Beschikking d.d. 20 december 2012
Zaaknummer 200.110.599
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.A.K. van Eck, kantoorhoudende te Groningen,
1. Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: de raad,
2. Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: BJZ,
3. [belanghebbenden 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbenden 3],
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 1 mei 2012 (zaaknummers rechtbank 123602 / FA RK 10-3110 en 124637 / FA RK 11-363) heeft de rechtbank Groningen - voor zover hier van belang - het verzoek van de vader om hem met het gezag over de minderjarige [kind], geboren [in 2001] te belasten, afgewezen en op verzoek van de raad de voogdij opgedragen aan BJZ.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 27 juli 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 1 mei 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. de vader te belasten met het gezag over [kind];
II. te verstaan dat na het verstrijken van zes maanden na het afgeven van de in deze te wijzen beslissing [kind] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft;
III. gedurende de komende zes maanden een zorgregeling vast te stellen, waarbij [kind] minimaal de helft van de vakantieperiodes met de vader doorbrengt en waarbij een zorgregeling zal gelden waarbij [kind] afwisselend een week bij de vader en een week bij zijn halfzus (de pleegouders) verblijft;
IV. te verstaan dat er recht op omgang bestaat tussen [kind] en zijn halfzus na het verstrijken van een periode van zes maanden, in dier voege dat [kind] één weekend per veertien dagen (gedurende de even weekenden) bij zijn halfzus zal doorbrengen van vrijdagmiddag uit school tot maandagmorgen voor school;
V. althans zodanig te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Abusievelijk is de raad niet in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Voorafgaand aan de zitting is daarover contact geweest met de raad. Namens de raad is aangegeven dat ter zitting mondeling verweer gevoerd zal worden.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 september 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Van de pleegouders is geen verweerschrift ontvangen.
Het hof heeft voorts [X en Y] in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Bij brief van 24 oktober 2012 heeft de advocaat van [X en Y], mr. M.T.A. Thijssen, het hof bericht dat zijn cliënten zich niet wensen te voegen in de zaak en ook niet ter zitting zullen verschijnen. Het hof heeft om die reden [X en Y] niet (langer) als belanghebbenden aangemerkt.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
2 augustus 2012 van de raad, waarin zij aangeven niet over relevante informatie te beschikken, een brief van 2 augustus 2012 met bijlagen (productie 7 en productie 16 tot en met 20), een brief van 10 augustus 2012 met bijlage (productie 21), een brief van 15 augustus 2012 met bijlage (productie 22) en een brief van 19 oktober 2012 van mr. Van Eck.
Mr. Van Eck heeft voorafgaand aan de zitting in haar brief van 19 oktober 2012 verzocht om [kind] (thans 11 jaar oud) op te roepen om zijn mening kenbaar te komen maken. Dit verzoek is afgewezen waarbij tevens is aangegeven dat het hof daartoe alsnog zal overgaan indien het daar nadien aanleiding toe ziet.
Ter zitting van 22 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de heer Wouters namens de Raad, mevrouw Mulder namens BJZ en de pleegouders. Mr. Van Eck heeft een pleitnota overgelegd. Ter zitting heeft het hof mr. Van Eck verzocht om ter completering van de stukken het hof de beschikking van de rechtbank Groningen van 21 juni 2011 toe te zenden. Bij fax van 3 december 2012 heeft mr. Van Eck aan dat verzoek gehoor gegeven.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de kortdurende relatie tussen de vader en [moeder] (hierna: de moeder) is [kind] geboren. De moeder was tot haar overlijden van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [kind]. [kind] had bij haar zijn hoofdverblijf.
2. De vader heeft [kind] destijds niet erkend. Sinds begin 2010 is er tussen de vader en [kind] sprake van een omgangsregeling, waarbij [kind] een weekend per veertien dagen bij de vader verblijft, alsmede een deel van de vakanties. Ook in de periode voor 2010 is er tweemaal eerder een periode contact geweest tussen [kind] en zijn vader.
