ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1565
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Faillissementspauliana en onrechtmatige betalingen aan bestuurder voorafgaand aan faillissement
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de curator in het faillissement van IPC B.V. tegen de vonnissen van de rechtbank Assen. De curator had vier betalingen van IPC aan EPC c.s. betwist, die volgens hem onverplicht waren en derhalve vernietigd moesten worden op grond van artikel 42 van de Faillissementswet. De betalingen, die in de periode van mei tot juni 2008 waren verricht, betroffen bedragen die aan EPC waren betaald voor verschillende diensten en apparatuur. De curator stelde dat deze betalingen de schuldeisers van IPC benadeelden en dat er geen rechtsplicht bestond om deze betalingen te verrichten.
Het hof oordeelde dat de curator niet had aangetoond dat de betalingen onverplicht waren, aangezien deze waren gedaan ter voldoening van opeisbare schulden. De curator had de stelplicht en bewijslast om aan te tonen dat de betalingen niet onder de noemer van een rechtsplicht vielen, maar het hof concludeerde dat de curator hierin niet was geslaagd. Bovendien werd vastgesteld dat de betalingen niet selectief waren en dat er geen onrechtmatige handelingen waren gepleegd door EPC c.s. De grieven van de curator werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de curator werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de vereisten voor het aannemen van een faillissementspauliana en de rol van de curator in het bewijzen van onverplichte betalingen. Het hof concludeerde dat de curator onvoldoende feiten had aangevoerd om te stellen dat de betalingen onrechtmatig waren, en dat de betalingen aan EPC niet als selectief konden worden aangemerkt. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en de curator werd in de proceskosten veroordeeld.