ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3508

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.110.461/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, stelde dat de kinderrechter ten onrechte had geoordeeld dat er gronden waren voor de verlenging van de uithuisplaatsing. De moeder betoogde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke situatie en de vooruitgang die zij had geboekt na de scheiding van de vader. De vader daarentegen stelde dat de moeder altijd hulpverlening had tegengewerkt en dat de huidige situatie van de kinderen het gevolg was van haar handelen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de ouders, ondanks eerdere hulpverlening, niet in staat waren gebleken om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Er was sprake van een onveilige hechtingsrelatie en ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders vertoonden functioneringsproblemen en hadden onvoldoende inzicht in hun rol als ouders. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk was voor hun ontwikkeling en dat hernieuwd onderzoek naar de mogelijkheden van de ouders niet tot een andere uitkomst zou leiden.

De beslissing van het hof was om de eerdere beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing werd gehandhaafd. Het hof benadrukte het belang van de continuïteit van de pleegzorgplaatsing voor de ontwikkeling van de minderjarigen, die sinds hun uithuisplaatsing hun ontwikkelingsachterstand aan het inlopen waren.

Uitspraak

Beschikking d.d. 8 november 2012
Zaaknummer 200.110.461
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Swart, kantoorhoudende te Groningen, thans mr. H.C.L. Crozier, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ,
Belanghebbende:
1. [de vader],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vader,
2. Familie [de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 16 mei 2012 (zaaknummer: 119355/FJ RK 12-390) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarigen [kind 1] (hiern[in 2009]boren [in 2009], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2011], met ingang van 16 mei 2012 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten voor wat betreft [kind 1] tot 7 januari 2013 en voor wat betreft [kind 2] tot 20 januari 2013.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 juli 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 16 mei 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van BJZ tot het verlenen van een machtiging voor de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 augustus 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het beroepschrift ongegrond te verklaren en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in stand te laten, met inachtneming van artikel 3, 4 en 20 IVRK.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 7 augustus 2012 met bijlagen van mr. Swart, een brief van 12 september 2012 met bijlagen van BJZ en een faxbericht van 21 september 2012 van mr. Crozier.
Ter zitting van 24 september 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Crozier, en namens BJZ mevrouw mr. S. Polak en mevrouw M. Vonck. De vader is ook verschenen.
Mr. Polak heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities.
De beoordeling
De feiten en achtergronden
1. De ouders hebben een affectieve relatie gehad, waaruit drie thans nog minderjarige kinderen zijn geboren, [kind 3] op [in 2007], [kind 1] op [in 2009] en [kind 2] op [in 2011]. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 3]. Het gezag over beide meisjes berust bij de moeder.
2. De vader heeft nog een zoon uit een eerdere relatie, [kind 4], geboren [in 1997]. Hij heeft in het gezin van de ouders gewoond.
De ouders hebben intensieve orthopedagogische gezinshulp (IOG) gehad maar die hulp is in december 2009 beëindigd wegens de uithuisplaatsing van [kind 4].
3. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is op 7 januari 2011 op verzoek van BJZ een onderzoek gestart naar de opvoedingssituatie van [kind 3]. Uit de zorgmelding van BJZ die heeft geleid tot het raadsonderzoek blijkt onder meer dat [kind 3], op dat moment bijna vier jaar oud, een flinke achterstand heeft in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
Ambtshalve heeft de raad zijn onderzoek uitgebreid naar [kind 1].
4. [kind 3] is op 7 januari 2011 uit huis geplaatst in verband met ernstige verwaarlozing (onderstimulatie) en vermoedens van kindermishandeling. Sinds 7 april 2011 verblijft [kind 3] in de jeugdzorgvoorziening [jeugdvoorziening].
5. [kind 1] is voor het eerst onder toezicht van BJZ gesteld bij beschikking van de kinderrechter van 13 april 2011 met ingang van de dag van die beschikking tot 7 januari 2012. [kind 2] is bij beschikking van 20 januari 2012 met ingang van de dag van die beschikking voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ.
6. In december 2011 is de gezinssituatie zodanig geëscaleerd dat de moeder middels een crisisplaatsing naar de [verblijfplaats] is gegaan. Voor de vader en de kinderen wordt direct een aanvraag ingediend voor spoedeisende hulp van Jeugdhulp Friesland. BJZ maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen.
