ECLI:NL:GHLEE:2012:BY5316

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200 072 190-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering op basis van kredietovereenkomst en bewijsaanbod

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van de curatoren van DSB Bank N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De curatoren hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die zij beschuldigen van het niet nakomen van een kredietovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond van verjaring, omdat de geïntimeerde had betwist dat er een overeenkomst was gesloten en had aangevoerd dat hij geen aanmaningen had ontvangen. De curatoren hebben hoger beroep ingesteld en stellen dat de verjaring is gestuit door diverse aanmaningen die aan de geïntimeerde zijn gestuurd. Het hof oordeelt dat de curatoren niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de aanmaningen de geïntimeerde hebben bereikt. De curatoren hebben geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan, waardoor het hof niet kan concluderen dat de verjaring rechtsgeldig is gestuit. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de curatoren in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van verjaring en de verplichting van de eisende partij om aan te tonen dat aanmaningen zijn ontvangen.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 december 2012
Zaaknummer 200.072.190/01
(zaaknummer rechtbank: 422547\CV EXPL 09-14736)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. mr. Rutger Jan Schimmelpenninck,
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: Schimmelpenninck,
2. mr. Bernardus Franciscus Maria Knüppe,
wonende te Dordrecht,
hierna te noemen: Knüppe,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: curatoren ,
advocaat: mr. G.J. Houweling, kantoorhoudende te Bleiswijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Bolt, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 19 november 2009 en op 15 juli 2010 door sector kanton, locatie Groningen van de rechtbank Groningen (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 augustus 2010 is door de curatoren hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 15 juli 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 24 augustus 2010.
Bij de memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"het bestreden vonnis te vernietigen en de vordering alsnog toe te wijzen, kosten rechtens."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het bestreden vonnis van de kantonrechter te bekrachtigen met veroordeling van DSB in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Curatoren van de naamloze vennootschap DSB Bank N.V. hebben geen als zodanig benoemde grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. DSB Financieringen B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Wognum (verder: DSB) heeft bij inleidende dagvaarding d.d. 5 september 2009 mevrouw
[geïntimeerde], wonende te [adres] gedagvaard en veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van een bedrag groot € 3.480,66 te vermeerderen met contractuele rente vanaf 1 augustus 2009. Aan de vordering ligt de stelling ten grondslag dat met genoemde [geïntimeerde] een kredietovereenkomst is gesloten, welke door achterstalligheid in de betalingen opeisbaar is geworden.
2. [geïntimeerde] heeft primair het bestaan van de overeenkomst en de hoogte van het gevorderde bedrag betwist. [geïntimeerde] heeft zich subsidiair beroepen op verjaring, stellende dat hij de afgelopen 5 jaren geen aanmaning of sommatie ter zake heeft ontvangen. Nadat de kantonrechter een comparitie van partijen heeft gelast, heeft DSB - zo begrijpt het hof uit het beroepen vonnis d.d. 15 juli 2010 - een overeenkomst van geldlening (met bankpas) van 22 augustus 2003 en een mutatieoverzicht overgelegd, waarin als kredietnemer [geïntimeerde] vermeld staat. De comparitie heeft geen doorgang gevonden, waarna [geïntimeerde] bij akte nog op de overgelegde productie heeft gereageerd. [geïntimeerde] heeft daarbij aangegeven de overgelegde overeenkomst, welke door twee kredietnemers is ondertekend, niet te kennen. Hij geeft wel aan "destijds" alleen een rekening courant bij DSB te hebben afgesloten. Het mutatieoverzicht zou nieuw voor hem zijn en hij geeft aan dat voor hem volstrekt onduidelijk is hoe de gevorderde hoofdsom is opgebouwd. Het beroep op verjaring is herhaald.
3. De kantonrechter heeft overwogen dat de ontkenning van [geïntimeerde] dat hij de kredietovereenkomst met DSB is aangegaan onvoldoende door DSB is weerlegd en dat DSB het door [geïntimeerde] gestelde omtrent de verjaring niet heeft weersproken. De vordering is vervolgens afgewezen met veroordeling van DSB in de kosten.
Met betrekking tot de grieven:
4. De uiterst korte memorie van grieven voldoet ternauwernood aan het zogenaamde kenbaarheidsvereiste, hetwelk inhoudt dat aan de appelrechter en de wederpartij duidelijk moet worden gemaakt in hoeverre en op welke gronden appellant(en) bezwaren heeft tegen de bestreden uitspraak.
5. Met [geïntimeerde] begrijpt het hof dat de curatoren opkomen tegen de beslissing van de rechtbank dat de betwisting van [geïntimeerde], dat met hem een kredietovereenkomst is gesloten als door de curatoren aan de vordering ten grondslag is gelegd, onvoldoende is weersproken, alsmede dat de beslissing van de kantonrechter dat de vordering is verjaard onjuist is nu [geïntimeerde] herhaaldelijk en tijdig is gesommeerd. Bij dat laatste verwijzen de curatoren naar een groot aantal door hen in appel (als productie 7) overgelegde aanmaningen van Cannock Chase, gedateerd in de periode van 18 augustus 2006 tot en met 8 mei 2007. Deze producties zijn gericht aan [geïntimeerde], [adres]. Ook verwijzen de curatoren naar een in appel (als productie 8) overgelegde sommatiebrief d.d. 15 juli 2009 van een door DSB Financieringen B.V. te Wognum ingeschakelde advocaat, gericht aan mevrouw [geïntimeerde],
[adres].
6. Het hof stelt vast dat de curatoren zich in hoger beroep er enkel op beroepen dat de door [geïntimeerde] gestelde verjaring is gestuit. Dat impliceert dat als niet komt vast gestaan dat de verjaring rechtsgeldig en tijdig is gestuit, de verjaring verder niet ter discussie staat.
7. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord betwist dat de aanmanings- en sommatiebrieven, waarop de curatoren zich in hoger beroep beroepen, hem hebben bereikt. Nu het enkele feit dat bedoelde brieven wel het juiste woonadres bevatten onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat de brieven [geïntimeerde] (die overigens geen mevrouw is) ook hebben bereikt, rust op de curatoren (krachtens de hoofdregel van bewijsrecht als neergelegd in artikel 150 Rv) de bewijslast van hun bevrijdend verweer dat de verjaring is gestuit. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod van de zijde van de curatoren ligt echter niet voor, zodat aan bewijslevering niet kan worden toegekomen.
8. De tegen de beslissing van de kantonrechter omtrent de verjaring gerichte grief treft derhalve geen doel, zodat de curatoren geen belang meer hebben bij de andere grief.
Slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van de curatoren als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 15 juli 2010, waarvan beroep;
veroordeelt de curatoren in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 263,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en H. de Hek en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 december 2012 in bijzijn van de griffier.