ECLI:NL:GHLEE:2012:BY4319

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.102.830/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake curatele van de zoon en ontvankelijkheid van de moeder

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de curatele van haar zoon werd opgeheven. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.C. Dorresteijn, heeft verzocht om de beschikking van 2 december 2011 te vernietigen en om een deskundigenonderzoek naar de geestelijke toestand van haar zoon. De zoon, die zonder advocaat is, heeft in eerste aanleg verzocht om opheffing van de curatele, maar de moeder vreest dat dit niet in het belang van haar zoon is, gezien zijn geestelijke problemen en eerdere suïcidepogingen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de geestelijke gezondheid van de zoon, die gediagnosticeerd is met schizofrenie, PDD-NOS, ADHD en antisociale persoonlijkheidstrekken. Het hof heeft vastgesteld dat de zoon, wanneer hij zijn medicatie niet regelmatig inneemt, niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen. De moeder heeft ook gewezen op recente incidenten waarbij de zoon in de problemen is gekomen, waaronder vernielingen en een verkeersongeluk.

Het hof heeft geoordeeld dat de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht, omdat dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de zoon tot opheffing van de curatele afgewezen, omdat de geestelijke stoornis van de zoon een voortdurende noodzaak voor curatele met zich meebrengt. De beslissing van het hof is genomen ter openbare terechtzitting op 13 november 2012.

