ECLI:NL:GHLEE:2012:BY4320

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.108.535/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, is op 13 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag over de minderjarige [het kind]. De vader, appellant, verzocht de beschikking van de rechtbank Groningen van 27 maart 2012 te vernietigen, waarin het gezamenlijk gezag over [het kind] was gewijzigd in eenhoofdig gezag ten behoeve van de moeder, geïntimeerde. De rechtbank had geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van het kind was, gezien de problematische omgang tussen de vader en het kind en de negatieve invloed die de vader op het kind uitoefende door zijn communicatie met hem.

De vader had in zijn beroepschrift aangevoerd dat de moeder niet in staat was om het gezag op een goede manier uit te oefenen en dat hij in het belang van het kind handelde. Het hof heeft echter vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat [het kind] klem of verloren zou raken tussen de ouders, indien het gezamenlijk gezag zou blijven bestaan. Het hof heeft daarbij gekeken naar de eerdere omgangsregelingen en de negatieve impact die de vader op het kind had gehad, inclusief de emotionele belasting die hij veroorzaakte door zijn communicatie.

Het hof concludeerde dat het noodzakelijk was dat de moeder het eenhoofdig gezag over [het kind] uitoefende, zodat zij in samenspraak met Bureau Jeugdzorg Groningen (BJZ) onbelemmerd beslissingen kon nemen in het belang van het kind. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, waarmee het hof de eerdere beslissing om het gezag te wijzigen in stand hield. Deze uitspraak benadrukt het belang van het welzijn van het kind in familierechtelijke procedures en de noodzaak om te handelen in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

