ECLI:NL:GHLEE:2012:BY0550

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.223/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriale verkoop van woning door bank en zorgplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de executoriale verkoop van de woning van appellant door ING Bank N.V. Appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, stelde dat de bank haar zorgplicht had geschonden door de woning voor een te lage prijs te verkopen. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van appellant afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de woning op 28 april 2009 voor € 171.000,- was verkocht, terwijl de taxatiewaarden op dat moment aanzienlijk hoger lagen. Appellant voerde aan dat de bank onzorgvuldig had gehandeld door de woning te verkopen zonder voldoende inspanning om een hogere verkoopprijs te realiseren. Het hof oordeelde echter dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat ING haar zorgplicht had geschonden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde appellant in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van banken bij executoriale verkopen en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 oktober 2012
Zaaknummer 200.090.223/01
(zaaknummer rechtbank: 121371 / HA ZA 10-829)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. L.A.L. Westerwoudt, kantoorhoudende te Haarlem.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 23 augustus 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van voormeld tussenarrest heeft op 23 augustus 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Een schikking is niet tot stand gekomen.
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen met als conclusie:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis dat op 20 april 2011 door de Rechtbank Groningen in de procedure tussen partijen is gewezen te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
1. te verklaren voor recht dat geïntimeerde onrechtmatig jegens appellant heeft gehandeld
door in strijd met haar zorgplicht op 28 april 2009 de voormalige woning van appellant
staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] aan derden te
gunnen tegen een koopsom van € 171.000,=;
2. geïntimeerde te veroordelen om alle schade die appellant heeft geleden tengevolge van
voornoemde executieverkoop te vergoeden, op te maken bij staat, en te vereffenen
volgens de wet;
3. te verklaren voor recht dat op het moment van de executieverkoop van de woning van
appellant staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] de
hypothecaire geldlening € 145.210,= bedroeg, althans een door Uw Hof in goede justitie
te bepalen bedrag;
4. te verklaren voor recht dat de door geïntimeerde middels de nota van afrekening van zijn
woning te [plaats] aan appellant in rekening gebrachte kostenposten 'achterstand,
kostennota's en komende nota's' ten onrechte door geïntimeerde aan appellant in rekening
zijn gebracht;
5. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de beide procedures."
Bij memorie van antwoord is door ING verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Groningen te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, en geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van beide instanties."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen, waarna ING een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.13) de navolgende feiten vastgesteld. Nu partijen hierover geen geschil hebben, zal ook het hof van deze feiten uitgaan:
1.1. Bij notariële akte van 31 juli 1998 is tussen [appellant] en zijn toenmalige echtgenote enerzijds en ING anderzijds een hypothecaire geldlening gesloten voor een bedrag van NLG 350.000,00 (€ 158.823,07). Door [appellant] en zijn toenmalige echtgenote is tot zekerheid voor de terugbetaling van voormelde geldlening aan ING recht van hypotheek verleend op de woning staande en gelegen aan de [adres] te [plaats].
1.2. Begin 2009 heeft een schuldeiser van [appellant] executoriaal beslag gelegd op de echtelijke woning. [appellant] had deze woning vanaf 2008 via een makelaar te koop staan.
1.3. Bij brief van 20 maart 2009 heeft ING aan [appellant] bericht dat zij de executie van de beslaglegger heeft overgenomen. In die brief adviseert ING [appellant] dringend om "dusdanige stappen voor de aangekondigde executieverkoop te nemen, dat u deze kunt voorkomen, door bijvoorbeeld alsnog met de beslaglegger(s) overeenstemming te bereiken".
Verder attendeert ING [appellant] erop dat mocht de veilingopbrengst lager zijn dan de totaalvordering van ING op [appellant], [appellant] aansprakelijk blijft voor de restantvordering.
1.4. In verband met de (voorgenomen) executoriale verkoop heeft een taxateur in opdracht van ING de woning van [appellant] gewaardeerd en daarbij een onderhandse verkoopwaarde van € 260.000,00 en een executiewaarde van € 208.000,00 vastgesteld.
