ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1608

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.110.293/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypothecaire lasten na verbreking van de relatie en de gevolgen voor alimentatieverplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om de vraag of de appellant, na het verbreken van de relatie met de geïntimeerde, nog steeds verplicht was om de volledige hypothecaire lasten van de gezamenlijk in eigendom toebehorende woning te betalen. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin hij was veroordeeld om de hypothecaire lasten te blijven betalen. De zaak had zijn oorsprong in een kort geding dat op 27 juni 2012 was uitgesproken. De appellant en geïntimeerde hadden een affectieve relatie gehad en een minderjarig kind, dat bij de geïntimeerde woonde. De woning, waarvan beide partijen voor de helft eigenaar waren, stond te koop. De voorzieningenrechter had in het vonnis van 27 juni 2012 bepaald dat de appellant de volledige hypothecaire lasten moest betalen, ondanks dat hij de woning had verlaten.

Het hof oordeelde dat de appellant niet langer verplicht was om de volledige hypothecaire lasten te betalen, nu hij de woning had verlaten. Het hof stelde vast dat de rechtsbetrekkingen tussen partijen als deelgenoten in een eenvoudige gemeenschap werden beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. De appellant had in een e-mail aan de geïntimeerde aangegeven dat de woning zo snel mogelijk te koop moest worden gezet, wat erop wees dat hij de hypothecaire lasten wilde delen. Het hof concludeerde dat de beschikking van 13 juli 2011, waarin de alimentatie voor het kind was vastgesteld, niet als een regeling kon worden beschouwd die de appellant verplichtte om de hypothecaire lasten alleen te blijven betalen.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en wees het de vorderingen van de geïntimeerde af. Het hof oordeelde dat beide partijen ieder voor de helft verantwoordelijk waren voor de hypothecaire lasten, nu de woning leeg stond. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit arrest benadrukt de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen ex-partners na een relatiebreuk, vooral in het kader van gezamenlijke eigendommen en financiële verplichtingen.