Beschikking d.d. 13 november 2012
Zaaknummer 200.108.535
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K.B. Spoelstra, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.B. Flooren, kantoorhoudende te Groningen,
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 27 maart 2012 (zaaknummer 131208 / FA RK 11-2831) heeft de rechtbank Groningen het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag over de minderjarige [het kind] (hierna: [het kind]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente [X], toegewezen en bepaald dat het gezag over [het kind] voortaan alleen aan de moeder toekomt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 20 juni 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 27 maart 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek van de moeder af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 31 juli 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 juli 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 3 juli 2012 met bijlage van mr. Spoelstra.
Ter zitting van 4 oktober 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw bijgestaan door haar advocaat. Namens BJZ is de heer Woltjer (gezinsvoogd) verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren, te weten: [kind 2] (op [geboortedatum]) en [het kind] (roepnaam: [het kind]) (op [geboortedatum]). [kind 2] is in augustus 2000 overleden ten gevolge van een ongeval. Het huwelijk van partijen is op 9 februari 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. De ouders waren - tot de beschikking waarvan beroep - met het gezamenlijk gezag belast over [het kind]. [het kind] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
2. [het kind] staat sinds 4 juni 2009 onder toezicht van BJZ. De ondertoezichtstelling van [het kind] is nadien steeds verlengd, laatstelijk - bij beschikking van 24 april 2012 - tot 4 juni 2013.
3. Bij beschikking van 21 maart 2006 is een omgangsregeling tussen de vader en [het kind] vastgesteld, inhoudende dat de vader gerechtigd is [het kind] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij zich te ontvangen, alsmede de helft van de vakanties.
4. Deze omgangsregeling is bij beschikking van 14 oktober 2008 opgeschort en er is een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de vader met ingang van 11 oktober 2008 gerechtigd is tot omgang met [het kind] gedurende één zaterdag per veertien dagen van 13.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de vader [het kind] haalt en brengt. Bij die beschikking is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een (kort) onderzoek in te stellen naar de situatie van [het kind] waarbij als hoofdvraag dient te gelden welke vorm en intensiteit van omgang met de vader in het belang van [het kind] is.
5. Bij beschikking van 23 juni 2009 heeft de rechtbank de beschikking van 21 maart 2006 gewijzigd en een omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de vader met ingang van 4 juli 2009 gerechtigd is om omgang te hebben met [het kind] gedurende één zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de vader [het kind] haalt en brengt.
6. De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 december 2010 op verzoek van BJZ de beschikking van 23 juni 2009 gewijzigd en het recht van de vader tot omgang met [het kind] tijdelijk geschorst.
7. De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 februari 2011 de beschikking van 23 juni 2009 gewijzigd en het recht van de vader tot omgang met [het kind] ontzegd.
8. De moeder heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, bij de griffie van de rechtbank binnengekomen op 28 december 2011, - op instigatie van BJZ - verzocht te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [het kind].
9. De vader heeft daartegen mondeling verweer gevoerd.
10. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder “Het geding in eerste aanleg”. Het hoger beroep van de vader richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
11. Het bestaande gezamenlijk gezag kan - op grond van artikel 1:253n lid 2 BW juncto artikel 1:251a lid 1 BW - worden gewijzigd in gezag van een ouder alleen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders bij het (blijven) uitoefenen van gezamenlijk gezag en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of (b) wijziging anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
12. Het hof is - anders dan de vader - van oordeel dat is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten en overweegt daartoe als volgt.
13. De vader is naar het oordeel van het hof niet in staat om in het belang van [het kind] te handelen. Dit blijkt onder meer uit de e-mails die door de vader aan [het kind] zijn gezonden. In deze e-mails laat de vader zich richting [het kind] op zeer negatieve wijze uit over de moeder en haar partner en voegt hij daarin waarschuwingen toe die zonder enige redelijke grond uitgaan van fout gedrag van deze partner. Deze e-mails zijn volgens de vader vanuit zijn emoties geschreven, doch de vader is kennelijk niet in staat te beseffen dat en in welke mate hij [het kind] hiermee belast, ook niet nadat hij bij de hierna genoemde schriftelijke aanwijzing van 3 augustus 2011 hierop is gewezen. De moeder geeft aan dat de vader telkens uit het oog verliest dat [het kind] nog maar een kind is.
14. Daarbij komt dat in het verleden de omgangsregeling tussen de vader en [het kind] niet goed is verlopen. Door BJZ is op 20 september 2010 een schriftelijke aanwijzing aan de vader gezonden waarin de vader - kort gezegd - wordt verzocht om [het kind] geen deelgenoot te maken van de meningsverschillen en strijd met de moeder en zich te houden aan de afspraken die over de omgangsregeling zijn gemaakt. Op verzoek van BJZ heeft de kinderrechter bij beschikking van 21 december 2010 het recht van de vader tot omgang met [het kind] tijdelijk geschorst. De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 februari 2011 de vader het recht op omgang met [het kind] ontzegd. Op 3 augustus 2011 is door BJZ opnieuw een schriftelijke aanwijzing aan de vader gezonden waarin hij wordt verzocht om per ommegaande te stoppen met het geven van belastende informatie aan [het kind]. BJZ geeft onvoldoende weersproken aan dat de vader, ondanks dat de omgangsregeling is stopgezet, [het kind] blijft belasten met volwassenenproblematiek.
15. [het kind] is volgens BJZ de dupe geworden van de langdurige strijd die tussen de ouders gaande is. Bij [het kind] is mogelijk sprake van een posttraumatische stress stoornis (PTSS). In november 2011 is EMDR-therapie ingezet. De EMDR-therapie is niet afgerond, omdat het [het kind] niet lukte om over zijn traumatische ervaringen te praten. In mei 2012 is [het kind] opgenomen in de [vestiging] van Accare te [plaats] voor onderzoek en behandeling. Omdat het op dat moment niet mogelijk was om [het kind] ambulant te behandelen, is hij tijdelijk intern op de [vestiging] naar school gegaan. [het kind] heeft op het moment dat de moeder vanwege haar zwangerschap in het ziekenhuis lag een achteruitgang in zijn gedrag laten zien. Inmiddels verblijft [het kind] weer thuis bij de moeder en gaat hij weer naar zijn oude school in [B]. Er is een vervolgbehandeling voor [het kind] met de [vestiging] van Accare afgesproken. Deze vervolgbehandeling zal gericht zijn op het behandelen van de PTSS van [het kind]. Het is volgens BJZ nog niet duidelijk in welke vorm deze vervolgbehandeling gegoten wordt. Dit kan zijn door middel van speltherapie, schrijftherapie of door middel van gesprekken in aanwezigheid van de moeder. In dit verband is voldoende gebleken dat het moeilijk is om (tijdig) van de vader de benodigde toestemming tot behandeling te verkrijgen, mede gelet op het navolgende.
16. Het is duidelijk geworden dat er sprake is van een zeer moeizame relatie tussen de vader en de gezinsvoogd. De vader voelt zich door de gezinsvoogd buiten spel gezet. De vader wil, naar eigen zeggen, best zijn toestemming geven als de gezinsvoogd hem tijdig informeert over de noodzaak en het doel van de gewenste behandeling of hulpverlening voor [het kind]. BJZ geeft aan dat de vader overal de strijd in lijkt te zoeken. Daardoor is ook een gesprek tussen de vader en BJZ over het welzijn van [het kind] tot op heden nog niet mogelijk gebleken, aldus BJZ.
17. Hoewel de vader aangeeft uiteindelijk wel toestemming te hebben gegeven voor de voor [het kind] noodzakelijk geacht hulpverlening, merkt de moeder op dat de hulpverlening voor [het kind] - door de late toestemming van de vader - later op gang is gekomen dan wenselijk was. Doordat de vader eerst zijn toestemming heeft geweigerd, liep het volgens de moeder in de thuissituatie helemaal uit de hand met [het kind]. De vader stelt weliswaar dat deze gang van zaken zou komen door de moeizame relatie tussen hem en de gezinsvoogd, doch de vader lijkt niet in staat om het belang van [het kind] op een dergelijk moment voorop te stellen.
18. Dat er thans door BJZ en de vader wordt geprobeerd om de onderlinge communicatie te verbeteren is een positieve ontwikkeling, doch het hof ziet hierin - anders dan de vader - geen aanleiding om het gezamenlijk gezag van de ouders over [het kind] in stand te laten. De stelling van de vader dat hij uiteindelijk altijd zijn toestemming heeft gegeven en in de toekomst ook zijn toestemming zal geven indien hij tijdig door de gezinsvoogd wordt geïnformeerd, maakt het oordeel van het hof niet anders. Ook in hoger beroep is het hof gebleken dat de vader meer bezig is om zijn ongenoegen richting de gezinsvoogd uit te spreken dan dat er over het belang van [het kind] wordt gesproken. De emoties van de vader blijven de overhand houden, waardoor de vader niet in staat is deze ondergeschikt te maken aan het belang van [het kind].
19. Het hof is van oordeel dat er gelet op het vorenstaande een onaanvaardbaar risico bestaat dat [het kind] klem of verloren raakt tussen de ouders indien zij het gezamenlijk gezag zouden blijven uitoefenen, terwijl gelet op het verleden, hierin binnen afzienbare tijd ook geen verbetering valt te verwachten. Het is naar het oordeel van het hof dan ook in het belang van [het kind] noodzakelijk dat de moeder het eenhoofdig gezag over hem zal uitoefenen, opdat de moeder, en zolang de ondertoezichtstelling voortduurt in samenspraak met BJZ, onbelemmerd en voortvarend de noodzakelijke beslissingen kan nemen ten behoeve van [het kind].
Slotsom
20. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, G.M. van der Meer en E.A. Maan, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 november 2012 in bijzijn van de griffier.