ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3494

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.107.852/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag van de vader en schorsing van het gezag van de moeder in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2000, en de ambtshalve schorsing van het gezag van de moeder. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.B. Spoelstra, had in eerste aanleg de ontheffing van zijn gezag betwist, maar de rechtbank Assen had op 7 maart 2012 besloten om hem te ontheffen van het gezag en de Raad voor de Kinderbescherming tot voogd te benoemen. De vader verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen en om een omgangsregeling vast te stellen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De ouders waren sinds 1995 met elkaar gehuwd en hadden samen vijf kinderen. De moeder was tijdelijk naar Jemen vertrokken, waardoor zij niet in staat was het gezag uit te oefenen. Het hof oordeelde dat de vader ongeschikt was om zijn zorgplicht te vervullen, mede gezien de onrustige thuissituatie en het huiselijk geweld dat zich had voorgedaan. De vader had zich verzet tegen de hulpverlening en toonde geen inzicht in de problematiek van het kind, dat inmiddels in een pleeggezin verbleef.

Het hof concludeerde dat het belang van het kind voorop staat en dat de continuïteit en stabiliteit in zijn leven gewaarborgd moesten worden. De vader's verzoek om omgang werd afgewezen, omdat het contact met hem als bedreigend werd ervaren door het kind. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en schorste het gezag van de moeder, in het belang van het kind. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor kwetsbare kinderen en de rol van ouders in het waarborgen van die omgeving.

Uitspraak

Beschikking d.d. 8 november 2012
Zaaknummer 200.107.852
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra,
kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe,
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. William Schrikker Jeugdbescherming,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: WSJ,
3. Familie [de pleegouders],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 7 maart 2012 (zaaknummer: 90086) heeft de rechtbank Assen de vader ontheven van het gezag over de minderjarige [kind] (hierna: [kind]) geboren [in 2000] in de [gemeente], en Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (hierna: BJZ), uitgevoerd door WSJ, tot voogdes benoemd. Daarbij heeft de rechtbank het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [kind] afgewezen en bepaald dat de gezinsvoogd de man eenmaal per drie maanden informeert over belangrijke zaken in het leven van [kind].
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 juni 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 7 maart 2012 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad om hem te ontheffen van het gezag over [kind] alsnog af te wijzen en het verzoek van de vader om vaststelling van een omgangsregeling inhoudende dat de vader eenmaal per maand gedurende één uur contact heeft met [kind], onder begeleiding van het Omgangshuis Drenthe te Emmen, alsnog toe te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 augustus 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 augustus 2012, heeft WSJ het verzoek bestreden en verzocht het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Van de minderjarige [kind] is op 28 september 2012 een brief ingekomen ter griffie van het hof.
Ter zitting van 18 oktober 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de heer M. Osman, beëdigd tolk in de Arabische taal. Namens de raad is verschenen de heer J. Scholte Aalbes en namens WSJ was mevrouw C. Hindriks aanwezig. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de moeder en de pleegouders niet verschenen. Mr. Spoelstra heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota.
De beoordeling
De feiten
1. De ouders zijn [in 1995] met elkaar gehuwd. De vader en de moeder zijn in 1995 respectievelijk 1996 naar Nederland gekomen. Uit het huwelijk van de ouders zijn vijf kinderen geboren. De ouders hadden - tot de bestreden beschikking - gezamenlijk het gezag over [kind].
2. Bij beschikking van 2 februari 2007 is [kind] onder toezicht van BJZ gesteld, waarbij WSJ de maatregel uitvoert. De ondertoezichtstelling is sedertdien elk jaar verlengd, laatstelijk bij beschikking van 17 januari 2012.
3. Bij beschikking van 30 januari 2008 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 2 februari 2008.
4. [kind] verblijft sinds november 2008 bij de familie [de pleegouders].
5. Bij beschikking van 30 januari 2009 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verlengd tot 15 februari 2009. Begin 2009 is de moeder teruggekeerd naar Jemen onder medeneming van het broertje en de zusjes van [kind], [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. Daarop is een nieuw verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] bij de rechtbank ingediend. Bij beschikking van 17 februari 2009 is deze machtiging verleend. Sedertdien is de machtiging telkens met een jaar verlengd, laatstelijk bij beschikking van 17 januari 2012. Bij beschikking van 28 juni 2012 van dit hof is laatstgenoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
6. Op 25 maart 2009 heeft de moeder in Jemen een wettelijke volmacht ondertekend, waarbij zij in haar hoedanigheid van moeder van [kind] en [kind 5] de vader machtigt om haar te vertegenwoordigen naar instanties en hem de gezagstaken betreffende [kind] en [kind 5] te laten uitoefenen.
7. In januari 2010 wordt [kind], na onderzoek door Accare, gediagnosticeerd met een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS).
