhelft van de Lozerlaan herbestraat. [appellante] reed die dag op haar snorfiets met ingeschakelde motor eerst over het reeds herbestrate gedeelte van dit fietspad in de richting van de Erasmusweg. Bij een opbreking van het fietspad in verband met de nog in uitvoering zijnde herbestrating, was het fietspad afgezet met een rood-wit geblokt waarschuwingshek, waarop een geel bord was aangebracht met de tekst “fietsers afstappen”, alsmede een blauw bord met witte pijl (bord D2 van Bijlage 1 behorende bij het RVV 1990, hierna ook aan te duiden als: “dwangpijl”), dat bestuurders verwees naar het rechts van het fietspad gelegen tegelpad genoemd onder a. (hierna: “het rechterpad”). Op deze plaats bevond zich een aantal vlonders; (brom-)fietsers die naar het rechterpad werden verwezen, moesten over die vlonders heen gaan.
c. Bij de onderhavige afzetting aangekomen, stapte [appellante] niet af, maar is zij op haar snorfiets over het rechterpad verder gereden over een afstand van nog ongeveer 500 meter. Na ongeveer 500 meter is de snorfiets door aanraking met een losliggende en omhoog kantelende tegel abrupt tot stilstand gekomen, waardoor [appellante] en haar achterop zittende passagier, naar voren werden “gelanceerd” en op het wegdek terecht zijn gekomen. De plaats van het ongeval bevond zich enkele honderden meters voorbij het einde van de afzetting van het ernaast gelegen fietspad, welke afzetting in totaal 150 à 200 meter lang was.
d. In ieder geval vanaf de afzetting van het fietspad tot de plaats waar [appellante] op het rechterpad ten val kwam, lopen het fietspad en het rechterpad parallel aan elkaar. Ten tijde van het ongeval waren beide paden drie meter breed en waren zij gescheiden door een middenberm van 1 of 2 meter breed, begroeid met laag gras. In die tijd zagen beide paden er, mede door de gelijke wijze van bestrating met trottoirtegels van 30 bij 30 cm, hetzelfde uit.
e. Aan het begin van het onderhavige fietspad langs de Lozerlaan, ter hoogte van de Loosduinse Hoofdstraat, is dit pad aangemerkt als fietspad door middel van het daarvoor bestemde verkeersbord “Verplicht fietspad” (bord G11 van Bijlage 1 behorende bij het RVV 1990). Direct onder dit bord was ten tijde van het ongeval een geel waarschuwingsbord geplaatst met de tekst “slecht wegdek”. Het rechterpad is, eveneens aan het begin van de Lozerlaan, aangeduid als voetpad door middel van het daarvoor bestemde verkeersbord “Voetpad” (bord G7 van Bijlage 1 behorend bij het RVV 1990).
f. Langs het gehele opgebroken gedeelte van het fietspad waren in de berm gelegen tussen het fietspad en het rechterpad geleidebakens aangebracht, verbonden door een rood-wit plastic lint. Aan het einde van de afzetting stond wederom een rood-wit waarschuwingsbord, ditmaal geplaatst in het zicht van het verkeer dat naderde vanuit de tegengestelde richting, dat wil zeggen komend vanaf de Erasmusweg. Bij het einde van de afzetting werd het verkeer gaande in de richting van de Erasmusweg niet met enig verkeersteken of ander middel teruggeleid van het rechterpad naar het fietspad.
g. Ten tijde van het ongeval was de bestrating van het rechterpad niet in goede staat. Diverse trottoirtegels lagen los, waren verzakt en/of waren enigszins omhoog gekomen.
h. [appellante] was ten tijde van het ongeval 18 jaar oud. Zij woonde destijds in Rijswijk en was op weg naar huis na het bijwonen van een begrafenis in Ockenburgh. Zij kwam, naar zij desgevraagd ter zitting verklaarde, niet regelmatig op de Lozerlaan en was niet goed bekend met de situatie ter plaatse.
i. Blijkens een rapport d.d. 21 augustus 1998, opgemaakt door ing. [deskundige], verkeersongevallendeskundige, heeft [ambtenaar], werkzaam in dienst van de gemeente, afdeling Beheer Loosduinen, onder meer het volgende verklaard:
(…)
Op maandag 21 augustus 1995 was ik juist weer (…) begonnen met mijn werk bij de gemeente. Er bleek (…) een klacht binnengekomen te zijn over de slechte staat van het fietspad langs de Lozerlaan aan de zijde van Madestein (westelijke zijde). (…) Dezelfde middag nog is het desbetreffende gedeelte afgesloten en zijn de tegels aan het begin van het traject eruit gehaald (om te voorkomen dat men alsnog door zou rijden). (…). Ik was ook op de hoogte van de toestand waarin het voetpad (het rechterpad, hof) zich bevond. Wij hebben in ons gebied te maken met het fenomeen dat binnen enkele dagen de situatie van de paden slecht kan worden. De grond onder de tegels wordt op een gegeven moment zo hard dat de tegel niet meer vast ligt in het zandbed, maar er min of meer los op ligt. Wij weten nog niet precies waardoor deze problemen kunnen ontstaan. (…) Wanneer de tegel als gevolg van de verharding eenmaal los ligt doen de twee wielers de rest. Met name de snel rijdende snorfietsers met brede banden laten de tegels dan kantelen / opwippen. Ze worden dan als het ware opgezogen. Op een gegeven moment gaan ze zelfs over elkaar heen schuiven, met alle gevaren van dien.
(…)
j. Als gevolg van het ongeval heeft [appellante] ernstig letsel opgelopen.