1.5. Op 28 april 2009 heeft de openbare verkoop plaatsgevonden, waarbij de woning van [appellant] € 171.000,00 heeft opgebracht.
1.6. ING heeft de notaris, die belast was met de openbare verkoop, mededeling gedaan van haar vorderingen op [appellant], bestaande uit drie onderdelen (Leven Hypotheek met een hoofdsom van € 111.176,15; Aflossingsvrije Hypotheek met een hoofdsom van € 34.033,52 en een Zakelijk Krediet met een hoofdsom van € 43.000,00), en de notaris verzocht de gehele (netto) veilingopbrengst aan ING over te maken.
1.7. De notaris heeft niet aan het verzoek van ING voldaan, maar op de voet van artikel 3: 270 lid 4 Burgerlijk Wetboek de voorzieningenrechter in de rechtbank Groningen verzocht omtrent de te verrichten uitkering te beslissen.
1.8. De geveilde woning is in september 2009 doorverkocht aan een derde voor een bedrag van € 235.000,00.
1.9. Bij beschikking van 16 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter voornoemd overeenkomstig het verzoek van de notaris bepaald dat aan ING een bedrag toekomt van € 161.987,53 (bestaande uit € 158.823,07, zijnde het maximum van de hypothecaire inschrijving, en € 3.164,45 aan rente en kosten).
1.10. Op 29 oktober 2009 heeft de notaris het door de voorzieningenrechter vastgestelde bedrag aan ING uitgekeerd. ING heeft die uitkering in mindering gebracht op haar hiervoor onder 1.6 vermelde vorderingen, waarna nog een (restantschuld) resteert uit hoofde van het Zakelijk Krediet.
1.11. Bij brief van dezelfde datum heeft [appellant] zich bij ING beklaagd over de verkoop van de woning en de afwikkeling van de hypotheken, de polis van Zwitserleven en de zakelijke rekening. [appellant] heeft ING aansprakelijk gesteld voor het onzorgvuldig omgaan met de verkoop van zijn woning door de verkoop te gunnen tegen een beduidend lagere prijs dan noodzakelijk was geweest en daarbij gewezen op het waardeverschil tussen "beide verkopingen van ca € 64.000,00 in een periode van een paar maand". Verder heeft [appellant] ING aansprakelijk gesteld voor de onnodige en extra kosten "welke gepaard gaan met het afwikkelen van de diverse leningen, polissen en bankrekeningen.
1.12. Bij brief van 19 februari 2010 heeft Fiditon B.V. namens ING bij [appellant] aangedrongen op betaling van een nog openstaand saldo van € 32.051,95.
1.13. Bij brief van zijn raadsman van 6 mei 2010 heeft [appellant] aan Fiditon B.V. aangegeven dat de nota van afrekening van de notaris nog allerlei vragen bij hem oproept, waaronder de hoogte van het bedrag van de afgeloste hypotheek en in de afrekening vermelde kosten.
2. Voorts staat als gesteld en niet dan wel onvoldoende weersproken alsmede op grond van de overgelegde stukken het volgende tussen partijen vast.
2.1. De akte van geldlening (zie hiervoor onder 1.1) bevat, voor zover thans van belang, de volgende bepalingen:
"vordering":
al hetgeen de bank nu of te eniger tijd van kredietnemer te vorderen heeft of mocht hebben uit welken hoofde ook, al of niet in rekening-courant of welke andere rekening ook, al of niet als gevolg van een kredietovereenkomst en/of iedere andere overeenkomst en al of niet uit het gewone bankverkeer voorvloeiende, (…).
(…)
Terzake de vordering is door de onderzetter casu quo de kredietnemer met de bank overeengekomen dat ten behoeve van de bank recht van hypotheek en pandrecht worden gevestigd op de in deze akte omschreven goederen, tot zekerheid als hierna vermeld.