8. De raad heeft bij verzoekschrift van 28 november 2011 verzocht de vader te ontheffen van het gezag over [kind] en BJZ te benoemen tot voogd.
9. De man heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd en verzocht tot het vaststellen van een omgangsregeling en het vaststellen van een informatie- en consultatieplicht.
10. De rechtbank heeft geoordeeld als hiervoor weergegeven onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de vader richt zich tegen de ontheffing van het gezag en de afwijzing van het vaststellen van een omgangsregeling.
De overwegingen
Ten aanzien van de ontheffing van het gezag van de vader
11. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, hetgeen in het onderhavige geval aan de orde is, welke regel echter (onder meer) uitzondering lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (tweede lid, onder a). Dit betreft het zodanig opgroeien van een minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
12. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder. Uit de duur van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in deze, alsmede uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van het hof dat er geen perspectief is op terugkeer van [kind] naar de vader.
13. Aanleiding voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing was gelegen in de onrustige thuissituatie bij de ouders. Er was sprake van een zeer gesloten gezinssysteem en huiselijk geweld van de vader richting de moeder. Bij [kind 3], het zusje van [kind], bleek daarbij sprake te zijn van een ernstige vitamine D-vergiftiging ten aanzien waarvan de ouders de gegeven medische adviezen niet opvolgden. Voorts trok de ernstige ontwikkelingsstoornis van [kind 5], de broer van [kind], een zware wissel op het gezin. De ouders hebben in Nederland geen netwerk en zijn de Nederlandse taal niet machtig, hetgeen de isolatie van het gezin bevorderde.
14. Uit de raadsrapportage komt voorts het volgende naar voren. Begin 2009 is de moeder met drie van haar kinderen naar Jemen vertrokken, zij heeft sindsdien geen contact meer gezocht met [kind], de pleegouders of de gezinsvoogd. Volgens de vader is de moeder uit Nederland vertrokken vanwege de druk van de instanties die bij het gezin betrokken waren. Wat de rol van de vader is bij het vertrek van de moeder is tot op heden onduidelijk gebleven; de vader en de moeder hebben nog wel contact met elkaar. Voor [kind] is het plotselinge vertrek van zijn moeder, broertje en zusjes een zeer traumatische ervaring geweest. Hij voelt zich door zijn moeder in de steek gelaten. Door zijn belaste voorgeschiedenis heeft [kind] meer dan gemiddeld behoefte aan overzichtelijkheid en structuur. Hij kan niet omgaan met onzekerheid en onduidelijkheid. In de rapportage van Accare, stichting voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, wordt vermeld dat [kind] zich verbaal erg moeilijk kan uiten. Hij heeft moeite met vertellen wat hij voelt en denkt. De pleegmoeder heeft de raadsonderzoeker aangegeven dat [kind] aan het begin van de plaatsing sociaal wenselijk gedrag vertoonde, ook hamsterde hij voedsel uit angst dat er de volgende dag geen eten zou zijn. [kind] heeft aan de pleegmoeder aangegeven veel over de vader te piekeren, hij is bang dat de vader hem uit het pleeggezin zal komen halen. [kind] gebruikt Fluoxitine in verband met depressiviteit. Naar eigen zeggen wordt hij daardoor rustiger in zijn hoofd. Ondanks dat bij [kind] een gemiddeld IQ is geconstateerd volgt hij momenteel speciaal onderwijs, waardoor hem meer structuur en individuele aandacht gegeven kan worden. Op de school vertoont [kind] vernielzuchtig gedrag en komt hij snel in conflict met klasgenoten. Besloten is het speciaal onderwijs te combineren met een dagbehandeling van [kind], gericht op de PTSS.
15. De vader erkent de zorgen die omtrent [kind] bestaan niet. Hij vindt hulpverlening voor [kind] niet noodzakelijk en wil problemen die bestaan zelf oplossen. De vader is van mening dat [kind] gewoon bij hem thuis kan wonen. De opgelegde maatregelen nemen de vader geheel in beslag. Nu de kinderen niet meer thuis wonen mist hij structuur in zijn leven, zo geeft hij aan. De vader meent dat [kind] moet stoppen met zijn medicatie omdat hij hier ziek van wordt. Daarbij volgt [kind] nu onderwijs op een lager niveau, hetgeen volgens de vader niet in zijn belang is. De vader begrijpt dat [kind] verdrietig is over het vertrek van de moeder, zijn broertje en zusjes naar Jemen, maar hij is ervan overtuigd dat [kind] begrijpt dat de moeder is vertrokken vanwege de grote druk die zij vanuit de instanties ervoer. Dat [kind] de vader niet wil zien kan hij niet geloven, volgens de vader ervaart [kind] het als last dat hij de vader enkel mag zien onder opgelegde regels van buitenaf.
