Arrest d.d. 11 september 2012
Zaaknummer 200.098.183/01
(zaaknummer rechtbank: 129697 / KG ZA 11-319)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudende te Groningen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
gedaagde in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.B.J.M. Spoormans, kantoorhoudende te Amsterdam.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 14 februari 2012 in het incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het in eerste aanleg gewezen vonnis van 18 november 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De man heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Hof, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, zal bevestigen het vonnis van de Voorzieningenrechter te Groningen op 18 november 2011 tussen partijen gewezen in de zaak met nummer 129697/KG ZA 11-319. Kosten rechtens."
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
De grieven
De vrouw heeft een ongenummerde grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Voor wat betreft de weergave van de vaststaande feiten wordt verwezen naar hetgeen in het tussenarrest is opgenomen.
Het geding in eerste aanleg
2. De vrouw heeft de man in kort geding gedagvaard en heeft - samengevat weergegeven - gevorderd om de man te veroordelen om de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis aan haar af te geven, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3. De man heeft in reconventie gevorderd - samengevat weergegeven - om te bepalen dat tot de bodemrechter over de daartoe strekkende verzoeken definitief zal hebben beslist, te bepalen dat [kind 1] en [kind 2], hun hoofdverblijf bij de man hebben, hem vervangende toestemming te verlenen om hen voorlopig in te schrijven als leerlingen van [school] te [woonplaats] en de door hem te betalen onderhoudsbijdrage voorlopig op nihil te stellen, kosten rechtens.
4. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 18 november 2011 de vorderingen van de vrouw in conventie afgewezen en de vorderingen van de man in reconventie toegewezen. Daarnaast is bepaald dat [kind 2] eenmaal per veertien dagen een weekend in [plaats] zal verblijven en dat [kind 1] eenmaal per maand in [plaats] zal verblijven, of zoveel vaker als zij wil, en dat [kind 2] en [kind 1] gedurende de helft van de vakanties bij de vrouw zullen verblijven, doch dat voor wat [kind 1] betreft partijen rekening zullen moeten houden met haar wensen en mogelijkheden. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het geschil
5. De grief richt zich uitsluitend tegen de beslissing van de voorzieningenrechter over de reconventionele vorderingen van de man met betrekking tot [kind 2]. In dit hoger beroep staat dan ook centraal de vraag bij wie van partijen [kind 2] in afwachting van de beslissing in de bij de rechtbank Utrecht aanhangige bodemzaak haar hoofdverblijfplaats dient te hebben.
6. De man heeft ter onderbouwing van zijn vordering om te bepalen dat het hoofdverblijf van [kind 2] tijdens de bodemprocedure bij hem zal zijn, aangevoerd dat het welzijn van [kind 2] bij hem beter geborgd is dan bij de vrouw en dat hij haar meer rust en veiligheid biedt, wat de kinderen bij de vrouw te lang hebben gemist. Dit is volgens hem de reden waarom de voorzieningenrechter heeft bepaald dat [kind 2] voorlopig bij hem verblijft. Hij acht het meer in het belang van [kind 2] dat zij terugkeert naar [woonplaats] en daar haar schoolopleiding op [school] voortzet.
7. De grieven van de vrouw strekken ertoe dat de vordering van man ten aanzien van het hoofdverblijf van [kind 2] alsnog wordt afgewezen. Het hof constateert dat de argumenten die de vrouw in de hoofdzaak ten aanzien van het hoofdverblijf van [kind 2] heeft aangevoerd dezelfde zijn als in het incident. Zij strekken ertoe dat het meer in het belang van [kind 2] is dat zij haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft en dat zij weer in [plaats] naar school kan gaan. Volgens de vrouw wil [kind 2] niet meer terugkeren naar de man, maar bij haar blijven en weer terug gaan naar haar oude school in [plaats], hetgeen ook blijkt uit de brief van [kind 2] van 28 november 2011.
8. Het hof stelt vast dat de man in zijn memorie van antwoord heeft aangevoerd dat de rechtbank Utrecht bij beschikking van 15 februari 2012 ten aanzien van [kind 2] de behandeling van de verzoeken van de man tot wijziging van haar hoofdverblijf, tot vervangende toestemming om haar op school in [woonplaats] in te schrijven en tot nihilstelling van de kinderalimentatie heeft aangehouden in afwachting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de hoofdverblijfplaats van [kind 2]. In voormelde beschikking zijn de verzoeken van de man ten aanzien van [kind 1] toegewezen, zodat zij inmiddels haar gewone verblijfplaats heeft bij de man. Daarnaast heeft de man in zijn memorie van antwoord gesteld dat hij [kind 2] voorlopig toestemming heeft gegeven om op [scholengemeenschap] te [plaats] naar school te gaan.
9. De vrouw is nog niet in de gelegenheid geweest op deze stellingen van de man te reageren.
10. Het hof acht zich, mede gezien het vorenstaande, onvoldoende ingelicht over de huidige situatie van [kind 2] om een beslissing over haar hoofdverblijf tijdens de bodemprocedure te kunnen nemen. Daarom zal het hof, alvorens op de stellingen van partijen in te gaan en welke andere beslissing dan ook te nemen, partijen bevelen te verschijnen tot het geven van inlichtingen hierover. Deze verschijning van partijen kan mede worden aangewend voor het beproeven van een schikking.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
beveelt een verschijning van partijen - in persoon, desgewenst vergezeld van de raadslieden - tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking;
bepaalt dat deze verschijning van partijen zal worden gehouden aan de Tesselschadestraat 7 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. M.W. Zandbergen, hiertoe benoemd tot raadsheer commissaris;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 9 oktober 2012 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en – zonodig – van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;
verstaat, voor het geval één van partijen zich tijdens vorenbedoelde comparitie wenst te beroepen op de inhoud van schriftelijke bescheiden, dat deze bescheiden ter comparitie bij akte in het geding moeten worden gebracht, alsmede dat een kopie van die akte uiterlijk veertien dagen voor de datum van de comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de wederpartij;
verstaat dat de advocaat van de vrouw uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van de man alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, K.M. Makkinga en
L. Janse en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 september 2012 in bijzijn van de griffier.