Arrest d.d. 9 oktober 2012
Zaaknummer 200.111.504/01
(zaaknummer rechtbank: 134249/ KG ZA 12-147)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. T.J.J. Bodewes, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het in kort geding gewezen vonnis uitgesproken op 6 juli 2012 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 augustus 2012 is door [appellant], onder overlegging van producties, hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 14 augustus 2012. De vijf grieven staan in de dagvaarding. De conclusie van deze dagvaarding luidt:
"bij arrest, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- het vonnis waarvan beroep te vernietigen voor zover daarbij -kort gezegd- in het dictum in 5.1. een straatverbod is opgelegd met machtiging tot tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm en justitie als omschreven in 5.4. en in 5.2. een contactverbod is opgelegd onder toekenning van een dwangsom bij niet voldaan als omschreven in 5.3. alsmede voor zover
[appellant] is veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg;
- en de inleidende vordering van [geïntimeerde] ook in zoverre af te wijzen
- met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en -voor zover voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening."
[appellant] heeft van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde], onder overlegging van een productie, verweer gevoerd, met als conclusie:
"[appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering in hoger beroep althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in appel, het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] daaronder begrepen."
Vervolgens hebben partijen hun zaak bepleit, onder overlegging van pleitnotities. [appellant] heeft ter gelegenheid van het pleidooi nog een aantal producties overgelegd.
Partijen hebben tenslotte de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
1. Als gesteld en niet (voldoende) gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde producties, staat voorshands het volgende genoegzaam tussen partijen vast:
- Partijen zijn medio 2005 met elkaar in contact gekomen via de site www.scholieren.com. Vanaf augustus 2009 is tussen partijen een affectieve relatie ontstaan.
- In de periode maart 2011 tot oktober 2011 heeft [geïntimeerde] meerdere malen aan
[appellant] laten weten de relatie te beëindigen en geen contact meer met hem te willen. [appellant] heeft [geïntimeerde] desondanks in genoemde periode een veelheid aan brieven, kaartjes, sms'jes en e-mails gezonden en haar regelmatig opgewacht.
- Begin februari 2012 heeft [geïntimeerde] een aangetekende brief aan [appellant] gestuurd en hem laten weten dat ze geen contact meer met hem wilde. Een brief met dezelfde strekking is op 16 mei 2012 door de raadsman van [geïntimeerde] aan [appellant] gestuurd.
- Ondanks bedoelde brieven is [appellant] veelvuldig contact met [geïntimeerde] blijven zoeken, zowel in persoon als via de e-mail.
- Op 20 april 2012 heeft [geïntimeerde] bij de politie [woonplaats] aangifte gedaan van stalking door [appellant].
- [geïntimeerde] heeft [appellant] op 7 juni 2012 gedagvaard in kort geding en heeft daarbij een gebieds- en een contactverbod gevorderd, een en ander op straffe van een dwangsom.
- Bij vonnis d.d. 6 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter [appellant] verboden zich gedurende zes maanden na betekening van het vonnis te begeven naar en/of zich te bevinden in het gebied binnen een straal van 150 meter rondom de woning van [geïntimeerde] aan [adres] te [postcode] [woonplaats], met machtiging om de tenuitvoerlegging zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen, alsmede om gedurende zes maanden na betekening van het vonnis persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [geïntimeerde], een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,-- per dag, met een maximum van € 20.000,--. [appellant] is tevens in de kosten van het geding veroordeeld.
- Bedoeld vonnis is op 12 juli 2012 aan [appellant] betekend.
Met betrekking tot de vermindering van eis:
2. Omdat [geïntimeerde] inmiddels is verhuisd, heeft [geïntimeerde] haar vordering ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep verminderd in die zin dat vanaf 15 september 2012 een gebiedsverbod niet meer nodig is.
3. Het hof zal recht doen op de eis zoals die thans voorligt.
Met betrekking tot de grieven:
4. Voor zover [appellant] ter gelegenheid van het pleidooi ook heeft willen grieven over de behandeling ter zitting in eerste aanleg en na het wijzen van het wrakingsvonnis (op het door hem gedane verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter) gaat het hof daaraan voorbij, niet alleen omdat deze grief tardief is voorgesteld (in strijd met de in beginsel strakke regel, zoals geformuleerd in HR 20 juni 2008, LJN: BC4959), maar ook omdat [appellant] bij die grief geen enkel belang heeft nu hem in hoger beroep de gelegenheid is geboden zijn standpunten in volle omvang naar voren te brengen.
5. De eerste (niet genummerde) grief richt zich tegen een door de voorzieningenrechter vastgesteld feit. Nu het hof de feiten zelf heeft vastgesteld, heeft [appellant] geen belang meer bij de behandeling van die grief.
6. De overige (niet genummerde) grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal ze daarom gezamenlijk behandelen.