Tot meerdere zekerheid voor de betaling van:
- de vordering tot een bedrag ter grootte van maximaal driehonderd vijftig duizend gulden (ƒ 350.000,00), dat bedrag hierna te noemen: de hoofdsom;
- de bedongen rente en eventueel later overeen te komen verhogingen daarvan en al wat de bank, in verband met het vorenstaande aan renten, boeten, kosten, premies of anderszins, verder te vorderen heeft of zal hebben, tezamen begroot op zestig procent van de hoofdsom, derhalve een bedrag van tweehonderd tien duizend gulden (ƒ 210.000,00)
(...)"
2.2. De hiervoor onder 1.4 bedoelde taxatie is op 6 april 2009 verricht door mevrouw [makelaar], zijnde de makelaar die [appellant] had ingeschakeld bij de verkoop van zijn woning. Het rapport is gedateerd op 6 maart 2009, doch dit berust op een kennelijke verschrijving.
2.3. Op 30 maart 2009 heeft in opdracht van ING een taxatie van de woning plaatsgevonden door [taxateur]. De onderhandse verkoopwaarde is getaxeerd op € 230.000,- en de executiewaarde op € 185.000,-.
2.4. Naast het zakelijk krediet ("MKB-krediet") met een maximum van € 30.000,- had [appellant] een zakelijke lening van € 20.000,- bij ING afgesloten om de inventaris voor zijn onderneming te kunnen aanschaffen. Deze lening zou door [appellant] in vijf jaren worden afgelost. ING heeft de zakelijke lening afgelost met het zakelijk krediet. Onder meer hierdoor bedroeg de schuld uit hoofde van het zakelijk krediet (het MKB-krediet) uiteindelijk ongeveer € 43.000,-.
2.5. De op het MKB-krediet van toepassing zijnde Algemene Bepalingen van Kredietverlening (hierna: de AV Kredietverlening) bepalen, voor zover thans van belang:
"Artikel 11 Vervroegde opeisbaarheid
11.1 De Kredietfaciliteit eindigt automatisch en alle bedragen die uit hoofde van de Overeenkomst zijn verschuldigd, zijn terstond en ineens opeisbaar zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, indien één van de volgende gebeurtenissen zich voordoet:
a. de Kredietnemer komt een aflossings-, rente- of andere verplichting uit hoofde van de Overeenkomst of enige andere met de Bank gesloten overeenkomst niet, niet tijdig of niet behoorlijk na;
(…)
e. er wordt conservatoir of executoriaal beslag gelegd op alle of een belangrijk gedeelte van de goederen van de kredietnemer dan wel alle of een belangrijk deel van zijn goederen worden vervreemd, bezwaard, onteigend of beschadigd;
(…)"
Het geschil en de beoordeling daarvan in eerste aanleg
3. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht zal verklaren dat ING onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door in strijd met haar zorgplicht op 28 april 2009 de voormalige woning van [appellant] aan derden te gunnen tegen een koopsom van € 171.000,00;
2) ING zal veroordelen om alle schade die hij heeft geleden ten gevolge van de executoriale verkoop te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3) voor recht zal verklaren dat op het moment van de executieverkoop de hypothecaire lening € 145.210,00 bedroeg, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4) voor recht zal verklaren dat de door ING door middel van de nota van afrekening aan [appellant] in rekening gebrachte kostenposten “achterstand, kostennota’s en komende nota’s” ten onrechte door ING in rekening zijn gebracht;
5) ING in de kosten van de procedure zal veroordelen.
4. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
5. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
De bespreking van de grieven
6. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of ING in strijd met haar zorgplicht en derhalve onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door op
28 april 2009 de voormalige woning van [appellant] aan een derde te gunnen tegen een koopsom van € 171.000,-, waardoor [appellant] naar zijn zeggen zwaar in de financiële problemen is geraakt.
7. Naast hetgeen hij in eerste aanleg heeft gesteld, voert [appellant] in hoger beroep het volgende aan. ING heeft zonder toestemming en medeweten van [appellant] de restschuld op de zakelijke lening afgelost met zijn zakelijk krediet en heeft ook alle kosten van taxatie en dergelijke hierop in mindering gebracht, waardoor het zakelijk krediet boven de limiet van € 30.000 is uitgekomen. [appellant] verwijt ING dat zij de hoogte van dit zakelijk krediet niet met hem heeft besproken en [appellant] ook niet de gelegenheid heeft gegeven om daarop te reageren.
