Beschikking d.d. 4 oktober 2012
Zaaknummer 200.110.951
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J. van der Bij,
kantoorhoudende te Drachten,
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
wonende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: LJ&R.
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.A. van der Meer,
kantoorhoudende te Heerenveen,
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de pleegouders van kind 1],
3. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de pleegouders van kind 3]
4. [belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de pleegouders van kind 2].
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 8 juni 2012 (zaaknummer: 119590 / FJ RK 12-430) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2001], en [kind 2], geboren [in 2008], in een voorziening voor pleegzorg, en de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 3], geboren [in 2005], in een residentiële voorziening (meeleefgezin van Talant) met overbruggingszorg binnen een reguliere voorziening voor pleegzorg, met ingang van 12 juni 2012 verlengd voor de termijn van een jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 1 augustus 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 8 juni 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende primair het door LJ&R gedane verzoek, betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende de looptijd van de ondertoezichtstelling af te wijzen, subsidiair te bepalen dat er nader onderzoek dient te worden verricht naar de mogelijkheden van terugplaatsing van de kinderen bij de moeder.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 22 augustus 2012, heeft LJ&R het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 7 augustus 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een brief met bijlage van 13 augustus 2012 en een brief met bijlage van 21 augustus 2012, beide van mr. Van der Bij.
Ter zitting van 11 september 2012 is de zaak behandeld. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens LJ&R is verschenen mevrouw J. Wijma. De vader, [de pleegouders van kind 1], [de pleegouders van kind 3] [de pleegouders van kind 2] en de raad zijn - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Mr. Van der Bij heeft ter zitting het woord gevoerd mede aan de hand van een pleitnotitie.
De beoordeling
De feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie van de vader en de moeder zijn [kind 1], [kind 3] en [kind 2] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over hen uit.
2. [kind 1], [kind 3] en [kind 2] staan sinds 12 juni 2009 onder toezicht van LJ&R. De ondertoezichtstelling is laatstelijk door de kinderrechter verlengd tot 12 juni 2013.
3. De kinderen zijn op 14 oktober 2010 op basis van een door de kinderrechter verleende spoedmachtiging uit huis geplaatst. In aansluiting op de spoedmachtiging heeft de kinderrechter bij beschikking van 9 november 2010 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend met ingang van de dag van die beschikking tot 12 juni 2011. Het hoger beroep van de moeder tegen die beschikkingen is afgewezen bij beschikkingen van dit hof van respectievelijk 3 november 2010 (zaaknummer 200.075.425) en 12 april 2011 (zaaknummer 200.081.703). Bij beschikking van 8 juni 2011 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd met ingang van 12 juni 2011 tot 12 december 2011, onder aanhouding van de langer verzochte duur. Bij beschikking van 9 december 2011 heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 12 juni 2012. Bij beschikking van 15 mei 2012 is die beschikking door dit hof bekrachtigd.
4. Bij inleidende verzoekschriften van 2 mei 2012 heeft LJ&R laatstelijk om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht tot 12 juni 2013, daartoe stellende dat de gronden voor de maatregel zich nog voordoen. Daarop is bij de bestreden beschikking beslist als hiervoor weergegeven onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder betreft deze beslissing.
De overwegingen
De omvang van het hoger beroep
5. De moeder heeft ter zitting van het hof haar hoger beroep tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] ingetrokken, zodat haar grieven in zoverre geen bespreking meer behoeven. Het hof zal derhalve het verzoek van de moeder voor zover dit betreft de vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3], afwijzen.
6. Met betrekking tot het ter zitting gedane verzoek van de moeder om een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen waarbij [kind 3] elk weekend bij de moeder of bij de vader verblijft, overweegt het hof het volgende. Artikel 362 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) verklaart in hoger beroep een aantal artikelen betreffende de behandeling in eerste aanleg van overeenkomstige toepassing. De wetgever heeft in dat artikel echter uitdrukkelijk bepaald dat - anders dan in eerste aanleg - in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. De moeder heeft, nu zij in eerste aanleg niet (in concreto) om een wijziging van de bestaande omgangsregeling heeft verzocht, dit verzoek voor het eerst in hoger beroep gedaan. Derhalve zal het hof dit verzoek van de moeder afwijzen.
7. Gelet op het voorgaande heeft het hof thans enkel te oordelen over de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing ten aanzien van [kind 1] en [kind 2].
