ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3002

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.288/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en aansprakelijkheid bij bouwgebreken

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer en zijn opdrachtgevers over de bouw van een schuur. De opdrachtgevers, hierna aangeduid als [geïntimeerden], hebben de aannemer, [appellant], in 2006 opdracht gegeven om een schuur te bouwen. Na oplevering van het werk in september 2006 hebben de opdrachtgevers lekkageproblemen geconstateerd, die zij toeschrijven aan een te geringe hellingshoek van de overstekken. De opdrachtgevers hebben de aannemer verzocht om de gebreken te herstellen, maar de aannemer heeft dit nagelaten, wat heeft geleid tot een rechtszaak.

In eerste aanleg heeft de rechtbank Leeuwarden de vordering van de opdrachtgevers toegewezen, waarbij de aannemer werd veroordeeld tot betaling van een voorlopige schadevergoeding van € 10.000,- en de kosten van de expertises. De aannemer heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij de opdrachtgevers had gewaarschuwd voor de risico's van de door hen gewenste hellingshoek. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aannemer niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij de opdrachtgevers had gewaarschuwd.

Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de aannemer veroordeeld in de kosten van het geding. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij het uitvoeren van bouwopdrachten en de noodzaak om adequaat te reageren op klachten van opdrachtgevers. De uitspraak onderstreept ook het belang van bewijsvoering in geschillen over aanneming van werk.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 november 2012
Zaaknummer 200.079.288/01
(zaaknummer rechtbank: 97157/ HA ZA 09-489)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.J. Hengst, kantoorhoudende te Joure,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. E.C.J. Ris, kantoorhoudende te Leusden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 21 april 2010 en 15 september 2010 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 december 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 28 december 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"de vonnissen gewezen door de rechtbank Leeuwarden op 21 april 2010 en 15 september 2010 in deze procedure tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser, met zaak-/rolnummer 97157 / HA ZA 09-489, te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerde alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde tot (terug)betaling van hetgeen reeds door [appellant] aan [geïntimeerden] is betaald, zijnde een bedrag van € 14.481,38 (zegge:veertienduizend vierhonderd één-en-tachtig euro en acht-en-dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele terugbetaling, met veroordeling van oorspronkelijk eisers, geïntimeerden in het hoger beroep in de kosten van de procedure in beide instanties, kosten rechtens."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"[appellant] te veroordelen aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 3.436,56, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 21 september 2006 tot aan de dag der voldoening, en de vonnissen van de rechtbank van 21 april 2010 en 15 september 2010 voor het overige te bekrachtigen,
met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep."
Door [appellant] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"[appellant] concludeert dan ook tot afwijzing van het incidenteel appel, met veroordeling van appellanten in het incidenteel appel in de kosten van de procedure, kosten rechtens."
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel vier grieven opgeworpen.
[geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel één niet genummerde grief, houdende een vermeerdering van eis, opgeworpen.
De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
De feiten
1. De rechtbank heeft in het genoemde tussenvonnis van 21 april 2010 onder 2 (2.1. t/m 2.10.) de volgende feiten vastgesteld:
"2.1. [appellant] exploiteert een timmer- en aannemersbedrijf en handelt daarbij onder de naam Bouwbedrijf [woonplaats].
2.2. Tussen [geïntimeerden] en [appellant] zijn omstreeks begin 2006 besprekingen gevoerd over een door [appellant] in opdracht van [geïntimeerden] te bouwen schuur op het perceel van [geïntimeerden] aan de [adres] te [woonplaats]. [geïntimeerden] hebben [appellant] in dat kader een schets van de te realiseren schuur verstrekt en aangegeven welke materialen moesten worden gebruikt bij de bouw van de schuur. [geïntimeerden] hebben daarbij laten weten dat zij een schuur met (dak)overstekken wensten. [appellant] heeft het ontwerp van de schuur vervolgens verder uitgewerkt. Daar in het eerste ontwerp van [appellant] (productie 1 bij de conclusie van antwoord) de overstekken volgens [geïntimeerden] te hoog in het dak instaken, heeft [appellant] een nieuw ontwerp gemaakt, bekend onder nummer 06002, revisie a, d.d. 23 februari 2006 (productie 3 bij de conclusie van antwoord). Op dit ontwerp zijn geen dakoverstekken getekend. De bouwvergunning is op basis van dit ontwerp afgegeven. Omdat [geïntimeerden] overstekken wensten, zouden die vergunningsvrij (kunnen) worden bijgebouwd. De tekening van [appellant], bekend onder nummer 06002, revisie b, d.d. 8 maart 2006 (productie 5 bij de conclusie van antwoord), heeft als uitgangspunt gediend voor de (uit te voeren) werkzaamheden.