Volgens Havinga voldeed hij in zakelijk opzicht aan zijn verplichtingen, zodat er geen reden bestond voor opzegging van de zakelijke overeenkomsten. [appellant] stelt dat van een opzegging van het zakelijk krediet niet eens sprake was. Er is slechts aan hem meegedeeld dat er geen uitgaande betalingen meer zouden plaatsvinden. [appellant] verwijt ING dat zij aldus in zakelijk opzicht "de stekker uit zijn onderneming heeft getrokken" vanwege zijn privé problemen, terwijl ING voordien het zakelijke en het privé gedeelte van de overeenkomsten strikt gescheiden hield.
8. Voor zover de eis van [appellant] hierop aansluit komen deze verwijten aan de orde in het kader van grief I. Voor het overige gaat het hof aan deze verwijten voorbij, nu [appellant] in verband hiermee zijn eis niet heeft gewijzigd.
9. Voorts verwijt [appellant] ING dat zij geen beroep heeft aangetekend tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2009 (zie hiervoor onder 1.9). Door zich niet te verzetten tegen de - door de voorzieningenrechter terecht bevonden - weigering van de notaris om het depotbedrag ad € 10.675,47 aan ING af te geven, heeft ING zijn belangen geschaad. Het depotbedrag zou anders immers in mindering kunnen zijn gebracht op het zakelijk krediet, waardoor dit onder de toegestane limiet van € 30.000,- zou zijn uitgekomen, aldus [appellant]
10. Dit verwijt komt, voor zover het past binnen de eis van [appellant], eveneens aan de orde in het kader van grief I.
11. Grief I houdt in dat de rechtbank ten onrechte de onder 3 van het petitum gevorderde verklaring voor recht heeft afgewezen.
In de toelichting op deze grief betoogt [appellant] dat de rechtbank weliswaar niet heeft miskend dat de schuld uit de hypothecaire geldlening € 145.200,- bedroeg, maar dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [appellant] verstrekte hypotheek diende tot zekerheid van alle vorderingen van ING, waaronder ook de vordering uit hoofde van het zakelijk krediet, met een maximum van € 158.823,08.
12. Het hof constateert dat de betreffende bepalingen in de notariële akte van geldlening (zie hiervoor onder 2.1) kort gezegd bepalen dat de door [appellant] bij deze akte verstrekte hypotheek mede strekt tot zekerheid van alle andere vorderingen uit welken hoofde dan ook die ING op [appellant] heeft of zal krijgen. Dit brengt mee dat de vordering uit hoofde van het zakelijk krediet onder de hypotheek is begrepen, zij het dat in totaal slechts een vordering van € 158.823,08 door de hypotheek gedekt is. De vordering uit hoofde van het zakelijk krediet valt derhalve slechts gedeeltelijk, namelijk voor een bedrag van € 158.823,08 - € 145.200,- = € 13.623,08 (afgerond € 13.000,-), onder de hypotheek. De stelling van [appellant] dat ING ten onrechte de zakelijke overeenkomsten onder de privé paraplu van de hypothecaire geldlening heeft gebracht, is derhalve in zoverre ongegrond.
13. Voorts houdt de grief in dat ING de zakelijke overeenkomsten niet dan wel ten onrechte, althans tegen een te korte termijn heeft opgezegd. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
14. ING stelt dat het MKB-krediet - op basis van art. 11.1 sub a van de
AV Kredietverlening (zie hiervoor onder 2.5) - is opgezegd vanwege een langdurige niet-toegestane overschrijding van de kredietlimiet. In dit verband verwijst ING naar de brief d.d. 5 oktober 2009 van het door haar ingeschakelde incassobureau, Fidition BV.
Daarnaast is het MKB-krediet opgezegd omdat er executoriaal beslag is gelegd op een belangrijk deel van de goederen van de kredietnemer (art. 11.1 sub e van de genoemde algemene voorwaarden; zie hiervoor onder 2.5), namelijk [appellant]'s woning.
