ECLI:NL:GHLEE:2012:BY5345

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.197/02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij binnenlands wegvervoer en vervoerdersovermacht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil over schade die was ontstaan tijdens het binnenlands wegvervoer van een combine op een dieplader. De schade was het gevolg van een botsing van een open gewaaide klep met een viaduct. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, stelde dat er sprake was van 'ontbrekende verpakking' en dat de schade voor rekening van de afzender kwam, zoals bedoeld in de artikelen 8:1101 en 11 AVC. De geïntimeerden, die in eerste aanleg eisers waren, betwistten deze claims en stelden dat de appellante niet voldoende maatregelen had genomen om de schade te voorkomen.

Het hof oordeelde dat de appellante niet kon bewijzen dat haar chauffeur de trap van de combine niet had kunnen gebruiken om de lading te inspecteren. De appellante had slechts in algemene termen bewijs aangeboden, wat niet voldeed aan de eisen die in hoger beroep aan bewijslevering worden gesteld. Het hof concludeerde dat het beroep op vervoerdersovermacht niet kon worden aanvaard, omdat de door de appellante gestelde feiten niet als vaststaand konden worden aangenomen. Hierdoor faalden alle grieven van de appellante en werd het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, met veroordeling van de appellante in de kosten van het geding in hoger beroep.