2.3. Vervolgens is op of omstreeks 12 april 2006 tussen [geïntimeerden] en [appellant] een overeenkomst gesloten inzake de bouw van de schuur voor een aanneemsom van € 56.977,- inclusief BTW. In de voorafgaande offerte staat onder het kopje 'werkomschrijving' vermeld:
De bouw van een schuur, inclusief overkappingen. Berekend volgens tekening 06002, revisie B d.d. 08-03-2006. En als besproken op dinsdag 11 april 2006.
2.4. [appellant] is begin juli 2006 met de bouwwerkzaamheden begonnen. Het werk is op
21 september 2006 opgeleverd. [appellant] heeft het casco van de schuur gerealiseerd, waarna [geïntimeerden] de schuur verder hebben afgewerkt.
2.5. In november 2006 is tijdens een storm hemelwater vanaf de zolder naar de begane grond van de schuur gestroomd. [geïntimeerden] hebben vervolgens bij [appellant] gereclameerd, waarna [appellant] de goten op een hoger niveau heeft bevestigd, dakpannen opnieuw heeft gelegd met daaronder folie, dakpannen heeft vervangen voor andere exemplaren en een plastic slab heeft aangebracht.
2.6. Omdat [geïntimeerden] problemen met waterlekkage bleven ondervinden, hebben zij op 4 mei 2007 een onderzoek laten uitvoeren door een deskundige van de Vereniging Eigen Huis (hierna te noemen: VEH). De deskundige constateert in zijn rapport een zestal gebreken:
(1) Dakconstructie dakbeschot dakplaat te kort, steekt niet over vloerplaat heen.
(2) Dak hellend dak dakpannen nok montage/bevestiging onvoldoende.
(3) Dak dakraam montage/bevestiging past niet (twee stuks).
(4) Dak hellend dak (van veranda's) dakpannen montage bevestiging onvoldoende afschot; geldt voor allemaal.
(5) Dak hellend dak dakpannen montage/bevestiging slordig (t.b.v. kilkeper veranda).
(6) Dak hellend dak (noordzijde) dakpannen montage/bevestiging overlapping onvoldoende (nu 13 stuks boven elkaar), hadden 14 pannen kunnen zijn.
2.7. Bij brief aan [appellant] van 18 mei 2007 verwijzen [geïntimeerden] naar de door de deskundige van VEH vastgestelde constructiefouten en verzoeken zij [appellant] om daarop te reageren. [appellant] heeft bij brief aan [geïntimeerden] van 1 juni 2007 gereageerd, waarbij hij aangeeft dat de door de deskundige van VEH vastgestelde punten niet als ernstige gebreken kunnen worden aangemerkt. Voorts vraagt [appellant] aan [geïntimeerden] welke oplossing er van hem wordt verwacht.
2.8. [geïntimeerden] hebben hierna bij brief aan [appellant] van 6 juni 2007 onder meer het volgende medegedeeld:
"We hebben in onze vorige brief van 18 mei jl. onze klachten omtrent de gebreken, geconstateerd aan onze schuur, onder woorden gebracht en een kopie van het rapport van de Vereniging Eigen Huis bijgevoegd. In je brief van 1 juni 2007 geef je helaas weer geen reactie op de door Vereniging Eigen Huis geconstateerde constructiefouten en de geconstateerde slordige afwerking. Daarnaast reageer je ook niet op de twee belangrijkste redenen (de te geringe hellingshoek van de overstekken en de niet overstekende dakplaten) zoals verwoord in de vorige brief d.d. 18 mei 2007, waardoor de problemen ontstaan zijn.
