Beschikking d.d. 18 oktober 2012
Zaaknummer 200.103.170
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. Vortman, kantoorhoudende te Hardenberg,
de Raad voor de Kinderbescherming Regio Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
William Schrikker Groep,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: WSG,
[pleegvader],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegvader.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 5 december 2011, zaaknummer 187466 / FA RK 11-2628 (hierna ook wel genoemd: de bestreden beschikking), heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de vader ([naam]) en de moeder ontheven van het gezag over de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2004] en [kind 2], geboren [in 2005]. Voorts heeft de rechtbank de pleegvader benoemd tot voogd over [kind 2] en [kind 1].
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 maart 2012, heeft de moeder verzocht die beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover de moeder daarbij is ontheven van het gezag over [kind 1] en [kind 2] en de verzoeken van de raad dienaangaande alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 4 mei 2012, heeft de raad het verzoek van de moeder in hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van 6 mei 2012, tevens verzonden per fax op 2 mei 2012, van mr. Vortman
Ter zitting van het hof op 4 september 2012 is de zaak behandeld. De zaak is tegelijk behandeld met de zaak bij dit hof geregistreerd onder nummer 200.109.602.
Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, namens de raad mr. Ritmeijer en mw. Uit de boogaardt en namens WSG zijn verschenen mw. Platvoet en mw. Kooiman. Voorts zijn verschenen de pleegvader en in de zaak 200.109.602 mw. Post-Zieck. Door de advocaat van de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
Feiten en achtergronden
1. De vader en de moeder zijn [in 2002] met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk zijn (onder meer) [kind 1] en [kind 2] geboren, zoals hiervoor vermeld [in 2004 en 2005].
2. [kind 1] en [kind 2] hebben nog een oudere broer [kind 3], geboren [in 2002]. [kind 3] is in juli 2004 uit huis geplaatst, kort gezegd wegens ernstige zorgen over zijn opvoedingssituatie bij de vader en moeder. De ouders waren niet bij machte tegemoet te komen aan de opvoedingsbehoeften van [kind 3].
3. Korte tijd later zijn ook [kind 1] (op 12 oktober 2005) en [kind 2] (op 15 december 2005) uit huis geplaatst op basis van een machtiging als bedoeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [kind 1] en [kind 2] wonen sindsdien samen in het pleeggezin van de pleegvader.
4. De vader en de moeder hebben beiden een verstandelijke beperking. Hun huwelijk is [in 2008] ontbonden, nadat zij in 2006 reeds uit elkaar zijn gegaan. De moeder woont thans zelfstandig met begeleiding van Andersom.
5. Op 24 maart 2011 is de raad een onderzoek gestart naar een verderstrekkende maatregel ten behoeve van [kind 1] en [kind 2], naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van de WSG - belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen.
6. Op basis van de bevindingen van dat raadsonderzoek, neergelegd in een rapport van 1 juli 2011, heeft de raad op 7 juli 2011 het inleidend verzoek strekkende tot ontheffing van de vader en de moeder uit het gezag over [kind 1] en [kind 2] (en [kind 3]) ingediend, dat bij de bestreden beschikking is toegewezen.
7. Bij afzonderlijke beschikking van 5 december 2011 heeft de rechtbank tevens het verzoek van de raad tot ontheffing van de vader en de moeder uit het ouderlijk gezag over [kind 3] toegewezen. Het hof heeft de moeder bij afzonderlijke beschikking (zaaknummer 200.109.602) van heden niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen die beschikking omdat het, in tegenstelling tot het onderhavig appel, te laat was ingediend.
8. Het appel van de moeder tegen de hier bestreden beschikking strekt tot betoog dat niet is voldaan aan de criteria voor gedwongen ontheffing. De moeder wijst onder meer op de jurisprudentie in zaken als de onderhavige, waaruit zij afleidt dat duurzame bereidheid van een ouder om het kind in het pleeggezin op te laten groeien doorgaans doorslaggevend is en in de weg staat aan gedwongen ontheffing. Onder meer is gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 4 april 2008 (NJ 2008/506) waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat het blijk geven van duurzame bereidheid om het kind in een pleeggezin te laten opgroeien in de beoordeling zal moeten worden betrokken. De moeder merkt daarbij op dat het belang van de minderjarige bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie mede in enige stelling tot uitdrukking zal moeten komen (en in geval van betwisting zal moeten worden aangetoond), bij gebreke waarvan de hier bedoelde duurzame bereidheid nog steeds de uitkomst van de procedure zal bepalen. Ten slotte wijst de moeder op het belang van de minderjarigen om de band met de natuurlijke ouders niet meer dan noodzakelijk te verbreken.
9. De raad heeft het standpunt van de moeder gemotiveerd weersproken in zijn verweerschrift en volgt de moeder niet in haar standpunt dat de duurzame bereidheid van de moeder om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien op doorslaggevende wijze de uitkomst van de procedure behoort te bepalen. Volgens de raad heeft de rechtbank die duurzame bereidheid meegewogen maar terecht het belang van de kinderen bij duidelijkheid over hun toekomstperspectief voorop gesteld. De jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing brengen onduidelijkheid en onrust mee voor de kinderen over de plek waar zij mogen opgroeien. Hierdoor wordt het hechtingsproces in het pleeggezin bemoeilijkt. De raad concludeert dat ook overigens aan de criteria voor ontheffing is voldaan.