BJZ acht het op dat moment dan ook noodzakelijk dat het gezin wordt opgenomen in een kliniek van het Centrum voor Behandeling en Beoordeling Ouderschap [[kliniek]k]. BJZ dient een schriftelijke aanwijzing te geven teneinde met name de moeder te laten meewerken aan deze gezinsplaatsing. Deze wordt door BJZ afgegeven op 14 december 2011.
7. Begin januari 2012 trekt de moeder weer in bij het gezin en wordt de hulp ingezet van [hulpverlener]. Dit betreft overbruggingshulp en voorbereiding op de plaatsing in [kliniek]e.
8. De relatie van de ouders is per 7 april 2012 beëindigd en op 10 april 2012 is de vader samen met de kinderen geplaatst in [kliniek]e te [plaats]. De moeder is hun gevolgd op 19 april 2012, nadat voor haar op 13 april 2012 opnieuw een schriftelijke aanwijzing was afgegeven met betrekking tot de gezinsopname en
-behandeling.
9. Uit het rapport van GGZ Zuidwest-Drenthe ([kliniek]e) d.d. 24 april 2012 blijkt dat de klinische opname van het gezin voortijdig is beëindigd omdat ouders zich niet aan de behandelafspraken hebben weten te houden, waardoor er sprake was van ernstige (emotionele) onveiligheid voor beide kinderen.
10. Naar aanleiding daarvan heeft BJZ bij inleidende verzoekschriften van 24 april 2012 de kinderrechter verzocht een (spoed) machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
11. Bij beschikking van 24 april 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van de dag van die beschikking voor een termijn van vier weken. Voor het overige is de zaak aangehouden.
12. Bij beschikking van 16 mei 2012 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van de dag van die beschikking verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 7 respectievelijk 20 januari 2013.
Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de moeder gericht.
Het standpunt van de moeder
13. Kort gezegd stelt de moeder dat de kinderrechter aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens niet heeft mogen oordelen dat er gronden waren voor (verlenging) van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2]. Er is, aldus de moeder, nimmer gekeken naar de afzonderlijke situatie van ouders en hun vooruitgang na hun uiteengaan. De moeder vindt dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om zichzelf als ouder te bewijzen. De moeder is dan ook van mening dat de kinderrechter ten onrechte een doorslaggevende rol heeft toegekend aan het gedwongen gezamenlijke verblijf van de ouders in [kliniek]e en de bevindingen daaruit. Er is volgens haar door BJZ onvoldoende rekening gehouden met de situatie van partijen op dat moment. De moeder heeft aangegeven graag opnieuw opgenomen te willen worden in [kliniek]e, ditmaal echter alleen. Daarbij wijst zij erop dat de ouders inmiddels enige tijd uit elkaar zijn en dat de gemoederen wat zijn bedaard.
De moeder is van mening dat door de inzet van passende hulpverlening haar kan worden aangeleerd welke stimulatie passend is voor de leeftijd van de kinderen opdat zij leeftijdsadequaat worden gestimuleerd. Zij wil laten zien dat zij, met ondersteuning, voor [kind 1] en [kind 2] kan zorgen.
Haar moeizame relatie met BJZ komt vooral voort uit een wantrouwen dat is ontstaan vanwege eerdere bemoeienissen met BJZ die erin hebben geresulteerd dat [kind 3] blijvend uit huis is geplaatst. De moeder heeft sterk de indruk dat BJZ zich in haar conclusies erg laat leiden door de eerdere uithuisplaatsing van [kind 3]. Dat vindt de moeder niet redelijk.
Het standpunt van de vader
14. De vader van [kind 1] en [kind 2] heeft ter zitting verklaard dat er in het verleden veel hulpverlening is geweest in het gezin van de ouders. De moeder heeft dit volgens de vader echter altijd tegengewerkt. Hij was degene die in 2010 het consultatiebureau en BJZ heeft ingeschakeld. De moeder heeft altijd hulpverlening geweigerd en het is daarom aan haar te wijten dat de kinderen thans uit huis zijn geplaatst, aldus de vader. De vader is van mening dat als iemand een nieuwe kans moet hebben, hij dat is.
Het standpunt van BJZ
15. BJZ heeft de visie van de moeder ten aanzien van de onderhavige maatregel gemotiveerd bestreden en acht de verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg tot 7 januari 2013 respectievelijk 20 januari 2013 noodzakelijk in het belang van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2].
Het oordeel van het hof
16. De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen.
17. Bij de beoordeling van de vraag of een machtiging tot uithuisplaatsing aangewezen is staat het belang van de minderjarigen voorop. Het hof dient een beslissing te geven op basis van alle op het moment van zijn beslissing bestaande en naar zijn oordeel terzake dienende omstandigheden van het geval.