In de vrijwaringszaak tussen de appellante en een van de geïntimeerden werd eveneens het vonnis bekrachtigd, met een kostenveroordeling voor de appellante. Het hof verklaarde de geïntimeerden in hun voorwaardelijk incidenteel appel niet-ontvankelijk, maar veroordeelde hen wel in de proceskosten van de andere geïntimeerde. De uitspraak werd gedaan op 4 december 2012.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 december 2012
Zaaknummer 200.085.197/01
(zaaknummers rechtbank 76958/HA ZA 09-955 en 78723/HAZA 10-238)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J. Mulder, kantoorhoudende te Hoogeveen,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers in de hoofdzaak,
hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud te noemen: [geïntimeerden ]
advocaat: mr. G.P. Wempe, kantoorhoudende te Drachten,
en tegen
[geïntimeerde sub 4],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel sub 4 en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en gedaagde in de vrijwaring,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 4],
advocaat: mr. R.J.G. Abeln, kantoorhoudende te Amsterdam.
De inhoud van het tussenarrest van 31 juli 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere verloop van de procedure
[appellante] heeft een akte na tussenarrest genomen. [geïntimeerden] heeft een antwoordakte genomen.
In het voorwaardelijk incidenteel appel is door [geïntimeerde sub 4] een antwoordakte genomen.
Ten slotte heeft [geïntimeerden] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
In de hoofdzaak tussen [appellante] en [geïntimeerden]
1. In het tussenarrest van 31 juli 2012 heeft het hof overwogen dat de grieven II en III falen. Ter verdere beoordeling van grief I is [appellante] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord overgelegde foto met bijbehorend commentaar. Op genoemde foto is een combine waarneembaar die is uitgerust met een stevige trap aan de zijkant. Voorts is [appellante] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de aanname van het hof dat de afstand van de grond tot de bovenkant van de combine zoals deze op de dieplader stond 4,20 meter bedroeg.
2. In haar na het tussenarrest genomen akte heeft [appellante] het volgende aangevoerd. De afstand van de grond tot de bovenkant van de combine zoals deze op de dieplader stond bedroeg inderdaad 4,20 meter. De trap zoals die zichtbaar is op de foto was niet uitgeklapt. De trap was ten behoeve van het transport ingeklapt en gezekerd met touwen. Op grond daarvan betwist [appellante] dat haar chauffeur de trap kon gebruiken. Indien de chauffeur de trap wel had kunnen gebruiken, dan had volgens [appellante] de chauffeur daarmee uitsluitend de cabine kunnen bereiken. De chauffeur zou alsdan niet het dak van de combine hebben kunnen inspecteren, zonder op de gladde bovenkant en zijkant van de combine te kruipen, met alle risico’s van dien. Vanaf het plateau bij de cabine is de hoogte tot het dak van de cabine “naar verwachting” meer dan 2 meter, zodat vanaf het plateau het dak van de cabine, laat staan het betreffende luik, niet zichtbaar is, aldus nog steeds [appellante]. [appellante] handhaaft haar standpunt dat zij alle redelijkerwijs van haar te vergen maatregelen heeft genomen om schade te voorkomen en dat haar een beroep op vervoerdersovermacht toekomt.
3. [geïntimeerden] heeft in reactie hierop aangevoerd dat, naar mag worden aangenomen, de trap was uitgeklapt toen de combine op de oplegger werd gereden. De chauffeur van [appellante] had vóór het inklappen van de trap hiervan gebruik kunnen maken om de lading te controleren. De trap leidt tot het plateau voor de cabine en naar een iets hoger plateau van waaraf de bovenkant van de combine geïnspecteerd kan worden en de vergrendeling van de klep gecontroleerd kan worden. Ook als de trap was ingeklapt had de combine gemakkelijk beklommen kunnen worden door het profiel op de band als trap te gebruiken, aldus nog steeds [geïntimeerden].
4. Het hof stelt voorop dat een beroep op vervoerdersovermacht door de vervoerder dient te worden onderbouwd en, bij betwisting, te worden bewezen. Het hof constateert dat de door [appellante] aan haar beroep op vervoerdersovermacht ten grondslag gelegde feiten door [geïntimeerden] gemotiveerd zijn betwist. [geïntimeerden] heeft gemotiveerd betwist dat (i) de trap niet kon worden gebruikt, (ii) er geen alternatieve manieren waren om de combine veilig te beklimmen en (iii) het dak vanaf het hoogst bereikbare plateau niet was te overzien en de klep niet te vergrendelen viel. Het hof stelt vast dat [appellante] slechts in algemene termen bewijs heeft aangeboden. Daarmee ligt geen bewijsaanbod voor dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eis dat dit voldoende specifiek moet zijn en dat van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen (o.a. HR 11 maart 2011, LJN BO9624). Het hof ziet geen reden [appellante] ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. Daarmee kunnen de door [appellante] gestelde feiten niet als vaststaand worden aangenomen.
5. Op grond van het voorgaande dient het beroep op vervoerdersovermacht en daarmee grief I te falen.
6. De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (wat betreft het aan de zijde van [geïntimeerden] te liquideren salaris van de advocaat te begroten op 1,5 punt in tarief I).
In de hoofdzaak tussen [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 4] (het voorwaardelijk incidenteel appel)
7. Zoals in het tussenarrest onder 3.1 is overwogen, kan [geïntimeerden] in het onderhavige appel niet worden ontvangen. Weliswaar is de voorwaarde waaronder het appel is ingesteld (gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering op [appellante]), zoals thans is gebleken, niet vervuld, doch dit neemt niet weg dat [geïntimeerden] door het instellen ervan nodeloos proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] heeft veroorzaakt, nu het door deze partij gevoerde verweer door het voorwaardelijk incidenteel appel van [geïntimeerden] is uitgelokt. Daarom zal [geïntimeerden] in deze kosten worden veroordeeld. Bij de begroting van die kosten wordt geen acht geslagen op de door [geïntimeerde sub 4] na het tussenarrest genomen akte, aangezien die akte ongevraagd en zonder noodzaak is genomen. Het aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] te liquideren salaris van de advocaat wordt aldus begroot op 1 punt in de helft van tarief I.
In de vrijwaringszaak tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 4]
8. In het tussenarrest van 31 juli 2012 is overwogen dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (wat betreft het aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] te liquideren salaris van de advocaat te begroten op 1 punt in tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
In de hoofdzaak tussen [appellante] en [geïntimeerden]
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 284,- aan verschotten en € 948,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
In de hoofdzaak tussen [geïntimeerden] en [geïntimeerde sub 4] (het voorwaardelijk incidenteel appel)
verklaart [geïntimeerden] in dit appel niet-ontvankelijk;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] tot aan deze uitspraak op nihil aan verschotten en € 316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de vrijwaringszaak tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 4]
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] tot aan deze uitspraak op € 649,- aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, G. van Rijssen en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 december 2012 in bijzijn van de griffier.