7. Het hof leest in die grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
8. Het hof acht het niet van belang in hoeverre en waarover tussen [geïntimeerde] en
[appellant] tussen maart 2011 en oktober 2011 nog contacten hebben plaatsgevonden en in hoeverre die contacten al dan niet met instemming van [geïntimeerde] hebben plaatsgevonden. Op grond van de ter zake overgelegde producties is echter wel duidelijk dat [geïntimeerde] vanaf maart 2011 heeft getracht van haar kant de relatie tussen partijen te beëindigen. Toen zij vervolgens bij aangetekende brief in februari 2012 aan [appellant] aangaf geen enkel contact meer te willen, had
[appellant] dat moeten respecteren. Dat [appellant] van zijn kant is doorgegaan met het zoeken van contact, zowel via de e-mail als persoonlijk wordt door [appellant] niet betwist. De daarvoor door hem opgegeven redenen oordeelt het hof voorshands niet valide. Als [appellant] meent dat [geïntimeerde] als getuige van belang is voor een strafzaak waarin [appellant] is betrokken, staan er andere wegen open. Datzelfde geldt voor het geval [geïntimeerde] nog zaken van [appellant] onder zich houdt.
Een en ander geldt temeer voor de periode na 20 april 2012 (de aangifte wegens stalking) en de brief van de advocaat van [geïntimeerde] aan [appellant] d.d. 16 mei 2012. Dat [appellant] ook na genoemde data nog contact heeft gezocht wordt door hem evenmin weersproken.
9. Indien, zoals hier, in hoger beroep de vraag moet worden beantwoord of een in kort geding verlangde voorziening, na toewijzing daarvan door de voorzieningenrechter, ook in hoger beroep voor inwilliging in aanmerking komt, dient ook in hoger beroep mede te worden beoordeeld of de (oorspronkelijk) eisende partij ten tijde van het arrest van het hof (ex nunc) bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vgl. HR 30 juni 2000, NJ 2001, 389 en 31 mei 2002,
NJ 2003, 343). Indien dat niet (langer) het geval is, kan een in eerste aanleg uitgesproken veroordeling tot nakoming, hoezeer ook naar de toenmalige stand van zaken gerechtvaardigd, in appel niet worden bekrachtigd.
10. Het voorgaande brengt in dit geval met zich dat, gelet op de hiervoor weergegeven vermindering van eis, het in kort geding gewezen vonnis niet kan worden bekrachtigd voor zover het ziet op het gebiedsverbod voor de periode vanaf 15 september 2012.
11. Hetgeen hiervoor is overwogen, betekent echter niet zonder meer dat de beslissing van de voorzieningenrechter volledig vernietigd dient te worden. Indien de oorspronkelijke eiser een rechtens te respecteren belang heeft bij de vaststelling van de rechten en verplichtingen van partijen in de periode tussen het vonnis in eerste aanleg en de beslissing in appel, kan de appelrechter de vordering tevens beoordelen op het moment van het wijzen van het vonnis door de rechter in eerste aanleg (ex tunc). Dat belang kan samenhangen met de vraag of over een inmiddels verstreken periode dwangsommen verschuldigd zijn geworden.
12. Bij een volledige vernietiging zijn eventueel verbeurde dwangsommen, als gevolg van het karakter van de vernietiging in appel, niet langer verschuldigd. Indien
[appellant] zich in de periode vóór 15 september 2012 niet aan de terechte veroordeling in eerste aanleg heeft gehouden, zou hij alleen doordat in appel inmiddels sprake is van gewijzigde omstandigheden, geen dwangsommen verbeuren bij een volledige vernietiging van het vonnis in eerste aanleg. Dat gevolg is naar het oordeel van het hof echter niet gerechtvaardigd wanneer de in eerste aanleg getroffen voorziening op dat moment wel gerechtvaardigd en spoedeisend was, maar op grond van later ingetreden omstandigheden niet meer. De dwangsom zou bij dit gevolg van zijn effectiviteit beroofd worden en het gezag van rechterlijke uitspraken zou worden ondermijnd. Om die reden dient in een dergelijk geval tevens te worden beoordeeld of de veroordeling op straffe van een dwangsom ten tijde van het vonnis in eerste aanleg gerechtvaardigd was, gelijk ook de Hoge Raad heeft overwogen (HR 30 januari 2009, LJN BG2238).
13. Zoals hiervoor is overwogen was naar het oordeel van het hof op het moment van vonnis wijzen in eerste aanleg het toewijzen van de gevorderde voorzieningen volledig gerechtvaardigd. Voor wat betreft de periode vanaf 15 september 2012 geldt dat echter niet meer ten aanzien van het gebiedsverbod.
Slotsom
14. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, voor zover daarbij ook voor de periode na 15 september 2012 aan [appellant] is verboden zich te begeven naar en/of te bevinden in het gebied binnen een straal van 150 meter rondom de woning van [geïntimeerde] aan [adres] te [postcode] [woonplaats], en zal voor het overige worden bekrachtigd.
[appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 3 punten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 6 juli 2012, waarvan beroep, voor zover daarbij aan
[appellant] is verboden zich te begeven naar en/of te bevinden in het gebied binnen een straal van 150 meter rondom de woning van [geïntimeerde] aan [adres] te [postcode] [woonplaats] voor de periode na
15 september 2012;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de gevorderde voorziening in zoverre alsnog af;
bekrachtigt bedoeld vonnis d.d. 6 juli 2012 voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 291,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, L. Groefsema en
W.J. Overtoom en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.