Uitspraak

Beschikking d.d. 13 november 2012
Zaaknummer 200.102.830
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Dorresteijn,
kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[de zoon],
wonende te [woonplaats], verblijvende te [X],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de zoon,
zonder advocaat.
Belanghebbende:
[curator],
wonende te [Y],
hierna te noemen: de curator.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 2 december 2011 (zaaknummer: 552707 CU VERZ 11-39) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, voor zover hier van belang, bepaald dat de curatele over de zoon, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], eindigt met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 29 februari 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 2 december 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende
primair:
I. te bevelen dat er een onderzoek plaatsvindt door deskundigen waarin onderzocht wordt of er al dan niet sprake is van een geestelijke stoornis waardoor de zoon al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen waar te nemen;
II. wanneer uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een geestelijke stoornis die het waarnemen van de belangen bemoeilijkt, de onder curatele stelling over de zoon te handhaven;
subsidiair:
I. te bevelen dat er een onderzoek plaatsvindt door deskundigen waarin onderzocht wordt of er al dan niet sprake is van een geestelijke toestand waardoor de zoon tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen;
II. wanneer uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een geestelijke toestand wardoor de zoon niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen, te bepalen dat de goederen van de zoon onder bewind komen te staan, onder gelijktijdige benoeming van een bewindvoerder,
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld is van de zijde van de zoon geen verweerschrift binnengekomen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 1 maart 2012, een brief van 17 april 2012, en een brief van 23 augustus 2012, alle van mr. Dorresteijn, een brief van 22 mei 2012, een brief van 30 juni 2012, een brief van 7 augustus 2012 en een brief van 5 oktober 2012, alle van de curator.
Ter zitting van 25 oktober 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de zoon. De curator is - met kennisgeving - niet verschenen.
De beoordeling
De feiten
1. Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 19 april 2011, heeft de zoon verzocht de curatele op te heffen.
2. De rechtbank heeft bij de beschikking waarvan beroep beslist zoals hiervoor aangegeven onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
De ontvankelijkheid
3. Ingevolge artikel 3, tweede en vierde lid, van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) is het griffierecht verschuldigd vanaf de indiening van een verzoekschrift en dient de verzoeker er voor zorg te dragen dat dit griffierecht binnen vier weken na het verschuldigd worden van het griffierecht - dit is vanaf één dag na de datum van indiening van het verzoekschrift - is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak wordt behandeld dan wel ter griffie is gestort.
4. Het beroepschrift van de moeder is ingediend op 29 februari 2012, het verschuldigde griffierecht had derhalve uiterlijk op 28 maart 2012 moeten zijn bijgeschreven op de rekening van het hof, hetgeen niet is geschied. Bij brief van het hof van 3 april 2012 is de advocaat van de moeder in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over de niet tijdige betaling van het griffierecht.
5. De advocaat van de moeder heeft bij brief van 17 april 2012 verklaard dat de nota van het griffierecht bij de financiële administratie van haar kantoor aan de aandacht is ontsnapt. Desalniettemin meent de advocaat dat de moeder ontvankelijk dient te worden verklaard in haar appel nu toepassing van artikel 282a, tweede lid, Rv zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Bij de beschikking waarvan beroep is bepaald dat de curatele over de zoon met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde gaat, wordt opgeheven. Gelet op recente ontwikkelingen, waarbij de zoon is opgenomen in de crisisopvang vanwege een suïcidepoging en hij meerdere malen in aanraking is gekomen met politie ter zake van vernielingen en omdat hij in verwarde toestand een verkeersongeluk heeft veroorzaakt, acht de moeder het van groot belang dat de ondercuratelestelling blijft doorlopen, terwijl bij een niet-ontvankelijkverklaring de ondercuratelestelling komt te vervallen.
6. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de aard van de procedure, waarbij de bescherming van de curandus centraal staat, alsmede gelet op nieuw beleid - dat binnen afzienbare termijn zal worden vastgelegd in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven - waarbij met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 282a, vierde lid, Rv, in zaken betreffende (ondermeer) curatele wel griffierecht is verschuldigd, maar aan de niet-tijdige volledige betaling van het verschuldigde griffierecht niet de processuele consequentie van niet-ontvankelijkheid in het verzoek wordt verbonden, acht het hof op grond van het vorenstaande voldoende termen aanwezig om te oordelen dat niet-ontvankelijkverklaring in dit geval zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het hof zal dan ook toepassing geven aan de hardheidsclausule. Mitsdien kan de moeder in haar appel worden ontvangen.
De overwegingen
7. Voor het beëindigen van de curatele, zoals de zoon in eerste aanleg heeft verzocht, dient op grond van artikel 1:389, eerste lid, BW vast te staan dat de oorzaken die tot de curatele aanleiding hebben gegeven niet meer aanwezig zijn. In het onderhavige geval betekent dit dat aannemelijk dient te worden dat bij de zoon niet langer sprake is van een geestelijke stoornis of dat een nog aanwezige stoornis niet van zodanig (ernstige) aard is dat deze aan een behoorlijke waarneming van zijn belangen door hemzelf in de weg staat.