3. Uit een eerder huwelijk van de moeder zijn nog twee kinderen geboren, te weten: [kind 2] (geboren [in 1987]) en [kind 3] (geboren [in 1991]). De vader heeft uit een eerdere relatie nog een inmiddels meerderjarige zoon (geboren [in 1991]), die bij zijn moeder woont. Het gezin van de vader bestaat thans uit hem, zijn partner en haar minderjarige dochter ([naam]).
4. De moeder is [in 2010] overleden. Zij is door een misdrijf om het leven gekomen. [kind] verblijft sindsdien bij zijn halfzus [kind 2]. [kind 2 c.q. belanghebbende 3] hebben samen twee minderjarige kinderen, te weten: [kind 4] (geboren in 2008) en [kind 5] (geboren in 2010).
5. BJZ heeft op 8 december 2010 een melding bij de raad gedaan omdat er vanwege het overlijden van de moeder een gezagsvacuüm was ontstaan. De raad heeft de kinderrechter verzocht om BJZ te belasten met de voorlopige voogdij over [kind]. Bij beschikking van 8 december 2010 heeft de kinderrechter het verzoek van de raad toegewezen en BJZ met de voorlopige voogdij over [kind] belast voor de duur van twaalf weken. Deze beschikking is, na het horen van onder meer de vader, de halfzus, [X] (broer van de moeder) en [Y], nadien bekrachtigd.
6. Bij spoedeisend verzoek van 12 december 2010 heeft mr. Thijssen namens [Y] de rechtbank verzocht om [kind] bij haar te laten verblijven. [kind] logeerde - toen de moeder nog leefde - regelmatig in het logeergezin van [Y] en haar partner.
7. De raad is op 14 december 2010 gestart met een onderzoek gericht op de definitieve gezagsvoorziening voor [kind].
8. Hangende het onderzoek van de raad heeft de vader de rechtbank, bij inleidend verzoek door de rechtbank ontvangen op 18 januari 2011 en aangepast bij faxbericht van 1 april 2011, verzocht om hem te belasten met het gezag over [kind], dan wel de voogdij over [kind] aan hem toe te kennen. De vader heeft tevens, bij afzonderlijk verzoekschrift, de rechtbank verzocht vervangende toestemming tot erkenning van [kind] te verlenen. Dit verzoek is door de rechtbank behandeld onder zaaknummer 123986 / FA RK 11-133.
9. [X] en [Y] hebben op 30 maart 2011 een verweerschrift tevens inhoudende een zelfstandig verzoek tot het verkrijgen van de voogdij ingediend. Zij hebben de rechtbank verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de voogdij aan [X] toe wijzen, althans, indien de voogdij niet aan [X] wordt toegewezen, aan [Y].
10. De verzoeken van de vader, [X en Y] zijn door de rechtbank ingeschreven en behandeld onder zaaknummer 123602 / FA RK 10-3110.
11. De raad heeft op 16 februari 2011 rapport uitgebracht van zijn bevindingen en de rechtbank verzocht om BJZ te belasten met de voogdij over [kind]. Dit verzoek is door de rechtbank behandeld onder zaaknummer 124637 / FA RK 11-363.
12. BJZ heeft zich bij brief van 7 maart 2011 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden over [kind].
13. Op 5 april 2011 zijn de verzoeken als voornoemd ter zitting van de rechtbank behandeld, waarbij de rechtbank de verzoeken onder de zaaknummers 123602 / FA RK 10-3110 en 124637 / FA RK 11-363 gevoegd heeft behandeld. De vader heeft in deze laatgenoemde procedure de rechtbank ter zitting verzocht:
I. de huidige situatie, waarbij [kind] bij zijn halfzus [halfzus] verblijft te continueren en BJZ te belasten met de (tijdelijke) voogdij, in afwachting van de beslissing in de erkenningsprocedure;
II. [X en Y] in hun verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans hun deze te ontzeggen, althans zodanig te bepalen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
III. de eerder overeengekomen omgangsregeling te bekrachtigen, en te bepalen dat [kind] minimaal één weekend per veertien dagen alsmede de helft van de vakantieperiodes met de vader zal doorbrengen en de voogd op te dragen de vader actief te betrekken bij de verzorging en opvoeding van [kind];
IV. als en indien er een wijziging in het verblijf van [kind] moet plaatsvinden, te bepalen dat [kind] zijn hoofdverblijf bij de vader zal krijgen.