15. Het hof is van oordeel dat ING zich met succes op de genoemde bepalingen kan beroepen, nu [appellant] erkent dat hij de kredietlimiet van € 30.000,- in de praktijk met ongeveer € 4.000,- overschreed (art. 11.1 sub a) en voorts vaststaat dat op de woning van [appellant] executoriaal beslag was gelegd (art. 11.1 sub e). Krachtens de aanhef van artikel 11 heeft dit tot gevolg het MKB-krediet automatisch is beëindigd en alle bedragen die uit hoofde van dit krediet door [appellant] aan ING verschuldigd zijn terstond en ineens opeisbaar zijn zonder dat enige ingebrekestelling is vereist.
16. [appellant] stelt dat Fidition BV in de brief d.d. 5 oktober 2009 (vijf maanden na de executoriale verkoop van de woning) ervan uitgaat dat het krediet op dat moment nog niet was beëindigd, en dat bovendien de investeringslening nog niet was afgewikkeld ten laste van dit krediet en evenmin dat de kosten van de kredietafwikkeling daarop reeds in mindering waren gebracht. Uit het door Fidition BV gevorderde saldo blijkt voorts dat het overschot van de verkoopwaarde van de woning nog niet op dit saldo in mindering is gebracht, aldus [appellant]. Ter comparitie heeft ING dienaangaande verklaard dat de invordering van de hypotheek loopt via een ander kanaal dan het invorderen van een zakelijk krediet.
17. Het hof is van oordeel dat het feit dat Fidition BV, zoals ook [appellant] dit heeft begrepen, klaarblijkelijk niet op de hoogte was van de rechtszaak tussen ING en de notaris, geen verandering brengt in hetgeen hiervoor onder 15 is overwogen.
18. De omstandigheid dat ING geen beroep heeft aangetekend tegen de beschikking van de voorzieningenrechter ten aanzien van het depotbedrag ad € 10.675,47, welk depotbedrag anders in mindering had kunnen worden gebracht op het zakelijk krediet, waarmee dit onder de toegestane limiet zou zijn uitgekomen (zie hiervoor onder 9), brengt naar het oordeel van het hof geen verandering in hetgeen hiervoor is overwogen. Nog daargelaten of dit beroep kans van slagen zou hebben gehad, brengt het bepaalde in art. 11.1 sub e van de AV Kredietverlening mee dat het zakelijk krediet hoe dan ook met onmiddellijke ingang was beëindigd.
19. Grief I faalt derhalve.
20. Grief II houdt in dat de rechtbank ten onrechte de onder 4 van het petitum gevorderde verklaring voor recht heeft afgewezen.
Primair betoogt [appellant] dat de betreffende kosten ad € 3.164,45 ten onrechte door ING in rekening zijn gebracht, omdat deze kosten zijn voortgevloeid uit de opzegging van het zakelijk krediet, welk krediet niet dan wel ten onrechte dan wel tegen een korte termijn is opgezegd (zie grief I).
21. In zoverre faalt grief II op dezelfde gronden als grief I op dit punt.
22. Subsidiair voert [appellant] aan dat de rechtbank voor de verschuldigdheid van deze kosten niet had mogen volstaan met een verwijzing naar de beschikking van de voorzieningenrechter d.d. 16 oktober 2009 (zie hiervoor onder 1 sub 2.9), doch een eigen oordeel over die kosten had moeten vellen, temeer nu [appellant] op geen enkele wijze bij voornoemde beschikking betrokken is geweest.
Volgens [appellant] staat niet vast dat er inderdaad voor een bedrag van € 3.164,45 aan kosten is gemaakt en nog minder dat deze kosten noodzakelijk zijn geweest.
23. Het hof is van oordeel dat [appellant], mede in het licht van de beschikking van de voorzieningenrechter d.d. 16 oktober 2009, gemotiveerd had dienen aan te geven waarom en in welke mate hij ter zake van rente en (noodzakelijke) kosten een lager bedrag verschuldigd is dan voornoemd bedrag van € 3.164,45. Nu [appellant] dit heeft nagelaten, gaat het hof aan deze (subsidiaire) stelling voorbij.
