ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9767

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.403/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voegingsincident in hoger beroep met betrekking tot civiele vorderingen van Achmea c.s.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, betreft het een voegingsincident in hoger beroep. De appellanten, bestaande uit drie natuurlijke personen, hebben hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 7 juli 2010 en 26 oktober 2011, waarin Achmea Pensioen- en Levensverzekering N.V. en andere Achmea-onderdelen als eiseressen optraden. De appellanten hebben de regels voor het indienen van processtukken veronachtzaamd, wat het hof heeft opgemerkt. Het hof heeft echter besloten om in dit specifieke geval geen gevolgen aan deze veronachtzaming te verbinden, maar waarschuwt dat bij een volgende keer de dossiers retour zullen worden gezonden indien de stukken niet correct zijn ingediend.

Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging van de hoofdzaak met een andere aanhangige zaak toegewezen, waarbij het belang van proceseconomie en het vermijden van uiteenlopende beslissingen werd benadrukt. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van Achmea c.s. De beslissing van het hof houdt in dat de kosten van het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 9 oktober 2012 door de eerste kamer voor burgerlijke zaken van het Gerechtshof Leeuwarden.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 oktober 2012
Zaaknummer 200.101.403/01
(zaaknummer rechtbank: 98559 / HA ZA 09-702)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot voeging wegens connexiteit in de zaak van:
1. [appellant 1],
2. [appellant 2],
3. [appellant 3],
allen wonende te [woonplaats],
appellanten,
verweerders in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. A.J.H. Geense, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. Achmea Pensioen- en Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
3. Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Noordwijk,
4. Avéro Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerden,
eiseressen in het incident,
in eerste aanleg: eiseressen,
hierna te noemen: Achmea c.s.,
advocaat: mr. J.A. Trimbach, kantoorhoudende te De Meern.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 7 juli 2010 en 26 oktober 2011 van de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht (hierna: de rechtbank), gewezen tussen Achmea c.s. als eiseressen en als gedaagden [appellanten] alsmede [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], allen wonende te [woonplaats], en de vennootschap onder firma [appellanten], gevestigd te [woonplaats].
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 januari 2012 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemde vonnissen met dagvaarding van Achmea c.s. tegen de zitting van 14 februari 2012.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"(...) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 7 juli 2010 respectievelijk 26 oktober 2011, (…) te vernietigen en opnieuw rechtdoende, geïntimeerden alsnog niet ontvankelijk te verklaren, althans aan geïntimeerden hun vorderingen te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure in beide instanties"
[appellanten] hebben een memorie van grieven (met producties) genomen waarvan de conclusie luidt:
"(...) dat het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 oktober 2011 dient te worden vernietigd en de vorderingen van geïntimeerden alsnog behoren te worden afgewezen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij incidentele memorie hebben Achmea c.s. gevorderd dat de onderhavige zaak gevoegd wordt behandeld met het hoger beroep in de zaak tussen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] tegen Achmea c.s., bij het hof bekend onder nummer 200.104.781.
Bij memorie van antwoord in het incident hebben [appellanten] ingestemd met de gevorderde voeging.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident. Het hof merkt hierbij op dat beide partijen de regels voor het indienen van stukken, zoals neergelegd in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr), hebben veronachtzaamd. Aangezien het hier een betrekkelijk eenvoudig incident betreft, zal het hof daar thans geen gevolgen aan verbinden, maar een volgende keer zullen de gefourneerde dossiers retour worden gezonden indien de stukken:
- niet als één gebonden pakket worden aangeboden (indien nodig in meerdere mappen, maar zeker geen losse proces¬stukken), of
- niet zijn voorzien van genummerde tabs (géén schutbladen), of
- niet zijn voorzien van een volledige, genummerde inventarislijst waarop ook de diverse producties zijn vermeld.
De beoordeling
in het incident
1. Het hier aan de orde zijnde incident, waarvan niet in geschil is dat het verzoek daartoe tijdig is gedaan, moet worden beoordeeld aan de hand van art. 222 Rv. Hierin is bepaald -voor zover in dit geval relevant- dat de voeging kan worden gevorderd van verknochte zaken die tegelijk voor dezelfde rechter aanhangig zijn.
2. De vraag waar het in dit incident om gaat is of procedures tussen verschillende partijen kunnen worden samengevoegd, alle belangen over en weer, waaronder die van de proceseconomie, in aanmerking nemend.
3. Door Achmea c.s. is onweersproken gesteld dat beide zaken feitelijk en juridisch hetzelfde geschil betreffen, zodat het hof dit als vaststaand aanneemt. Teneinde het procesverloop in beide zaken beter op elkaar te kunnen afstemmen en mede gelet op het belang uiteenlopende beslissingen zoveel mogelijk te vermijden, beantwoordt het hof de hiervoor geformuleerde vraag bevestigend.
4. De conclusie luidt dat de incidentele vordering zal worden toegewezen. Door de voeging blijven de vorderingen hun zelfstandigheid overigens behouden
(HR 21 november 1997, LJN: ZC2500) en wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, LJN: ZC2904).
5. Aangezien geen der partijen kan worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, zullen de kosten van het incident worden gecompenseerd, in die zien dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen. Aangezien [betrokkene 1], [betrokkene 2] en
[betrokkene 3] in de zaak met nummer 200.104.781 op de rol van 10 september 2013 van grieven moeten dienen, zal het hof deze zaak verwijzen naar de rol van zes weken later voor memorie van antwoord aan de zijde van Achmea c.s. Indien in de zaak met nummer 200.104.781 eerder dan op 10 september 2013 van grieven wordt gediend, zal de roldatum voor antwoord aan de zijde van Achmea c.s. dienovereenkomstig worden vervroegd.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
voegt de hoofdzaak met de bij het hof aanhangige zaak met nummer 200.104.781 en compenseert de kosten van dit incident, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 22 oktober 2013 voor memorie van antwoord aan de zijde van Achmea c.s.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper, en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.