ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3633

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.893/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de beëindiging van een ziektekostenverzekering en de verplichting tot premiebetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Groningen. De kantonrechter had op 20 april 2011 de vorderingen van de naamloze vennootschap Anderzorg N.V. toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 150,- als wettelijk eigen risico en een bedrag van € 3.452,80 aan achterstallige premiebetalingen. [appellant] stelde dat hij de overeenkomst met Anderzorg per 1 januari 2007 had opgezegd, maar Anderzorg betwistte deze opzegging. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de feiten correct heeft vastgesteld en dat er geen grieven zijn opgeworpen tegen deze vaststellingen. Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de overeenkomst rechtsgeldig was opgezegd. De kern van het geschil was of de opzegging van de verzekeringsovereenkomst door [appellant] rechtsgeldig was. Het hof concludeerde dat de overeenkomst nog steeds van kracht was en dat [appellant] verplicht was om de verschuldigde premiebetalingen en het eigen risico te voldoen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 november 2012
Zaaknummer 200.092.893/01
(zaaknummer rechtbank: 470649 CV EXPL. 10-15571
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. S. de Vaal, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
Anderzorg N.V. als rechtsopvolger onder algemene titel van o.w.m. AnderZorg U.A.,
gevestigd te Wageningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: AnderZorg,
advocaat: mr. B.T.J.A. van Aalst, kantoorhoudende te Enschede.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 15 december 2010, 2 maart 2011 en 20 april 2011 door de sector kanton locatie Groningen van de rechtbank Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 juli 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 20 april 2011 met dagvaarding van AnderZorg tegen de zitting van
30 augustus 2011.
De conclusie van de memorie van grieven verwijst naar het petitum bij dagvaarding en luidt als volgt:
"Te vernietigen het vonnis waarvan beroep; opnieuw rechtdoende, alsnog te beslissen dat de vordering van geïntimeerde wordt afgewezen, om geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen de appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling; geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties; een en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door AnderZorg verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Gerechtshof met verwerping van de door [appellant] aangevoerde grieven het vonnis van de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen van 20 april 2011, rolnummer 470649 CV EXPL 10-15571, zal bekrachtigen, voor zover nodig met verbetering en aanvulling van gronden, en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding, aan de zijde van AnderZorg in hoger beroep gevallen."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen en vervolgens heeft AnderZorg een antwoordakte genomen.
Ten slotte heeft AnderZorg de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1.1 Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof van deze feiten zal uitgaan. Deze feiten komen, samen met hetgeen overigens over de feiten is komen vast te staan, in het kort op het volgende neer.
1.2 [appellant] heeft met ingang van 1 januari 2006 bij AnderZorg een ziektekostenverzekering afgesloten onder polisnummer [polisnummer].
1.3 Op grond van de Zorgverzekeringswet geldt dat iedere verzekerde vanaf 18 jaar per 1 januari 2008 een verplicht eigen risico draagt. Over het jaar 2008 bedroeg het eigen risico € 150,-. De kosten voor de huisarts, verloskundige zorg en kraamzorg vallen niet onder het eigen risico.
1.4 [appellant] heeft op zowel 26 februari 2008 als op 17 juli 2008 een uitkeringsspecificatie van AnderZorg ontvangen. Op de specificatie van
26 februari 2008 is vermeld dat: "verzekerde [polisnummer] geb. [geboortedatum]
[appellant]" op 30 januari 2008 apothekerskosten heeft gemaakt die door AnderZorg aan de zorgaanbieder zijn vergoed. De kosten vallen onder het eigen risico. Het betreft in totaal een bedrag van € 31,51 (€ 12,03 en € 19,48). Op de specificatie van 17 juli 2008 is vermeld dat "verzekerde [polisnummer] geb.
[geboortedatum] [appellant]" op 31 maart 2008 kosten heeft gemaakt in het ziekenhuis die door AnderZorg aan de zorgaanbieder zijn vergoed. De totale kosten hebben een omvang van € 989,- waarvan een bedrag van € 118,49 valt onder het eigen risico van [appellant].
1.5 Voor beide specificaties heeft [appellant] een acceptgirokaart ontvangen.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 AnderZorg vordert een bedrag van € 150,- zijnde het wettelijk eigen risico van [appellant]. Daarnaast vordert AnderZorg (na vermeerdering van haar eis) een bedrag van € 3.452,80 aan achterstallige premiebetalingen over de maanden januari 2006, april 2006 tot en met augustus 2006, maart 2007, april 2007 en juni 2007 tot en met mei 2010. Tevens vordert AnderZorg een vergoeding van
€ 357,20 aan wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.2 [appellant] voert verweer tegen de vordering met de stelling dat hij de overeenkomst met AnderZorg per 1 januari 2007 heeft opgezegd.
2.3 In het bestreden vonnis van 20 april 2011 heeft de kantonrechter de vorderingen van AnderZorg toegewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.
met betrekking tot de grieven
3.1 Met grief I stelt [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de nieuwe informatie in de akte van
23 maart 2011 van AnderZorg, maar in plaats daarvan vonnis heeft bepaald op
20 april 2011.
3.2 In hoger beroep krijgen partijen opnieuw de gelegenheid om het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen. De stelling van [appellant] dat de kantonrechter hem niet de gelegenheid heeft geboden om te reageren op de (antwoord)akte van AnderZorg van 23 maart 2011 kan - wat daar verder ook van zij - onbesproken worden gelaten nu [appellant] in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad om te reageren op de akte van AnderZorg, alsmede om bewijsstukken van betalingen en bewijs van verzekering bij een andere maatschappij over te leggen. [appellant] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Grief I treft geen doel.