Ten aanzien van de indicatiebesluiten
8. De moeder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de indicatiebesluiten van 19 april 2012, welke LJ&R bij haar verweerschrift heeft overgelegd, niet op een juiste wijze tot stand zijn gekomen nu de moeder niet is gehoord. Naar de mening van de moeder zijn deze indicatiebesluiten derhalve niet rechtsgeldig en ontbreekt daarmee de wettelijke grondslag voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
9. Het hof begrijpt deze grief van de moeder aldus dat zij stelt dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van de indicatiebesluiten waardoor deze in strijd met artikel 3:2 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) tot stand zijn gekomen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. In de indicatiebesluiten van 19 april 2012 wordt melding gemaakt van de mening van de moeder ten aanzien van die besluiten. Voor het hof bestaat zonder nadere toelichting die de moeder niet gegeven heeft - geen reden om aan te nemen dat deze mening van de moeder niet bij de voorbereiding van de indicatiebesluiten is betrokken, temeer niet nu haar visie zoals deze is weergegeven in de indicatiebesluiten overeenkomt met de visie zoals de moeder die heeft weergegeven ter zitting van het hof. Al ware het zo dat sprake is geweest van een gebrek in de primaire besluitvorming dan is dat gebrek voldoende hersteld. De moeder heeft immers haar zienswijze met betrekking tot deze indicatiebesluiten ter zitting van het hof, en overigens ook haar zienswijze met betrekking tot de voorliggende indicatiebesluiten ter zitting bij de rechtbank, volledig kenbaar kunnen maken en niet is gebleken dat zij daardoor in haar (processuele) belangen is geschaad.
10. Ten aanzien van de grief van de moeder dat de wettelijke grondslag van de verlenging van de uithuisplaatsing ontbreekt nu de indicatiebesluiten die in eerste aanleg zijn overgelegd zijn vastgesteld op 6 mei 2011, terwijl op grond van artikel 23 Uitvoeringsbesluit Wjz de in het indicatiebesluit vast te leggen termijn in beginsel ten hoogste een jaar bedraagt, overweegt het hof dat de moeder geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van deze grief nu LJ&R bij haar verweerschrift eerdergenoemde indicatiebesluiten van 19 april 2012 heeft overgelegd, zodat thans in hoger beroep (opvolgende) geldige indicatiebesluiten voorliggen die betrekking hebben op de door LJ&R verzochte verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2]. Het hof zal het hoger beroep in zoverre verwerpen.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2]
11. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen.
12. Het hof heeft laatstelijk bij beschikking van 15 mei 2012 beslist op het eerdere verzoek van de moeder om het verzoek van LJ&R tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] af te wijzen. Dit verzoek van de moeder is toen afgewezen. Het hof heeft daartoe overwogen dat [kind 1] en [kind 2] erg kwetsbare kinderen zijn en dat zij een meer dan gemiddelde behoefte aan rust, reinheid en regelmaat hebben, terwijl de moeder niet aan die opvoedingsbehoeften kan voldoen. Het hof verwijst naar hetgeen hieromtrent in zijn beschikking van 15 mei 2012 onder rechtsoverwegingen 13 en 14 is overwogen en beschouwt dat voor zover betrekking hebbend op [kind 1] en [kind 2] als hier herhaalt en ingelast.
13. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich inmiddels heeft aangemeld voor een cursus positief opvoeden bij de GGZ en dat zij thans een thuiscursus kinderpsychologie volgt. Hieruit blijkt naar de mening van de moeder dat zij wel degelijk werkt aan de verbetering van haar pedagogische vaardigheden.
14. Naar het oordeel van het hof valt het de moeder te prijzen dat zij zich alsnog open lijkt te stellen om aan haar pedagogische vaardigheden te werken. Echter, naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de situatie van de moeder (substantieel) is gewijzigd ten opzichte van de situatie in mei 2012. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat sprake is van een lange en intensieve hulpverleningsgeschiedenis binnen het gezin die werd gekenmerkt door een patroon waarin de moeder aanvankelijk haar medewerking verleende, maar hier na enige tijd mee stopte. Deze houding geeft het hof niet het vertrouwen dat de moeder de thans ingezette hulpverlening, gericht op verbetering van haar pedagogische vaardigheden, ook zonder de machtiging tot uithuisplaatsing zal blijven voortzetten.
15. Nu, zoals ook reeds in de beschikking van 15 mei 2012 is overwogen, [kind 1] en [kind 2] kwetsbare kinderen zijn, die gelet op hun belaste voorgeschiedenis waarin het hen aan de meest basale zorg heeft ontbroken - speciale opvoedingsbehoeften hebben, acht het hof het, mede vanuit het oogpunt van continuïteit, regelmaat en veiligheid, van groot belang voor de kinderen dat de plaatsingen in de pleeggezinnen niet worden doorbroken.
16. Het hof ziet ook thans geen aanleiding om een onderzoek te gelasten naar mogelijkheden van terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, zoals door haar is verzocht. Ten tijde van de ondertoezichtstelling van de kinderen zijn diverse onderzoeken verricht, waaronder een uitgebreid onderzoek van Stabiel Intensieve gezinsondersteuning. Op basis van onder meer dat onderzoek heeft het hof destijds (bij eerdere beschikkingen van 3 november 2010, 12 april 2011 en 15 mei 2012) een terugkeer van de kinderen naar huis niet verantwoord geacht. Het hof acht zich thans op grond van alle beschikbare stukken voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen geven ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en ziet derhalve geen noodzaak voor het door de moeder verzochte onderzoek, te meer niet nu het belang van [kind 1] en [kind 2] bij het behoud van een ongestoorde ontwikkeling een terugplaatsing naar de moeder verhindert.
Slotsom
17. Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en M.P. den Hollander, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.