Uitspraak

Arrest d.d. 30 oktober 2012
Zaaknummer 200.110.293/01
(zaaknummer rechtbank: 119961/KG ZA 12-155)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 27 juni 2012 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 juli 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 31 juli 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"1. Te vernietigen het vonnis waarvan beroep;
2. De vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
Eén en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"De grieven van de man falen en het beroep dient ongegrond te worden verklaard, waarbij het vonnis van de Rechtbank kan worden bekrachtigd."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun advocaten. De advocaat van [appellant] onder overlegging van een pleitnota.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.4. van genoemd vonnis van 27 juni 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
1.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [in 2007] de minderjarige [kind] geboren. [kind] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij [geïntimeerde].
1.2. Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning aan de [adres]. De woning staat te koop.
1.3. Bij beschikking van 13 juli 2011 is bepaald dat [appellant] met ingang van
13 juli 2011 € 172,-- per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen. Uit deze beschikking volgt dat bij de berekening van de draagkracht van [appellant] rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij de volledige maandelijkse hypothecaire lasten van de woning aan de [adres] droeg.
1.4. Op 3 augustus 2011 heeft [appellant] een mailbericht naar [geïntimeerde] gezonden waarin onder meer staat:
"Een ander belangrijk punt is dat onze woning zo snel mogelijk te koop moet worden gezet en dat ik dan het huis uit kan, zodat wij de hypotheekkosten kunnen delen."
1.5. [appellant] is begin 2012 verhuisd naar [woonplaats].
1.6. [appellant] betaalt sedert 1 februari 2012 nog de helft van de maandelijkse hypotheeklasten van de woning aan de [adres].
De beslissing van de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 27 juni 2012 - voor zover van belang - [appellant] veroordeeld om met ingang van 1 juli 2012 maandelijks de volledige hypothecaire lasten van de woning aan de [adres] (hierna: de woning) aan de bank te voldoen ten bedrage van € 587,70 per maand, onder beurte van een dwangsom bij niet tijdige betaling. [appellant] is tevens veroordeeld om de volledige hypotheekachterstand met betrekking tot de woning tot en met juni 2012 aan de bank of de deurwaarder te voldoen, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De behandeling van de grieven
3. In grief I stelt [appellant] dat hij zich niet kan vinden in de beslissing van de voorzieningenrechter en dat de motivering van de uitspraak de hiervoor weergegeven beslissing niet kan dragen. Hij verwijst daartoe naar hetgeen hij in eerste aanleg en in de grieven II tot en met V heeft aangevoerd.
3.1. Het hof gaat er vanuit dat [appellant] met zijn grieven het tussen partijen gerezen geschil, over het antwoord op de vraag of hij de volledige hypothecaire lasten van de woning moet blijven voldoen, in volle omvang aan het hof voorlegt. Het hof zal de grieven daarom en omdat zij zich daarvoor lenen gezamenlijk behandelen.
4. [appellant] voert onder meer aan dat, nu hij de woning heeft verlaten, zowel de redelijkheid en billijkheid als de wet en regelgeving van titel 7 boek 3 van het Burgerlijk Wetboek met zich brengen dat hij en [geïntimeerde] ieder de helft van de hypothecaire lasten moeten voldoen zolang de woning leeg staat.
5. [geïntimeerde] betwist het door [appellant] gestelde.
6. Het hof stelt voorop dat de woning te [adres], waarvan partijen ieder voor de helft eigenaar zijn, een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW betreft. De rechtsbetrekkingen tussen partijen - als deelgenoten in de eenvoudige gemeenschap - worden beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 BW in samenhang met artikel 6:2 BW).
6.1. Uit artikel 3: 172 BW volgt dan dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van de lasten van de hypothecaire lening die ter financiering van de aankoop van de woning is aangegaan en waarvoor zij zich hoofdelijk hebben verbonden. Dat wordt slechts anders indien een regeling anders bepaalt.
7. Het hof is voorshands, anders dan [geïntimeerde], van oordeel dat de beschikking van 13 juli 2011, waarin een door [appellant] te betalen bijdrage ten behoeve van [kind] is vastgesteld, in dit geval niet kan gelden als een regeling waarin wordt afgeweken van de in artikel 3: 172 BW gegeven hoofdregel.
7.1. Het hof overweegt daartoe als volgt.
In voornoemde beschikking is bij de berekening van de draagkracht van
[appellant] ermee rekening gehouden dat [appellant], die toen in de woning woonde, de voor rekening van [geïntimeerde] komende hypothecaire lasten betaalde.
Er is echter geen rechtsregel die [appellant] verplicht om de woonsituatie en woonlasten, waarmee in een alimentatieprocedure rekening is gehouden, ongewijzigd te laten voortduren. Dat blijkt ook uit het bepaalde in artikel 1: 401 lid 1 BW, op grond waarvan een beschikking waarbij een bijdrage in het levensonderhoud is vastgesteld, ook nadat die beschikking onherroepelijk is geworden, kan worden gewijzigd wanneer sprake is van nadien gewijzigde omstandigheden.
Nu [appellant] de woning heeft verlaten en daarmee in de alimentatiebeschikking geen rekening is gehouden, bevat die beschikking geen regeling als vorenbedoeld.
8. Het voorgaande brengt tevens mee dat [geïntimeerde] er in redelijkheid niet van heeft kunnen en mogen uitgaan dat [appellant] haar aandeel in de hypothecaire lasten, waarmee in de draagkrachtberekening rekening is gehouden, zou moeten blijven doorbetalen indien hij - zonder haar instemming - de woning zou verlaten.
8.1. Het hof is, anders dan de voorzieningenrechter, voorshands van oordeel dat dat niet anders wordt indien er voor [appellant] geen noodzaak heeft bestaan om de woning te verlaten.
9. Het hof acht voorts niet aannemelijk geworden dat partijen hebben afgesproken dat [appellant] in de woning zou blijven wonen tot deze zou zijn verkocht.
9.1. Het hof overweegt daartoe dat, anders dan [geïntimeerde] onder meer onder 17 in de memorie van antwoord stelt, aan de omstandigheid dat [appellant] de hypothecaire lasten zonder discussie volledig heeft voldaan, niet kan worden ontleend dat [appellant] zich jegens [geïntimeerde] heeft verbonden om in de woning te blijven wonen en/of om het aandeel van [geïntimeerde] in de hypothecaire lasten te blijven voldoen tot de woning zal zijn verkocht. Het is immers redelijk dat
[appellant], in de periode dat hij met uitsluiting van [geïntimeerde] de woning bewoonde, de aan de woning verbonden lasten volledig voor zijn rekening heeft genomen. Een toezegging van [appellant] dat hij die lasten zou blijven doorbetalen wanneer hij de woning niet langer bewoonde kan daaraan niet worden ontleend.
10. Gelet op het vorenoverwogene en nu de woning thans niet wordt bewoond, ligt het in de rede dat partijen ieder de helft van de hypothecaire lasten voor hun rekening zullen nemen.
11. De redelijkheid en billijkheid die tussen partijen in acht moet worden genomen vereist wel dat [appellant] [geïntimeerde] tijdig op de hoogte heeft moeten stellen van zijn voornemen te gaan verhuizen en van de daaraan verbonden financiële gevolgen voor [geïntimeerde].
Hij heeft dat gedaan in de onder 1.4. genoemde mail van 3 augustus 2011.
Het hof gaat er daarom voorshands vanuit dat [geïntimeerde] er vanaf 3 augustus 2011 rekening mee heeft kunnen houden dat zij de helft van de hypothecaire lasten zou moeten gaan voldoen vanaf het moment dat [appellant] de woning zou hebben verlaten.
12. Tenslotte overweegt het hof dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat, in afwijking van de in artikel 3: 172 BW neergelegde hoofdregel, de draagplicht ter zake de voldoening van de hypothecaire lasten anders wordt verdeeld dan bij helfte.
13. De beslissing van de voorzieningenrechter dat van [appellant] verwacht mag worden dat hij de volledige woonlasten van de woning, waaronder ook het aandeel dat voor rekening van [geïntimeerde] behoort te komen, blijft doorbetalen kan om redenen als voormeld niet in stand blijven.
14. De grieven van [appellant] slagen voorzover dat uit het voorgaande voortvloeit. Het hof zal de grieven voor het overige onbesproken laten, nu door het voorgaande het belang daaraan is komen te ontvallen.
De slotsom
15. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] afwijzen.
16. Het hof zal, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad en het onderhavige geschil daaruit voortvloeit, de kosten van het geding in beide instanties compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in kort geding:
vernietigt het vonnis van 27 juni 2012 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde];
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, L. Janse en E.W.J. de Groot en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.