16. Gelet op het vorenstaande is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat de vader, ondanks zijn grote betrokkenheid op [kind], nu en in de toekomst niet geschikt en in staat zal zijn om [kind] te bieden wat hij nodig heeft bij zijn verzorging en opvoeding. Vanaf het moment dat de maatregelen werden opgelegd heeft de vader zich verzet tegen de hulpverlening en toont hij geen inzicht in de problematiek van [kind]. Naar 's hofs oordeel neemt de vader daarbij het belang van [kind] onvoldoende in ogenschouw en kan hij zijn eigen belang om [kind] weer bij hem thuis te hebben, niet ondergeschikt maken aan [kind]s belangen. Het hof is van oordeel dat het belang van de vader om het gezag over [kind] te behouden, niet opweegt tegen het zwaarwegende belang van [kind] op continuïteit en stabiliteit in zijn leven. [kind] woont al vier jaar bij zijn huidige pleegouders, hij is aan hen gehecht en is daar op zijn plaats. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, zoals hier het geval is, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren en dat is niet in het belang van [kind], die daar ieder jaar mee wordt geconfronteerd, hetgeen grote spanningen bij hem oproept. De vader kan de plaatsing in het pleeggezin immers niet accepteren en geeft bij herhaling aan dat hij wil dat [kind] thuis komt wonen. Het is in [kind]s belang, dat voor hem en alle betrokkenen duidelijk is dat hij opgevoed en verzorgd blijft worden door zijn pleegouders. Het recht van [kind] op duidelijkheid, dat tevens voortvloeit uit artikel 3 en artikel 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, weegt zwaarder dan het belang van de vader om het gezag over [kind] te behouden. Het hof wenst in dit verband nog te benadrukken dat de maatregel van ontheffing geen verwijtend karakter heeft jegens de vader.
Ten aanzien van de omgangsregeling
17. Gebleken is dat sinds de uithuisplaatsing slechts zeer sporadisch contact heeft plaatsgevonden tussen de vader en [kind], waarbij in de periode van juni 2009 tot juni 2011 er helemaal geen contact is geweest. WSJ heeft aangegeven dat de in 2008 opgestarte omgangsregeling met de vader niet goed verliep omdat de vader zich niet aan de gemaakte afspraken hield. Zo praatte de vader in het Arabisch tegen [kind] en luisterde hij niet naar aanwijzingen van de gezinsvoogd.
18. Uit de informatie van WSJ en de pleegouders van [kind] blijkt dat [kind] ernstige bezwaren heeft tegen de omgang met de vader. [kind] heeft bij de gezinsvoogd aangegeven dat hij bang is voor de vader en hem niet wil zien. Tijdens de bezoeken staat [kind] er angstig en huilend bij en zoekt hij voortdurend de nabijheid van de pleegmoeder of de gezinsvoogd. Voor en na de contacten met de vader, die steeds onvoorspelbaar en onrustig zijn verlopen, valt [kind] terug in zijn oude gedragsproblemen, hij is dan moeilijk te corrigeren, pest andere kinderen en doet de andere kinderen in het pleeggezin pijn. [kind] heeft aangegeven liever dood te willen dan naar de vader te moeten. Ook is hij na de omgang weer begonnen met broekplassen. In zijn brief aan het hof heeft [kind] aangegeven dat hij zijn vader niet wil zien omdat hij daar verdrietig van wordt.
19. [kind] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. De pleegouders bieden hem de verzorging, veiligheid en structuur die hij nodig heeft, en sluiten aan bij zijn specifieke behoeften. Het risico dat het contact met de vader [kind] wederom zal bedreigen in zijn toch al kwetsbare ontwikkeling is op dit moment te groot. Met de raad is het hof van oordeel dat de rust en de stabiliteit voor [kind] van groot belang zijn voor zijn ontwikkeling. Daarom wordt omgang met de vader op dit moment in strijd met zijn zwaarwegende belangen geacht. WSJ heeft in dit kader ter zitting aangegeven dat wanneer de vader het feit dat [kind] in het pleeggezin woont, leert accepteren, er in de toekomst mogelijk ruimte zal kunnen ontstaan voor het opstarten van begeleide contacten tussen de vader en [kind].
Ten aanzien van het gezag van de moeder
20. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, nu de vader wordt ontheven van het gezag over [kind], het gezag van de moeder op grond van artikel 1:253r jo. 1:253q BW geschorst dient te worden nu de moeder vanwege haar verblijf in Jemen, al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag over [kind] uit te oefenen. De rechtbank heeft de schorsing van het gezag van de moeder niet opgenomen in het dictum van haar beschikking. Het hof zal derhalve, in het belang van [kind], op grond van voornoemde artikelen het gezag van de moeder ambtshalve schorsen.
Slotsom
21. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
schorst het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [kind], geboren [in 2000] in de [gemeente].
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, I.A. Vermeulen en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 november 2012 in bijzijn van de griffier.