Beschikking d.d. 20 december 2012
Zaaknummer 200.111.552
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
appellant,
hierna te noemen: de raad.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K.E. Wielenga, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Belanghebbenden:
1. Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ,
2. [belanghebbenden 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 juli 2012 (zaaknummer 119749 / FA RK 12-712) heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het verzoek van de raad, strekkende tot ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige [kind 1], geboren [in 2004] en tot benoeming van BJZ tot voogd afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 augustus 2012, heeft de raad verzocht de beschikking van 25 juli 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de moeder wordt ontheven van het gezag over [kind] en te bepalen dat BJZ wordt belast met de voogdij.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 2 oktober 2012, heeft BJZ verzocht het beroepschrift van 14 augustus 2012 gegrond te verklaren en de beschikking van 25 juli 2012 inzake afwijzing van de verderstrekkende maatregel voor [kind] te vernietigen, de verzoeken tot ontheffing toe te wijzen en BJZ te belasten met het gezag.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 5 oktober 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht het beroepschrift van de raad niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, een brief met bijlagen van de raad van 23 augustus en brieven met bijlagen van 29 oktober 2012 en 12 november 2012 van mr. Wielenga.
Ter zitting van 26 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de heer Kelderhuis namens de raad, de moeder en haar advocaat, mevrouw Polak en mevrouw Schaafsma namens BJZ. Mevrouw Polak heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [kind] is geboren uit de affectieve relatie die heeft bestaan tussen de moeder en de heer [vader]. De vader heeft [kind] erkend. De moeder is alleen met het gezag over [kind] belast. De moeder heeft naast [kind] nog twee minderjarige kinderen, [kind 2], geboren [in 2007], en [kind 3], geboren [in 2009].
2. [kind] staat sinds 17 januari 2007 onder toezicht van BJZ. Bij beschikking van de rechtbank van 8 juni 2012 is de ondertoezichtstelling van [kind] laatstelijk verlengd tot 10 juli 2013.
3. Op 4 januari 2010 is [kind] uit huis geplaatst. [kind] verblijft met [kind 2] in een pleeggezin in [woonplaats]. Bij afzonderlijke beschikking van de rechtbank van 8 juni 2012 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] laatstelijk verlengd tot 10 juli 2013.
4. Op 11 januari 2012 is de raad een onderzoek gestart naar een verderstrekkende maatregel ten behoeve van [kind], naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van BJZ, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [kind]
5. Op basis van de bevindingen van dat raadsonderzoek, neergelegd in een rapport van 9 mei 2012, heeft de raad de rechtbank op 14 mei 2012 verzocht om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind] en BJZ tot voogd te benoemen.
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de raad richt zich tegen deze beslissing.
Procedureel
7. Het hof zal de vader, anders dan de rechtbank, niet aanmerken als belanghebbende in deze procedure. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat hij niet mede met het gezag over [kind] is belast en haar niet als tot zijn gezin behorende heeft verzorgd en opgevoed.
Juridisch kader
8. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, hetgeen in het onderhavige geval aan de orde is, welke regel echter (onder meer) uitzondering lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (tweede lid, onder a). Dit betreft het zodanig opgroeien van een minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
9. [kind] (8 jaar) is bijna 3 jaar geleden uit huis geplaatst en woont sindsdien bij haar pleegouders. Het hof acht aannemelijk op grond van het dossier en de daarin opgenomen rapportages dat [kind] erg beschadigd is als gevolg van ernstige verwaarlozing op alle gebieden. Zij kreeg niet alleen te weinig voeding maar dit werd haar ook als straf onthouden door de moeder. [kind] is bij haar moeder opgegroeid in een omgeving van liefdeloosheid en machtsmisbruik zonder structuur en stimulans. Het hof heeft dit eerder vastgesteld in zijn beschikking van 15 november 2011 ten aanzien van de machtiging verlenging uithuisplaatsing (zaaknummer 200.091.375).
Sinds het verblijf van [kind] in haar pleeggezin heeft zij haar groeiachterstand ingehaald, is er sprake van een positieve ontwikkeling en heeft zij zich daar gehecht. Dit betekent dat het perspectief van [kind] in het pleeggezin ligt, immers haar daar weghalen zou haar (opnieuw) beschadigen.
Daar komt bij dat een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing als tijdelijke maatregelen zijn bedoeld en niet maar van jaar tot jaar verlengd kunnen worden. Gelet op de duur van de uithuisplaatsing, en de hechting van [kind] moet er voor haar en haar pleeggezin duidelijkheid en zekerheid komen over haar opgroeien daar. Daarnaast heeft [kind] recht op rust, continuïteit en een verder ongestoorde hechting en ongestoorde ontwikkeling.
Hiermee is het belang van [kind] aangegeven. Dit belang moet de eerste overweging vormen bij het nemen van de onderhavige beslissing.
10. Naar het oordeel van het hof schiet de moeder voorts ernstig tekort in haar opvoedingsvaardigheden en werkt zij hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling tegen, onder andere door geen toestemming te geven voor een psychologisch onderzoek van [kind]. Zij is aldus ongeschikt en onmachtig [kind] te verzorgen en op te voeden en de maatregelen ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn onvoldoende om de ontwikkelingsdreiging voor [kind] af te wenden.
11. De moeder stelt in de toekomst met hulpverlening haar opvoedingsvaardigheden te kunnen verbeteren. De rechtbank heeft vanwege deze mogelijke ontwikkeling het verzoek tot ontheffing afgewezen. Het hof acht deze ontwikkeling niet realistisch nu de moeder, ondanks alle bewijzen hiervoor, blijft betwisten dat de kinderen te weinig te eten kregen. Verder acht het hof het zorgelijk en strijdig met haar stelling dat zij, zoals zij ter zitting heeft aangegeven, alleen in therapie wil bij de GGZ omdat BJZ dit van haar vraagt. Motivatie vanuit haarzelf hiervoor is niet aanwezig. Ook overigens komt naar voren (onder andere uit het rapport van september 2011 van de PI-groep) dat de moeder geen inzicht heeft in de bestaande problemen.
12. BJZ constateert daarnaast tijdens de omgangsmomenten bij de moeder een gebrek aan affectie voor en emotionele aansluiting bij [kind] en het niet leerbaar lijken daarin. Tenslotte acht het hof van belang de conclusie van voornoemd rapport van de PI-groep dat de moeder qua persoonlijkheid zeer hoog scoort op psychopatische persoonlijkheidstrekken. Anders dan de moeder acht het hof deze conclusie niet weerlegd door het op haar verzoek uitgebrachte rapport van de GGZ van 25 mei 2012 nu in dit rapport in de conclusie is vermeld dat de onderzoeksbevindingen te weinig validiteit bezitten om conclusies op te baseren.
13. Echter wat hiervan ook zij, mogelijk toekomstige ontwikkelingen aan de kant van de moeder acht het hof niet relevant voor de beslissing tot ontheffing immers het hiervoor omschreven belang van [kind] om in het pleeggezin op te groeien moet voorgaan boven de belangen van de moeder om in de toekomst [kind] weer bij zich te hebben.
14. Gelet op het bovenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank vernietigen en het verzoek van de raad tot ontheffing alsnog toewijzen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 25 juli 2012 waarvan beroep;
ontheft de moeder van het gezag over [kind 1], geboren [in 2004];
benoemt Bureau Jeugdzorg Friesland, gevestigd te Leeuwarden, tot voogd over voornoemde minderjarige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, A.H. Garos en I.A. Vermeulen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2012 in aanwezigheid van de griffier.