8. Van de zijde van de zoon zijn in eerste aanleg diverse stukken in het geding gebracht. De heer [psychiater], psychiater bij Dimence, geeft bij brief van 4 augustus 2011 aan dat het hem enerzijds niet wenselijk lijkt de ondercuratelestelling op te heffen, vanwege onder andere impulsiviteit, anderzijds kan de psychiater zich voorstellen de zoon verantwoordelijk te maken voor zijn eigen (antisociale) gedrag, dit omdat de zoon goed weet wat hij doet en hij in die zin niet wilsonbekwaam is. In zijn brief van 3 oktober 2011 geeft de heer [psychiater] aan dat bij de zoon destijds de volgende diagnosen zijn gesteld: schizofrenie van het paranoïde type, PDD-NOS, ADHD en antisociale persoonlijkheidstrekken. Voorts geeft de heer [psychiater] aan dat bij de zoon momenteel geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld in engere zin, maar dat antisociale persoonlijkheidstrekken, alsmede autistiforme kenmerken, op de voorgrond staan.
De heer [psychiater 2], psychiater, heeft de zoon op 26 oktober 2011 onderzocht voor een second opinion. De heer [psychiater 2] geeft in zijn brief van 28 oktober 2011 aan dat in het contact met de zoon vooral het drukke, en associatieve op de voorgrond staat en op grond van de verkregen informatie en het eigen onderzoek ziet de heer [psychiater 2] geen psychiatrische indicatie om de ondercuratelestelling te handhaven.
9. De moeder geeft in haar beroepschrift aan dat zich sinds april 2011 verschillende gebeurtenissen hebben voorgedaan waarbij de zoon meerdere malen met suïcide heeft gedreigd en waarbij hij de moeder regelmatig in verwarde toestand opbelt. Hij is zijn werk bij de Wezo, een sociale werkplaats, kwijtgeraakt doordat hij daar niet meer te handhaven was.
10. Bij brief van 23 augustus 2012 geeft de moeder aan dat de zoon op 1 april 2012 vrijwillig is opgenomen bij de spoedeisende psychiatrische hulp van Dimence, na een suïcidepoging. De zoon is begin april 2012 bij Dimence weggelopen en heeft in het pand waar hij woonde verschillende ruiten en deuren vernield. De politie heeft hem teruggebracht naar Dimence. Vervolgens heeft hij op 14 april 2012 een ongeluk veroorzaakt door tegen het verkeer in te rijden. Ook is hij zijn paspoort en portemonnee kwijtgeraakt. Nadat de zoon weer zelfstandig is gaan wonen heeft hij in mei 2012 een scooter in de directe omgeving van zijn woning in brand gestoken. In zijn woning heeft hij vervolgens de gaskraan opengedraaid, waarop het gehele pand geëvacueerd moest worden. De woningbouwvereniging heeft aangegeven stappen te zullen ondernemen om de huurovereenkomst op te zeggen vanwege alle overlast die de zoon heeft veroorzaakt. Daarbij is de zoon aansprakelijk gesteld voor de schade ter hoogte van € 4.400,-.
Op dit moment is de zoon gedetineerd. Hij verbleef in eerste instantie in [woonplaats], maar nadat hij daar overlast had veroorzaakt is hij overgeplaatst naar de P.P.C. (psychiatrische afdeling) van [PI] te [X].
11. De curator heeft aangegeven dat hij het beroep van de moeder tegen opheffing van de curatele ondersteunt.
12. Het hof is op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat de zoon tengevolge van een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, nog immer niet in staat is of wordt bemoeilijkt zijn belangen - zowel vermogensrechtelijk als immaterieel - behoorlijk waar te nemen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
13. De zoon is gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type, PDD-NOS, ADHD en antisociale persoonlijkheidstrekken, waarbij van essentieel belang is dat hij medicatie gebruikt. De zoon heeft lange tijd depot medicatie gebruikt, maar is op enig moment overgegaan op medicijnen in tabletvorm, dit omdat - zo stelt de moeder - hij zijn rijbewijs wilde behalen, hetgeen met depotmedicatie niet mogelijk was. De gebeurtenissen uit april en mei 2012 - die door de zoon deels niet zijn betwist - hebben zich voorgedaan in de periode waarin de zoon geen depotmedicatie meer ontving maar medicijnen in tabletvorm gebruikte, zonder dat daarbij toezicht werd gehouden op inname van deze medicijnen.
Mede gelet op de verklaringen van de psychiaters acht het hof het aannemelijk dat de zoon, wanneer hij de voorgeschreven medicatie gebruikt, (grotendeels) in staat kan worden geacht zijn belangen zelfstandig te behartigen. Dit doet echter niet af aan het onverminderd bestaan van een geestelijke stoornis bij de zoon, ten aanzien waarvan het hof, gelet op de gebeurtenissen die zich in april en mei 2012 hebben voorgedaan, voldoende is gebleken dat wanneer de zoon zijn medicatie niet (volledig en regelmatig) inneemt, hij zijn belangen niet langer behoorlijk kan waarnemen. Het hof voegt hier nog aan toe dat de zoon ter zitting nog heeft medegedeeld dat het ook binnen zijn huidige detentiesituatie voorkomt dat hij eraan herinnerd moet worden zijn medicatie in te nemen en dat dit onder toezicht gebeurt, teneinde zijn medicatiegebruik goed te laten verlopen. De aan de geestelijke stoornis verbonden behandeling en medicatie is naar 's hofs oordeel derhalve een van de kernpunten voor de noodzaak van ondercuratelestelling van de zoon. Een onderbewindstelling - zoals door de zoon is verzocht - kan in dit geval niet als afdoende maatregel worden beschouwd, aangezien onderbewindstelling (enkel) betrekking heeft op de vermogensrechtelijke belangen van de curandus.
Het verzoek tot opheffing van de ondercuratelestelling dient derhalve te worden afgewezen.
Slotsom
14. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst af het inleidend verzoek van de zoon tot opheffing van de curatele.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, G.M. van der Meer en A.W. Beversluis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 november 2012 in bijzijn van de griffier.