18. Uit het beroepschrift, de overige stukken van het geding en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt naar het oordeel van het hof niet van andere omstandigheden dan die bij de rechtbank hebben geleid tot de (verlenging) van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2].
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een nieuw onderzoek met plaatsing in [kliniek]e, zoals de moeder wenst, geen toegevoegde waarde heeft en niet in het belang van de kinderen kan worden geacht.
19. Het hof overweegt daartoe dat aan de ouders is duidelijk gemaakt dat de opname in [kliniek]e in april 2012 was te beschouwen als een laatste kans. Daarbij is er naar het oordeel van het hof ook voldoende rekening mee gehouden dat er sprake was van een breuk in de relatie van de ouders. Zo hebben de ouders elk een afzonderlijke verblijfsruimte gekregen en is van hen slechts gevraagd om als ouders op te treden en zijn zij niet gedwongen om dat te doen als partners.
20. Niettemin is het de ouders niet gelukt om de belangen van de kinderen voorop te stellen. [kliniek]e concludeert in haar eindadvies van 24 april 2012 dat de beide ouders ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] onvoldoende invulling weten te geven aan hun ouderschap.
21. Bij beide kinderen is voorts sprake van een onveilige hechtingsrelatie naar beide ouders toe en er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van de beide kinderen in relatie tot de opvoedingscompetentie van de ouders.
Zo blijkt uit de beschikbare rapportages van zowel BJZ, [hulpverlener] als [kliniek]e dat de ouders zich nauwelijks kunnen aanpassen aan de behoeften van [kind 1] en [kind 2] en flexibiliteit missen. Het gaat hierbij om bij de ouders aanwezige functioneringsproblemen die worden gekenmerkt door ernstige beperkingen in zowel het intellectuele als in het responsieve functioneren, waarbij de ouders de genoemde zorgen niet delen en deze vanuit hun beperkingen (cognitief maar ook sociaal emotioneel) ook niet kunnen signaleren, zodat het in de visie van [kliniek]e aan de voorwaarden ontbreekt om de ouders op dit punt te laten groeien en te laten behandelen.
Ook ter zitting is gebleken van het gebrek aan inzicht van de ouders, waar zij elkaar de schuld hebben gegeven van het mislopen van de opname in [kliniek]e. In het bijzonder de moeder heeft geen enkel blijk van inzicht gegeven in haar eigen rol in deze en in hetgeen het dragen van verantwoordelijkheid als ouder van [kind 1] en [kind 2] met zich mee moet brengen.
22. Verder overweegt het hof dat de moeder in het verleden een patroon heeft laten zien waarbij zij in contacten met hulpverleners in eerste instantie haar medewerking verleent en zich later weer terugtrekt, zodat achteraf moet worden geconcludeerd dat de moeder steeds alles wat haar in het kader van hulpverlening is aangeboden, uiteindelijk heeft geweigerd en geblokkeerd. Voorts speelt een belangrijke rol dat bij de ouders sprake is van een aanzienlijke verstandelijke beperking, in verband waarmee tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste voorgeschiedenis thans in redelijkheid niet meer kan worden aangenomen dat hernieuwd onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder zal leiden tot een andere uitkomst, terwijl daartegenover aannemelijk is dat de minderjarigen door dergelijk onderzoek (opnieuw) ernstig zullen worden belast, hetgeen niet in hun belang is.
23. Tenslotte acht het hof relevant dat uit de aanwezige rapportage blijkt dat de achterstandssituatie waarin de minderjarigen in het gezin van de ouders zijn komen te verkeren in belangrijke mate te wijten is geweest aan de verstandelijke beperkingen van de ouders en dat de minderjarigen sinds de uithuisplaatsing hun ontwikkelingsachterstand zijn gaan inlopen. Het hof acht het dan ook voor de minderjarigen reeds hierom van groot belang dat hun pleegzorgplaatsing wordt gecontinueerd. Daarbij komt dat het voor de minderjarigen van belang is dat zij voor hun toekomstige ontwikkeling de kans krijgen om zich veilig te hechten, hetgeen gezien hun leeftijd en de ontwikkelingsfase waarin zij verkeren, thans nog alleszins tot de mogelijkheden behoort.
24. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen kan naar het oordeel van het hof van een terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] naar de moeder geen sprake zijn.
Concluderend is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing gehandhaafd moet blijven nu de gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn.
De slotsom
25. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, J.G. Idsardi
en A.H. Garos, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
8 november 2012 in bijzijn van de griffier.