14. De rechtbank Groningen heeft bij beschikking van 21 juni 2011 (zaaknummers
123602 / FA RK 10-3110 en 124637 / FA RK 11-363) de beslissing over het gezag en de voogdij aangehouden en de raad verzocht om een nader (psychologisch) onderzoek in te (doen) stellen en de rechtbank op uiterlijk op
25 oktober 2011 te rapporteren en te adviseren. Daarnaast is - zover hier van belang - een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld, waarbij de vader gerechtigd was [kind] één weekend in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij zich te ontvangen.
15. De rechtbank Groningen heeft voorts bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum (zaaknummer 123986/ FA RK 11-133) het verzoek van de vader om hem toestemming te verlenen om [kind] te erkennen, toegewezen. Bij haar beoordeling heeft de rechtbank betrokken dat uit onderzoek is gebleken dat de vader met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van [kind].
16. De raad heeft het NIFP op 28 september 2011 verzocht om conform de beschikking van 21 juni 2011 een psychologisch onderzoek te verrichten. Het onderzoek is verricht door mevrouw drs. E.C. Tabak, GZ-psycholoog. De raad heeft na ontvangst van de rapportage van het NIFP opnieuw rapport uitgebracht. Uit dit rapport van 18 januari 2012 blijkt dat de raad van zowel [X] als [Y] schriftelijk bericht heeft ontvangen dat zij zich terugtrekken als belanghebbenden en niet meer beschikbaar zijn als mogelijke opvoeders van [kind]. De raad adviseert de rechtbank bij brief van 18 januari 2012 om het verzoek van de vader om hem met het gezag danwel de voogdij over [kind] te belasten, af te wijzen. De raad handhaaft (het hof leest:) het verzoek om BJZ met de voogdij over [kind] te belasten.
17. De vader heeft [kind] op 19 december 2011 erkend.
18. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. Het hoger beroep van de vader richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
19. Het hof is met de vader van oordeel dat de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek van de vader een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Bij de beoordeling van het verzoek van de vader dient niet de vraag te worden beantwoord wat de meest aangewezen opvoedingssituatie voor [kind] is, maar dient de vraag te worden beantwoord of er, bij inwilliging van het verzoek van de vader om hem met het gezag over [kind] te belasten, gegronde vrees bestaat dat de belangen van [kind] zouden worden verwaarloosd.
20. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien de vader niet beschikt over de vereiste opvoedkundige vaardigheden om de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen of als [kind] een zeer hechte band heeft opgebouwd met de pleegouders en het nadelig voor [kind] zou zijn om een wijziging in die opvoedingssituatie te brengen. Uit de stukken is daarvan niet gebleken.
21. Duidelijk is geworden dat [kind] in zijn jonge leven al veel belastende ervaringen heeft opgedaan en hij zich op dit moment, relatief gezien, goed ontwikkelt. Er is sprake van een hechte band tussen [kind] en zijn halfzus en haar partner. [kind] gedijt goed in de duidelijke structuur en de consequente opvoedingsaanpak van de halfzus en haar partner. Het NIFP heeft mede om die reden geadviseerd om [kind] definitief te plaatsen bij zijn halfzus en haar partner.
22. Echter, ook is gebleken dat de gezinssituatie van de vader stabiel is en [kind] zeer veel van zijn vader houdt. Ter zitting is in dat kader door alle betrokkenen aangegeven dat er ook sprake is van een hechte band tussen [kind] en zijn vader. Desgevraagd hebben de pleegouders aangegeven dat [kind] in woorden en gedrag en ook in toenemende mate laat zien dat hij er veel moeite mee heeft dat hij zijn vader maar zo weinig ziet. De pleegouders geven aan dat [kind] zelf aangeeft dat hij graag bij zijn vader wil wonen. Zij schatten in dat [kind] ook bij de vader goed zal gedijen en hebben ter zitting ook hun vertrouwen in de vader uitgesproken.