(…)
Wij verwachten, dat je de door jullie gemaakte constructiefouten erkent en zo mogelijk herstelt, waardoor wij (en jij daarmee ook) in de toekomst gevrijwaard zijn van gevolgschade. Tevens willen we toch - zoals boven aangegeven - de oudere pannen (met de juiste panlatafstand) op de schuine daken aan de oost- en zuidzijde terug.
Graag zien we binnen 14 dagen een passend schriftelijk voorstel van je tegemoet. (…)"
2.9. [geïntimeerden] hebben vervolgens een deskundige van het Zuid-Nederlands Expertisebureau (hierna te noemen: ZNEB) ingeschakeld om een onderzoek in te stellen naar bouwkundige gebreken aan de schuur. [appellant] is hiervan op de hoogte gesteld bij brief van de advocaat van [geïntimeerden] van 5 september 2007.
2.10. De deskundige van ZNEB heeft op 17 oktober 2007 een onderzoek uitgevoerd, waarbij [geïntimeerden] en [appellant] aanwezig waren. Naar aanleiding hiervan is een conceptrapport opgesteld, dat alleen aan [geïntimeerden] is toegezonden. Op 24 december 2008 is het definitieve rapport opgemaakt. In dit rapport staat onder meer vermeld:
EXPERTISE
Bij opname voor expertise spraken wij uitvoerig met de heer [geïntimeerden] en mevrouw [geïntimeerde 2] (partij I) alsmede de heer [appellant] (partij II).
Partij I deelde ons mede dat de oude pannen van de boerderij waren vervangen door partij II en de oude pannen zouden worden hergebruikt op de nieuwe schuur c.a. In eerste aanleg zou het schikwerk van de pannen in eigen beheer worden uitgevoerd, doch partij I had deze werkzaamheden tijdens de bouw toch opgedragen aan partij II.
Bij een inspectie van de schuur stelden wij direct vast dat de hellingshoek van de overstekken dermate gering was dat het hemelwater met enige wind hieronder geblazen wordt en op het dakbeschot sijpelt.
Voorts sluit het zadeldak hierdoor onvoldoende aan en ontstaan lekkages. Partij I had dakramen aangeschaft, speciaal voor toepassing op deze pannen, doch deze sluiten nu niet aan.
Aan de achterzijde van deze schuur stelden wij vast dat géén sprake was van een overstek en de platen op de muurplaat rusten. Voor het herstel zullen de dekplaten verlengd dienen te worden c.a. hiervoor een stelpost PM aan te houden van € 2.000,--.
CONCLUSIE
Gelet op het bovenstaande dienen wij vast te stellen dat partij II niet naar behoren heeft gepresteerd, althans niet naar de eisen van goed en deugdelijk werk, zodat dezelve toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de voor haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
Doordat de hellingshoek van de overstekken te gering is, sluiten de pannen van het zadeldak niet goed aan.
Voor het herstel dienen alle pannen van het dak te worden verwijderd en opgeslagen, de hellingshoek van de overstekken verhoogd te worden naar tenminste 25º. Door het aanpassen van de overstekken kan de afstand van de voet van het zadeldak tot de nok aangepast worden op de panmaat en zullen de kilkeperpannen beter aansluiten op de goot, aangezien de thans gezaagde pannen niet kunnen worden hergebruikt. Aangezien tussen partijen was overeengekomen dat de oude pannen aan de zichtzijde werden aangebracht, is dit ook te realiseren.
Wij ramen deze werkzaamheden conform bijgaande begroting op circa € 10.000,- inclusief BTW."
2. Aangezien partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze feitenweergave, zal het hof ook van deze feiten uitgaan.
Het geschil en de beoordeling daarvan in eerste aanleg
3. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeelt:
primair: tot betaling van een voorlopige schadevergoeding ad € 10.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 september 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair: tot herstel van de tekortkomingen aan het werk, conform de eisen van goed en deugdelijk vakmanschap en de aanbevelingen van ZNEB, aan te vangen binnen 14 kalenderdagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [appellant] in gebreke blijft;
primair en subsidiair:
1. tot betaling van € 833,- terzake van de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. tot betaling van € 1.106,38, inzake de kosten van de uitgevoerde expertises, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. tot betaling van de kosten van het geding.