24. Grief II faalt derhalve.
25. Grief III houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van een onzorgvuldig handelen van de zijde van ING niet gesproken kan worden, dat ING de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden en dat om die reden de in het petitum onder 1 en 2 geformuleerde vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
26. Het hof stelt voorop dat ING uit hoofde van haar zorgplicht jegens [appellant] in haar brief d.d. 20 maart 2009 [appellant] dringend heeft geadviseerd om "dusdanige stappen voor de aangekondigde executieverkoop te nemen, dat u deze kunt voorkomen, door bijvoorbeeld alsnog met de beslaglegger(s) overeenstemming te bereiken."
27. Ter onderbouwing van zijn grief dat ING in casu desalniettemin haar zorgplicht heeft geschonden, voert [appellant] het volgende aan:
- de woning is op 6 maart 2009 [dit moet zijn: 6 april 2009; zie hiervoor onder 2.2] door mevrouw [makelaar] getaxeerd op een executiewaarde van € 208.000,-, terwijl de woning op 28 april 2009, derhalve nog geen maand later, is verkocht voor € 171.000,-;
- Op 31 maart 2009 is de woning ook getaxeerd door makelaardij [taxateur] en wel, volgens [appellant], op een executiewaarde van € 230.000,-. In zijn laatste akte erkent [appellant] echter de executiewaarde volgens het taxatierapport van [taxateur] € 185.000,- bedroeg;
- de woning is vijf maanden later door mevrouw [makelaar] voornoemd verkocht voor een bedrag van € 235.000,-; in september 2011 is de woning zonder verdere aanpassing en met een dalende markt voor een bedrag van € 245.000,- opnieuw verkocht;
- in het kader van de bezichtiging voorafgaand aan de veiling heeft [appellant] contact gehad met een tussenhandelaar die stelde de woning voor een derde te willen kopen. [appellant] heeft de tussenhandelaar met mevrouw [makelaar] in contact gebracht, maar weet verder niet wat daarmee is gedaan;
- ING heeft geen enkele activiteit ondernomen om de executieopbrengst positief te beïnvloeden;
- ING had meer tijd moeten nemen voor de verkoop, aangezien er geen haast bij was.
28. Het hof is met de rechtbank en op de door de rechtbank geformuleerde gronden van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden ook in onderlinge samenhang bezien ontoereikend zijn om te kunnen concluderen dat ING haar zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden. Daar komt bij dat ten onrechte een vergelijking wordt gemaakt tussen taxatiewaarde en vrije verkoopwaarde c.q. de latere verkoopopbrengst buiten de veiling om. Nu [taxateur] de executiewaarde van de woning hebben getaxeerd op een bedrag van € 185.000,-, bedraagt het verschil met de veilingopbrengst overigens niet meer dan € 14.000,-.
[appellant] heeft geen dan wel onvoldoende omstandigheden aangevoerd die nopen tot het oordeel dat ING meer tijd had moeten nemen voor de verkoop teneinde een hogere verkoopprijs te realiseren, temeer nu de woning al sinds 2008 te koop stond.
Gesteld noch gebleken is dat [appellant] aan ING een koper heeft voorgesteld die de woning voor een hogere prijs wilde kopen. Dat [appellant] een geïnteresseerde tussenhandelaar aan mevrouw [makelaar] zou hebben voorgesteld, is op zich ontoereikend om te oordelen dat ING onzorgvuldig heeft gehandeld door niet met deze tussenhandelaar in contact is getreden, te meer nu [appellant] zelf stelt dat hij niet weet wat daar verder mee is gebeurd.
29. Grief III faalt derhalve. Hieruit volgt dat grief IV, betreffende de veroordeling van [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg, evenmin slaagt.
De slotsom
30. Het vonnis d.d. 20 april 2011 waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief II à € 894,-).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 20 april 2011 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van ING tot aan deze uitspraak op € 649,- aan verschotten en € 894.- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.W. Zandbergen en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.