De overwegingen van het hof
10. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind indien hij of zij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
11. Artikel 1:268 lid 1 BW bepaalt dat de ontheffing niet wordt uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet, tenzij zich één van de in het tweede lid van dat artikel genoemde situaties voordoet. Eén daarvan (a) is de situatie dat na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 254 af te wenden.
12. Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige staat het belang van het kind voorop, mede gelet op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
13. Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] inmiddels (veel) langer duren dan de in het hiervoor aangehaalde artikel 1:268 lid 2 onder a BW genoemde termijnen. De kinderen zijn uit huis geplaatst met name omdat de ouders geen veilige en stabiele opvoedingssituatie konden bieden. Uit diagnostisch onderzoek van Fora in 2006 is in dit verband reeds gebleken dat de ouders mede vanwege hun eigen cognitieve handicap, niet in staat zijn hun eigen leven probleemloos vorm te geven. Laat staan dat zij dit op verantwoorde wijze in combinatie met drie jonge kinderen kunnen.
14. De moeder heeft niet betwist dat voldaan is aan de voorwaarde van ongeschiktheid of onmacht om de verzorging en opvoeding van [kind 1] en/of [kind 2] op zich te nemen, bedoeld in artikel 1:266 BW. Zij heeft dat ter zitting van het hof weliswaar genuanceerd door op te merken dat zij met hulp en begeleiding daartoe mogelijk op termijn wel in staat is, maar die nuancering is - gelet op de toelichting van haar advocaat - kennelijk niet bedoeld als het terugkomen op het eerder ingenomen standpunt. Afgezien van die erkenning bieden de stukken naar het oordeel van het hof voldoende aanknopingspunten om de ongeschiktheid of onmacht van de moeder voor de verzorging en opvoeding van de kinderen aan te nemen. Zo blijkt uit het raadsrapport van 1 juli 2012 dat de moeder tijdens de ondertoezichtstelling niet of althans onvoldoende leerbaar was om de noodzakelijke aanwijzingen van de hulpverlening te kunnen accepteren en uit te blijven voeren.
15. Voorts blijkt uit de stukken, in het bijzonder het raadsrapport van 1 juli 2012, dat [kind 1] en [kind 2] kwetsbare kinderen zijn met bijzondere opvoedingsbehoeften. Zij hebben beiden een cognitieve beperking en volgen speciaal onderwijs. [kind 1] en [kind 2] ontwikkelen zich naar omstandigheden goed in het pleeggezin. Sinds 2009 is evenwel de bezoekregeling tussen de ouders en [kind 1] beëindigd omdat dit extreem veel stress opleverde voor [kind 1], zich uitende in ernstige gedragsproblemen bij [kind 1] zoals automutilatie en seksueel wervend gedrag.
16. Gelet op het voorgaande kan het hof de raad volgen in zijn standpunt dat geen perspectief bestaat op terugkeer van de kinderen naar de moeder. Het hof is ervan overtuigd dat de moeder aan de bijzondere opvoedingsbehoeften van de kinderen niet tegemoet kan komen, ook niet met begeleiding. Dit betekent dat aan het doel van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet meer kan worden gewerkt en dat in beginsel reeds daarom een verderstrekkende maatregel (ontheffing) in de rede ligt. Daarbij komt dat de kinderen reeds geruime tijd en vanaf zeer jonge leeftijd in het (perspectiefbiedend) pleeggezin verblijven.
17. In deze omstandigheden dient naar het oordeel van het hof het belang van de kinderen, maar overigens ook het daaruit voortvloeiende belang van de pleegouders, bij duidelijkheid omtrent het opvoedingsperspectief en een ongestoorde hechting in het pleeggezin zwaarder te wegen dan het belang van de moeder bij behoud van het ouderlijk gezag. De ontheffing geeft duidelijkheid over het toekomstbeeld van de kinderen en dit zal hun gevoel van basisveiligheid, ontwikkeling en hechting in het pleeggezin ten goede komen. Aan de onzekerheid, die nu eenmaal gepaard gaat met de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, dient thans in het belang van de kinderen een einde te komen.
18. Voor zover de verwijzing in het beroepschrift naar het belang om de band tussen kind en ouders niet meer te beperken dan strikt noodzakelijk is dient te worden opgevat als een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt het hof dat de ontheffing een gerechtvaardigde inbreuk vormt op die band gelet op het belang van de kinderen bij een ongestoorde hechting in het pleeggezin en beëindiging van de onzekerheid omtrent hun toekomstperspectief. De pleegvader heeft ter zitting van het hof overigens benadrukt dat hij zoveel mogelijk, net als hij nu ook doet, de contacten tussen de kinderen en de moeder wil blijven bevorderen. Hieraan kan worden toegevoegd dat de moeder altijd de (biologische) moeder van de kinderen zal blijven en dat deze beschikking dat niet anders maakt. De belangen van de kinderen vorderen echter dat thans de gezagssituatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke verblijfssituatie van de kinderen.
Slotsom
19. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 5 december 2011 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, A.H. Garos en M.P. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
18 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.