De beoordeling
De feiten
1. De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
1.1. Vanaf september 1978 is aan [echtgenoot appellante], de echtgenoot van [appellante] (hierna: [echtgenoot appellante]), een arbeidsongeschiktheidsuitkering (AAW) toegekend. Met ingang van 1 januari 1998 betreft dit een Wajong-uitkering.
1.2. Op 8 juni 2005 heeft UWV onder meer beslist dat de uitkering van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 in het geheel niet dient te worden betaald wegens verzwegen werkzaamheden in de onderneming van [appellante] en inkomsten daaruit. Op
9 juni 2005 is door UWV beslist dat de Wajong-uitkering van [echtgenoot appellante] per
1 januari 2004 wordt ingetrokken. UWV heeft een terugvorderingsbeslissing genomen waartegen [echtgenoot appellante] bezwaar heeft gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 17 juli 2006, die in kracht van gewijsde is gegaan, is het terug te vorderen bedrag aan bruto uitkering vastgesteld op € 46.045,55.
1.3. Executiemaatregelen tegen [echtgenoot appellante] zijn mislukt omdat hij inkomen noch vermogen heeft.
1.4. [echtgenoot appellante] is sinds 14 april 1987 op huwelijkse voorwaarden (van algehele uitsluiting van gemeenschap, met verrekenbeding) gehuwd met [appellante].
1.5. De aan [echtgenoot appellante] toegekende uitkering is op zijn aangeven steeds gestort op rekeningnummer 66.24.02.861. Dit rekeningnummer stond tot in 2005 op naam van [echtgenoot appellante]-[appellante].
1.6. [appellante] heeft in november 2005 een bedrag van € 140.000,-- in depot gestort op de derdengeldrekening van de advocaat van UWV, (mede) ter opheffing van door UWV gelegd conservatoir paulianabeslag ter verzekering van voldoening van de onder 1.2 bedoelde vordering.
1.7. UWV heeft in eerste aanleg zowel [echtgenoot appellante] als [appellante], handelende onder de naam Elba Enterprices, gedagvaard en betaling gevorderd van het onder 1.2. genoemde bedrag met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2005 en veroordeling in de proceskosten, primair van zowel [echtgenoot appellante] en [appellante] na vernietigingen van hun paulianeuze rechtshandelingen, subsidiair, na wijziging van eis, van alleen [appellante] uit hoofde van onverschuldigde betaling.
1.8. Bij vonnis van 2 juli 2008 heeft de rechtbank de vordering op de primaire grondslag afgewezen en op de subsidiaire grondslag toegewezen tegen [appellante].
1.9. [appellante] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 13 oktober 2009 heeft dit hof het bestreden vonnis vernietigd voor zover [appellante] daarbij is veroordeeld tot betaling van wettelijke rente vanaf 3 augustus 2005 en bepaald dat [appellante] in plaats daarvan wettelijke rente verschuldigd is vanaf 31 juli 2007, het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd en ieder van partijen belast met de eigen kosten in hoger beroep.
1.10. Zowel in de onder 1.6. genoemde beslagkwestie als in de daarop volgende incassoprocedure van UWV in eerste en in tweede aanleg is [appellante] bijgestaan door [geïntimeerde].
1.11. [geïntimeerde] heeft [appellante] bij brief van 28 september 2005, voor zover relevant, het volgende geschreven:
‘(…) Hedenmiddag hebt u mij opdracht verstrekt om de behandeling van uw zaak over te nemen van [advocaat] en spraken wij af dat ik [advocaat] hieromtrent zal inlichten en de stukken bij hem op zal vragen. Betreffende de door mij te verrichten werkzaamheden kwamen wij overeen dat u deze zult vergoeden tegen een uurtarief van (…). Eventuele verschotten (…) zullen afzonderlijk aan u worden belast. Wij spraken af dat eerst getracht zal worden om de beslagen doorgehaald te krijgen door overboeking van een bedrag ad € 85.000 op de derdenrekening van de raadsman van het UWV. Voor het geval de wederpartij hiermee niet akkoord mocht gaan spraken wij af dat alsdan een kort geding zal worden geëntameerd. Vertrouwende met het voorgaande een correcte weergave te hebben gegeven van hetgeen vanmiddag is besproken, verblijf ik in afwachting van uw eventuele berichtgeving.’