4. De rechtbank heeft de primaire vordering van [geïntimeerden] toegewezen, met dien verstande dat zij het bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 september 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, heeft toegewezen ten titel van definitieve schadevergoeding. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot vergoeding van de expertisekosten toegewezen tot een bedrag van € 199,-, zijnde de kosten van het onderzoek door VEH. De vordering tot vergoeding van de kosten van het onderzoek van ZNEB ad € 907,38 heeft de rechtbank afgewezen. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 833,- heeft de rechtbank eveneens afgewezen.
De beoordeling in hoger beroep
In het principaal appel
5. Grief I houdt in dat de rechtbank in rechtsoverweging 6.4 van het bestreden tussenvonnis d.d. 21 april 2010 ten onrechte heeft overwogen dat de brief van [geïntimeerden] d.d. 6 juni 2007 de verjaring van de vordering tot nakoming heeft gestuit.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de brief van 6 juni 2007, zo deze al niet als een aanmaning kan worden aangemerkt (waarover hierna onder 19), door [appellant] redelijkerwijs in deze zin begrepen diende te worden dat [geïntimeerden] zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehielden (artikel 3:317 lid 1 BW). Daarvoor is - anders dan [appellant] betoogt - niet nodig dat in de brief de vordering van [geïntimeerden] nauwkeurig wordt beschreven. Voldoende is hetgeen [appellant] naar eigen zeggen in de brief gelezen heeft, namelijk dat hij wordt uitgenodigd een voorstel te doen ter zake het erkennen van aansprakelijkheid voor vermeende constructiefouten waarover partijen verschil van mening hebben en zo mogelijk de fouten te herstellen.
7. Grief I faalt derhalve in zoverre.
8. In de toelichting op grief I keert [appellant] zich tevens tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 6.5. van het bestreden tussenvonnis d.d. 21 april 2010. De rechtbank overweegt aldaar dat aan de achterzijde van de schuur, waar geen sprake is van een overstek, de dekplaten op de muurplaat rusten, hetgeen als een gebrek moet worden aangemerkt, dat dient te worden hersteld. [appellant] stelt dat dit onderdeel dubbel is hersteld: aan de onderzijde is DPC folie aangebracht tot in de goot en aan de bovenzijde een dampwerende folie. Bovendien is de hoogte van de dakgoten aangepast.
9. In hun antwoord op deze grief stellen [geïntimeerden] dat ondanks deze aanpassingen nadien zowel de deskundige van VEH als de deskundige van ZNEB de constructie (nog steeds) als gebrekkig heeft aangemerkt.
10. Het hof is van oordeel dat van [appellant], in het bijzonder in het licht van het rapport van ZNEB, verwacht had mogen worden dat hij nader zou onderbouwen dat de door hem aangebrachte aanpassingen afdoende waren om lekkage tegen te gaan en dat er derhalve niet langer sprake was van een gebrek. Het hof gaat dan ook aan dit verweer en aan het in verband daarmee gedane bewijsaanbod voorbij.
11. Ook in zoverre faalt grief I.
12. Grief II houdt in dat de rechtbank in rechtsoverweging 6.6. van het tussenvonnis d.d. 21 april 2010 ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] op de voet van artikel 7:754 BW had moeten waarschuwen dat de hellingshoek als weergegeven op de tekening met nummer 06002, revisie B d.d. 8 maart 2006, te gering was en voor risico's op lekkage zorgde. Volgens [appellant] overweegt de rechtbank voorts ten onrechte dat de hellingshoek op deze tekening te gering zou zijn. Het ontwerp bergt niet noodzakelijk het risico van lekkages in zich. [appellant] heeft [geïntimeerden] uitdrukkelijk gewaarschuwd voor het toepassen van de oude dakpannen, hetgeen de kwaliteit en daarmee de waterdichtheid van de dakbedekking minder goed maakt, waardoor de risico's op lekkage toenemen. [geïntimeerden] hielden echter uitdrukkelijk vast aan de toepassing van de oude dakpannen.
13. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan in eerste aanleg wijt [appellant] de lekkages thans niet, althans niet noodzakelijkerwijs, aan de te geringe hellingshoek van de overstekken, maar aan de slechte kwaliteit van de toegepaste oude dakpannen. Waar [appellant] zich in eerste aanleg nog op het standpunt stelde dat hij [geïntimeerden] heeft gewaarschuwd voor de risico's van de te geringe hellingshoek van de overstekken van het dak (in verband waarmee de rechtbank hem met het bewijs van die stelling belastte), stelt hij thans dat hij [geïntimeerden] uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd voor het toepassen van de oude dakpannen.
Alhoewel [appellant] op zich gerechtigd is in hoger beroep de door hem in eerste aanleg ingenomen standpunten aan te passen c.q. te wijzigen, is het hof van oordeel dat [appellant] - in het bijzonder gelet op het rapport van ZNEB - onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat de lekkages niet (noodzakelijkerwijs) aan de geringe hellingshoek, doch hoofdzakelijk aan de slechte kwaliteit van de gebruikte dakpannen te wijten zijn en voorts dat hij [geïntimeerden] voor dit risico van het toepassen van de oude dakpannen heeft gewaarschuwd, maar [geïntimeerden] niettemin uitdrukkelijk vasthielden aan toepassing van de oude dakpannen. Bovendien biedt [appellant] op geen van beide punten bewijs aan. Het hof gaat dan ook aan dit (nieuwe) verweer voorbij.
14. In zoverre faalt de grief.
15. [appellant] betoogt in de toelichting op grief II voorts dat de rechtbank in rechtsoverweging 6.6. van het tussenvonnis d.d. 21 april 2010 van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Hij stelt dat de aannemer op de voet van artikel 7:754 BW verplicht is de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht en dat de bewijsopdracht dáárop toegesneden dient te zijn. Volgens [appellant] is voldoende dat de aannemer voor de onjuistheid heeft gewaarschuwd, en is niet nodig dat de aannemer de opdrachtgever heeft geïnformeerd over de specifieke gevolgen van de onjuistheid. Volgens [appellant] staat in casu vast dat hij [geïntimeerden] heeft gewaarschuwd dat de hellingshoeken van de dakoverstekken te gering zouden zijn.
16. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aan de vordering van [geïntimeerden] ligt ten grondslag dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst vanwege gebreken en tekortkomingen aan de schuur. Het verweer van [appellant] daartegen was dat hij [geïntimeerden] heeft gewaarschuwd dat de door hen gewenste hellingshoek van de overstekken te gering was en voor risico's op lekkage zorgde, maar dat [geïntimeerden] desondanks aan [appellant] hebben opgedragen om de overstekken met deze hellingshoek uit te voeren. De rechtbank heeft [appellant] het bewijs opgedragen van deze bij wijze van verweer aangevoerde stelling, en niet dat hij heeft voldaan aan de waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW, reeds omdat schending daarvan niet door [geïntimeerden] aan hun vordering ten grondslag is gelegd.
17. Dat de rechtbank [appellant] op juiste gronden niet geslaagd heeft geacht in het bewijs van vorenbedoelde stelling is terecht niet met een grief bestreden. Aan de vraag of de rechtbank de bewijslast juist heeft verdeeld, komt het hof dan ambtshalve niet meer toe.
18. Grief II faalt derhalve ook in zoverre.
19. In het kader van grief II voert [appellant] voorts aan dat de rechtbank in rechtsoverweging 6.7 van het tussenvonnis d.d. 21 april 2010 ten onrechte overweegt dat de brief van 6 juni 2007 een ingebrekestelling betreft. [appellant] verbindt hieraan als rechtsgevolg dat hij niet in verzuim is geraakt en derhalve niet schadeplichtig is geworden, zodat de omzettingsverklaring op de voet van artikel 6:87 BW geen doel treft.
20. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In de brief van 6 juni 2007 stellen [geïntimeerden] een termijn van 14 dagen voor een passend schriftelijk voorstel van de zijde van [appellant] inzake het herstel van de volgens hen door [appellant] gemaakte constructiefouten. Naar het oordeel van het hof kan het doen van een schriftelijk voorstel tot herstel worden gezien als een aanzet tot het voldoen aan de herstelverplichting. [appellant] is binnen deze termijn niet met een voorstel gekomen, terwijl [appellant] in zijn brief d.d. 22 juni 2007 aan [geïntimeerden] te kennen heeft gegeven dat er volgens hem geen constructiefouten zijn gemaakt. Hieruit hebben [geïntimeerden] redelijkerwijs mogen afleiden dat [appellant] niet van plan was de gebreken te herstellen. Zo [appellant] al niet in verzuim is geraakt door het enkele verstrijken van de termijn van 14 dagen (artikel 6:82 lid 1 BW), is hij naar het oordeel van het hof in ieder geval op grond van artikel 6:83 sub c BW in verzuim geraakt. De in de inleidende dagvaarding vervatte, op de voet van artikel 6:87 BW uitgebrachte omzettingsverklaring heeft derhalve tot gevolge gehad dat de herstelverplichting van [appellant] is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.
21. Ook in zoverre treft grief II geen doel.
22. Met grief III bestrijdt [appellant], voor zover na het vorenoverwogene nog van belang, de door [geïntimeerden] gestelde vermeend geleden schade, het causaal verband met de tekortkoming van [appellant] en de hoogte van de gestelde schade.
23. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Nu [appellant] aan deze grief hetzelfde ten grondslag legt als aan de vorige grieven, faalt grief III op dezelfde gronden als hiervoor overwogen. Het feit dat de schuur thans nog in ongewijzigde staat bestaat, doet daaraan niet af. Aangezien [appellant] zijn betwisting van het causaal verband en de hoogte van de schade op geen enkele wijze (nader) onderbouwt, gaat het hof hieraan voorbij.
24. Grief III faalt derhalve. Ook grief IV treft hiermee geen doel.
In het incidenteel appel
25. De grief in het incidenteel appel betreft een vermeerdering van eis. In februari 2009 heeft de ZNEB-deskundige de schade herbegroot op een bedrag van € 13.436,56 op basis van het prijspeil in 2009. [geïntimeerden] hebben hun eis vermeerderd tot dit bedrag.
26. Nu [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze wijziging van eis en het hof deze eiswijziging ook ambtshalve niet in strijd acht met de beginselen van een goede procesorde, zal het hof recht doen op de gewijzigde eis.
27. In antwoord op deze eisvermeerdering voert [appellant] aan dat de aanpassing in februari 2009 op basis van het vermeende prijspeil in 2009 zou neerkomen op een inflatie van ruim 30% in de kosten voor materiaal en arbeidsloon. [appellant] stelt dat het inflatiepercentage in de jaren 2008 en 2009 schommelde rond 2%. Bovendien voert [appellant] aan dat de vermeende verhoging van het prijspeil uitsluitend voor rekening van [geïntimeerden] is, aangezien zij tot medio 2009 hebben gewacht om een vordering in te stellen.
28. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In haar rapport van 24 december 2008 heeft ZNEB de herstelkosten geraamd op een bedrag van € 10.000,- inclusief btw. Aangezien bij dit rapport een gespecificeerde beraming van de kosten ontbreekt, is niet vast te stellen dat dit bedrag door prijsontwikkelingen in 2009 naar € 13.436,56 is gestegen. Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerden] dit onderdeel van hun vordering onvoldoende hebben onderbouwd, zodat dit niet voor toewijzing in aanmerking komt.
29. Deze grief faalt derhalve
De slotsom in het principaal en incidenteel appel
30. De bestreden vonnissen d.d. 21 april 2010 en 15 september 2010 zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in het principaal appel (1 punt in tarief II) [geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel (1 punt in tarief I x 0,5).
De beslissing
Het gerechtshof:
In het principaal en het incidenteel appel
bekrachtigt de vonnissen d.d. 21 april 2010 en 15 september 2010 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in het principaal appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] op € 280,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in het incidenteel appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] op nihil aan verschotten en € 316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. R.A. van der Pol, voorzitter, K.M. Makkinga en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 november 2012 in bijzijn van de griffier.