23. Het hof is van oordeel dat bij de beoordeling, gelet op de leeftijd van [kind] (elf en een half jaar) en gelet op het feit dat onbetwist is dat hij tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat moet worden geacht, ook aan de eigen opvatting van [kind] een belangrijk gewicht moet worden gehecht. Uit de stukken blijkt dat [kind] al geruime tijd aangeeft dat hij bij zijn vader wil wonen en dat deze de verzorgende en opvoedende ouder wordt. Bij de uitleg van het advies van het NIFP medio december 2011 heeft [kind] dan ook teleurgesteld gereageerd en heeft hij moeten huilen. BJZ en de pleegouders beamen de reactie van [kind] en bevestigen zijn wens die ook thans onverkort nog aanwezig is. Het hof ziet om die reden geen aanleiding om [kind], zoals door mr. Van Eijk is verzocht, in de gelegenheid te stellen door het hof te worden gehoord. Het hof is van oordeel dat een dergelijk verhoor onnodig belastend is voor [kind] nu er voor het hof geen aanleiding is om te veronderstellen dat [kind] bij het hof anders zal verklaren dan dat hij in eerdere onderzoeken heeft gedaan en zoals de vader, BJZ en de pleegouders op dit moment eensluidend aangeven.
24. Gelet op het wettelijk kader en de wens van [kind] dat zijn vader de verzorgende en opvoedende ouder wordt, is het hof van oordeel dat in deze de opvatting van [kind] van beslissende betekenis dient te zijn. Er bestaat, zoals ter zitting ook al is aangekondigd, geen gegronde vrees dat bij inwilliging van het verzoek van de vader de belangen van [kind] zouden worden verwaarloosd. Integendeel. Uit de stukken blijkt dat de vader zonder meer de wens heeft dat [kind] bij inwilliging van zijn verzoek bij hem komt wonen maar ook oog heeft voor de voorbereiding die daarvoor nodig is en de gevoelens die daarbij voor een ieder spelen. Ook erkent hij het belang van het onderhouden van de hechte band en het contact tussen [kind] en zijn halfzus en haar partner en erkent hij het belang van hulpverlening voor [kind]. Ter zitting heeft de vader ook het belang erkend dat bij wijziging van de opvoedingssituatie van [kind] er geen wijziging in zijn schoolgang optreedt. Voorts is duidelijk geworden dat juist door de huidige situatie waarbij er sprake is van een voogd er een vertroebeling van de relatie tussen de vader en de halfzus en haar partner optreedt. Dat laatste is een zeer onwenselijke situatie. Het is voor [kind] van uitermate groot belang dat de relatie tussen de vader en de halfzus en haar partner goed is.
25. Uit het vooroverwogene volgt dat het hof het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezag over [kind] zal toewijzen. Het hof hecht er aan daarbij op te merken dat deze beslissing niets afdoet aan de waardering die het hof heeft voor de wijze waarop de halfzus en haar partner de zorg voor [kind] op zich hebben genomen. Zoals ook al ter zitting is opgemerkt, verdient dat een groot compliment.
26. In het belang van [kind] wijst het hof, nog los van de vraag of dergelijke verzoeken zijn toegestaan, de overige verzoeken van de vader af. Zoals ook de raad ter zitting heeft aangegeven, dient indien er een wisseling van hoofdverblijf plaatsvindt, die periode niet te lang te duren. Ter zitting is duidelijk geworden dat de kerstvakantie kan worden gebruikt om de wisseling te laten plaatsvinden. Het hof heeft er voorts alle vertrouwen in dat de vader en de halfzus van [kind] en haar partner in staat zijn om met elkaar tot een goede contactregeling te komen. Er is sprake van wederzijdse openheid en vertrouwen en een gezamenlijk wens om zo goed als mogelijk te handelen in het belang van [kind].
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 1 mei 2012 onder de zaaknummers 123602 / FA RK 10-3110 en 124637 / FA RK 11-363;
en opnieuw rechtdoende:
belast de vader met het ouderlijk gezag over de minderjarige [kind], geboren [in 2001];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter,
M.P. den Hollander en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 december 2012 in bijzijn van de griffier.