1.12. Bij brief van 24 oktober 2005 heeft [geïntimeerde] onder meer het volgende aan [appellante] geschreven:
‘In bovengenoemde kwestie ontvangt u bijgaand een afschrift van de kort geding dagvaarding die heden naar de wederpartij is gezonden voor betekening.’
Deze (concept) dagvaarding in kort geding strekte tot opheffing van, kort samengevat, door UWV ten laste van [appellante] gelegde conservatoire beslagen.
1.13. Bij brief van 30 november 2005 heeft [geïntimeerde], voor zover van belang, het volgende aan [appellante] geschreven:
‘Inzake opgemelde kwestie zijn, zoals u bekent, inmiddels alle beslagen opgeheven. Navolgend hierop bericht ik u langs deze weg het volgende. (…)
Conform uw opdracht is inmiddels (prof forma) bezwaar gemaakt tegen de aan u door het Uwv opgelegde premienota’s en zullen de bezwaarschriften binnenkort worden aangevuld met de gronden daarvan. Zoals hiervoor aangegeven is door het Uwv tevens een paulianabeslag gelegd ter opheffing waarvan door u een bedrag ad € 60.000 onder de advocaat van het Uwv is gestort. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het laten voldoen van de aan [echtgenoot appellante] toegekende Wajong-uitkering op uw bankrekening valt te kwalificeren als een zogenaamde‘paulianeuze’ rechtshandeling, waarvan in rechte vernietiging kan worden gevorderd. De advocaat van het Uwv heeft aangekondigd deze vordering in rechte te zullen instellen.
U heeft ons kantoor opdracht gegeven om te zijner tijd verweer te gaan voeren tegen de door de advocaat van het Uwv aangekondigde procedure en wij kwamen overeen dat onze werkzaamheden zullen worden verricht onder dezelfde condities als eerder met u overeengekomen in de kwestie betreffende de premienota’s. Dat betekend dat wij onze werkzaamheden zullen verrichten tegen een (gematigd) uurtarief van (…) vermeerderd met 8% kantoorkosten en 10% omzetbelasting. Eventuele verschotten (…) zullen afzonderlijk aan u worden doorbelast.’ (…)’
1.14. [geïntimeerde] heeft [appellante] en [echtgenoot appellante] bij brief van 4 juli 2008 een kopie van het eindvonnis van de rechtbank van 2 juli 2008 gezonden, en haar daarbij onder meer het volgende geschreven:
‘De Rechtbank heeft de vordering tegen u beiden wegens paulianeus handelen afgewezen, maar heeft de vordering wegens onverschuldigde betaling jegens mevrouw [appellante] toegewezen. In financieel opzicht brengt dit met zich mee dat mevrouw [appellante] voorlopig het bedrag van € 46.055,55 aan het Uwv dient te betalen, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2005. (…) Met de inhoud van het vonnis kan ik mij volstrekt niet verenigen. Dit onder andere omdat door de Rechtbank is overwogen dat het niet mogelijk is om het recht tot betaling over te dragen. Dit is echter niet gesteld, noch gebleken waarmee de Rechtbank dus buiten de rechtsstrijd is getreden. Bovendien is er geen sprake geweest van een overdracht, maar is uitsluitende de bankrekening van mevrouw [appellante] door de heer [echtgenoot appellante] aangewezen als betaaladres waarop door het Uwv bevrijdend kon worden betaald. Dit laatste is door de Rechtbank miskend en is reden om in beroep te komen van het vonnis.