ECLI:NL:GHLEE:2012:BX7974

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.940/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het pleegkind]. De vader, die niet (mede) met het gezag over [het pleegkind] is belast, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 20 februari 2012, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [het pleegkind] werd verlengd. De vader verzocht de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, met veroordeling van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: WSG) in de kosten van de procedure.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit is gebaseerd op de aard van de in geding zijnde maatregelen, waarbij enkel de rechten en verplichtingen van de met het gezag belaste ouders en de pleegouders betrokken zijn. De vader heeft [het pleegkind] erkend, maar dit maakt hem niet automatisch tot belanghebbende in deze procedure. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet (mede) met het gezag is belast en [het pleegkind] niet door hem wordt verzorgd en opgevoed.

De beslissing van het hof houdt in dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 20 februari 2012. Tevens is bepaald dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters A.H. Garos, G.M. van der Meer en A. Dijkstra, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking d.d. 28 augustus 2012
Zaaknummer 200.106.940
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de vader],
wonende op een geheim adres,
woonplaats kiezende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Schlepers, kantoorhoudende te Hoogezand,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, namens Bureau Jeugdzorg Overijssel,
kantoorhoudende te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: WSG.
Belanghebbenden:
1. [de moeder],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. de Haan, kantoorhoudende te Heerenveen,
2. de pleegouders van [het pleegkind],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 20 februari 2012 (zaaknummer 191362 / JZ RK 11-884) heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de termijn verlengd van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [het pleegkind] (hierna te noemen: [het pleegkind]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente [X], in een voorziening voor pleegzorg gedurende dag en nacht met ingang van 4 maart 2012 tot 4 januari 2013.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 16 mei 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 20 februari 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [het pleegkind] in een voorziening van pleegzorg af te wijzen, met veroordeling van WSG in de kosten van de procedure.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 22 juni 2012, heeft WSG het verzoek bestreden en verzocht de vader in zijn ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 15 juni 2012 met bijlage en een brief van 24 juli 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) en een brief van 19 juli 2012 met bijlagen van mr. Schlepers.
Ter zitting van 3 augustus 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader en zijn advocaat, WSG, vertegenwoordigd door mevrouw G. Klok, gezinsvoogd, en mevrouw G. van der Heide, de moeder en haar advocaat en de pleegmoeder van [het pleegkind], mevrouw [Q].
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de vader en de moeder is [het pleegkind] geboren.
2. De vader heeft [het pleegkind] erkend. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [het pleegkind].
3. [het pleegkind] is op 4 januari 2010 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg gedurende dag en nacht. Sinds 5 januari 2010 verblijft [het pleegkind] in een netwerkpleeggezin, te weten het gezin van de zus van de vader.
4. Op 4 januari 2010 is [het pleegkind] onder toezicht van WSG gesteld.
5. Bij beschikking van 3 januari 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 4 januari 2012.
6. Bij beschikking van 5 december 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 januari 2013 en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 4 maart 2012.
7. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De vader heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep
8. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Hij kan slechts dan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep, indien hij, gelet op de aard van deze procedure, als belanghebbende in de zin artikel 798, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan worden aangemerkt. Het hof is in dit verband van oordeel dat de vader niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen en overweegt daartoe het volgende.
9. De maatregel van ondertoezichtstelling is een gezagsbeperkende maatregel die door de kinderrechter kan worden uitgesproken indien aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. De machtiging tot uithuisplaatsing is een uit de ondertoezichtstelling voortvloeiende maatregel, die geïndiceerd kan zijn indien de gronden bedoeld in artikel 1:261 BW zich voordoen.
10. Uit de aard van de in geding zijnde maatregelen volgt dat enkel de uit het gezag over dat kind voortvloeiende rechten en verplichtingen van dit kind en van de ouders die het gezag over dit kind uitoefenen, dan wel van anderen die dit kind als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden (de pleegouders), zijn betrokken.
Daarom kunnen in een geval als het onderhavige slechts als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden beschouwd - naast de instellingen en organen die ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW de uithuisplaatsing kunnen verzoeken (het bij de ondertoezicht-stelling betrokken bureau jeugdzorg, de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie) -: de met het gezag belaste ouder(s), een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (pleegouders), en het kind zelf, mits dit twaalf jaren of ouder is (zie art. 1:263 lid 2 BW), onverminderd, in geval van een jonger kind, de toepassing van art. 1:377g BW.
11. In het onderhavige geval staat vast dat de vader niet (mede) is belast met het gezag over de minderjarige [het pleegkind]. Tevens staat vast dat [het pleegkind] niet door de vader wordt verzorgd en opgevoed. Dit brengt mee dat de vader niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden beschouwd. Dat de vader [het pleegkind] heeft erkend en in eerste aanleg wel als belanghebbende is aangemerkt (waardoor hij overeenkomstig artikel 361 lid 1 Rv in hoger beroep is opgeroepen), maakt dat niet anders.
12. Het voorgaande betekent dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
Proceskosten
13. Het hof ziet in hetgeen de vader heeft gesteld geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat de proceskosten in geschillen als de onderhavige worden gecompenseerd.
Slotsom
14. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking d.d. 20 februari 2012;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, G.M. van der Meer en A. Dijkstra, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 augustus 2012 in bijzijn van de griffier.