3.3 Op grond van de met ingang van 1 januari 2006 met [appellant] gesloten overeenkomst vordert AnderZorg betaling van het verschuldigde eigen risico en de achterstallige premiebetalingen. Volgens [appellant] heeft AnderZorg geen vordering op hem nu hij in september 2006 de overeenkomst per 1 januari 2007 heeft opgezegd door middel van een opzeggingsbrief. AnderZorg betwist deze opzegging en stelt dat zij in 2006 geen opzeggingsbrief van [appellant] heeft ontvangen.
3.4 De kern van het tussen partijen gerezen geschil is of [appellant] de overeenkomst met AnderZorg per 1 januari 2007 rechtsgeldig heeft opgezegd.
3.5 [appellant] heeft voorafgaande en tijdens de procedure in eerste aanleg gesteld dat de overeenkomst met AnderZorg door opzegging per 1 januari 2007 is geëindigd. [appellant] heeft daartoe de opzeggingsbrief aan AnderZorg daterende van
20 september 2006 overgelegd. De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] geen stukken heeft overlegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de overeenkomst met AnderZorg eerder is geëindigd en ook is dit - behalve de opzeggingsbrief - niet anderszins door [appellant] onderbouwd. Met Grief II komt [appellant] op tegen deze overweging van de kantonrechter. Hij is van mening dat van hem geen nadere stukken en nadere onderbouwing kan worden verlangd.
3.6 [appellant] beroept zich met de opzegging op een rechtsgevolg dat aan toewijzing van de vordering van AnderZorg in de weg staat. Het verweer van [appellant] dat hij de overeenkomst met AnderZorg per 1 januari 2007 heeft opgezegd, moet daarom worden aangemerkt als een bevrijdend verweer. Volgens de hoofdregel van de bewijslastverdeling rust de bewijslast ten aanzien van het bevrijdende verweer (indien dit betwist wordt) op verweerder. Nu AnderZorg de opzegging betwist, dient [appellant] feiten en omstandigheden aan te voeren die de opzegging aannemelijk maken.
3.7 Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [appellant] een opzeggingsbrief daterende van 20 september 2006 overgelegd die verstuurd zou zijn aan AnderZorg. AnderZorg stelt dat zij deze opzeggingsbrief nooit heeft ontvangen. Bovendien merkt zij op dat de overgelegde brief van [appellant] verkeerd geadresseerd is. In 2006 had AnderZorg nog geen vestiging in Enschede.
3.8 Ingevolge art. 3:37 lid 3 BW heeft een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring werking indien zij deze persoon heeft bereikt. De brief waarin [appellant] heeft verklaard dat hij de overeenkomst met AnderZorg wil opzeggen, dient AnderZorg te hebben bereikt wil zij haar werking hebben.
Bij betwisting van de ontvangst van de brief dient te verzender te stellen en zonodig te bewijzen dat de brief (tijdig) naar het juiste adres is verzonden, en ook dat de brief is ontvangen. Nu AnderZorg stelt dat zij de opzeggingsbrief nooit heeft ontvangen, was het aan [appellant] om te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de brief naar het juiste adres heeft verzonden en dat AnderZorg de opzeggingsbrief heeft ontvangen. Gegevens waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [appellant] de opzeggingsbrief naar het juiste adres heeft verzonden en dat AnderZorg de brief heeft ontvangen, heeft [appellant] niet naar voren gebracht en een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ligt in hoger beroep niet voor. De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat enkel uit de opzeggingsbrief niet kan worden afgeleid dat de overeenkomst met AnderZorg door opzegging is geëindigd per 1 januari 2007. Op grond daarvan heeft de kantonrechter terecht om nadere stukken en een nadere onderbouwing verzocht. Grief II faalt.
3.9 Nu tegen de overwegingen van de kantonrechter met betrekking tot de periode na 1 januari 2008 geen grieven zijn gericht, komt het hof tot de conclusie dat de overeenkomst tussen [appellant] en AnderZorg nog steeds voorduurt. [appellant] is dan ook verplicht om de uit de overeenkomst voortvloeiende premiebetalingen en verschuldigde eigen-riscio te voldoen.
3.10 Met grief III stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat de stelling dat hij in 2006 tot en met maart 2007 in staat van faillissement verkeerde te laat is ingebracht en daarom als tardief zal worden gepasseerd. Volgens [appellant] is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat hij in persoon procedeerde.
3.11 Schuldeisers die in een faillissement zijn opgekomen, behouden hun vorderingsrecht als het faillissement wordt opgeheven bij gebrek aan baten. Ook schuldeisers die niet in het faillissement zijn opgekomen, behouden hun vorderingsrecht. Uit het feit dat AnderZorg haar vordering destijds niet bij de curator of bewindvoerder van [appellant] heeft ingediend, kan niet worden afgeleid dat zij geen vordering op [appellant] had. Het eventuele slagen van de grief kan [appellant] niet baten. Onbesproken kan daarom worden gelaten of de kantonrechter op goede gronden de stelling van [appellant] als tardief heeft gepasseerd.
Grief III faalt.
Slotsom
4. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 1,5 punt, tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 20 april 2011, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die aan de zijde van AnderZorg tot aan deze uitspraak vast op € 649,- aan verschotten en € 948,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, A.M. Koene en H. de Hek en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 november 2012 in bijzijn van de griffier.