ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6575

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.646/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens tussen buren met betrekking tot kadastrale gegevens en perceelsgrenzen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen buren over de erfgrens. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Groningen, uitgesproken op 12 januari 2011 en 22 juni 2011. De appellant betwistte de toewijzing van de vorderingen van de geïntimeerden, die hun perceelsgrens wilden laten vaststellen. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de geïntimeerden recht hadden op de door hen gevorderde verklaring over de perceelsgrens en dat de appellant in zijn vorderingen in reconventie niet-ontvankelijk was.

De appellant voerde vier grieven aan in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat geen van deze grieven gericht was tegen het vonnis van 12 januari 2011, waardoor de appellant in dat opzicht niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof bevestigde de vastgestelde feiten van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van de appellant niet voldoende onderbouwd waren. De appellant had gesteld dat de kadastrale gegevens onjuist waren, maar het hof vond dat hij niet had aangetoond dat de oorspronkelijke kadastrale grens door de haag werd gevormd, zoals hij beweerde.

Het hof concludeerde dat de grieven falen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerden werden vastgesteld op € 894,- voor salaris en € 284,- voor verschotten. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 september 2012
Zaaknummer 200.096.646/01
(zaaknummer rechtbank: 121310/HA ZA 10-828)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. M.S. Scheffers, kantoorhoudende te Hoogezand,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: Wiering,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. S.S.Y. Engelen, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 12 januari 2011 en op 22 juni 2011 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 22 september 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van
18 oktober 2011; na het niet tijdig aanbrengen van de dagvaarding heeft [appellant] bij herstelexploot van 27 oktober 2011 nader opgeroepen tegen de zitting van
8 november 2011.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"te vernietigen de vonnissen, op 22 juni 2011 en 12 januari 2011 tussen appellant als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie, en geïntimeerden als eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie, gewezen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van appellant in conventie alsnog toe te wijzen, alsmede de vordering van geïntimeerde in reconventie alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, in conventie en in reconventie."
De conclusie van de memorie van grieven luidt;
"te beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de rechtbank te Groningen op 22 juni 2011 tussen partijen onder rolnummer 121310/HA ZA 10-828 gewezen (zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden) te bekrachtigen, zulks met veroordeling van appellant in de kosten van de beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu geen grieven zijn gericht tegen het vonnis van 12 januari 2011 is [appellant] in zijn hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk.
De vaststaande feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van genoemd vonnis van 22 juni 2011 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten luiden:
2.1 [geïntimeerden] zijn woonachtig aan de [adres]. Zij hebben in 1971 ter plaatse een strook grond gekocht en daarop hun woning gebouwd. Later, in 1979 en 1988, hebben zij het eeuwigdurend erfpachtsrecht gekocht van twee strookjes grond die direct aan hun perceel grensden en gelegen waren tussen hun woning en dat van hun toenmalige buren, de familie
[toenmalige buren], woonachtig aan de [adres 2].
2.2 Het eerste strookje was ongeveer 80 centimeter breed en ongeveer 23 meter diep, gerekend vanaf het trottoir. De levering heeft plaatsgevonden bij akte van 10 mei 1979. In verband met de verkoop van bedoeld strookje grond heeft het Kadaster in oktober 1979 de grenzen opnieuw ingemeten waarna het Kadaster een veldwerktekening heeft gemaakt en de betrokken percelen heeft vernummerd.
2.3 Het tweede strookje grond, van ongeveer 11 m2, is aan [geïntimeerden] geleverd op 26 januari 1988. Op dat moment hadden zij bedoeld strookje grond feitelijk reeds in gebruik.
In maart 1990 heeft het Kadaster de grenzen in verband met de aankoop van genoemde 11m2 grond, in aanwezigheid en op aanwijzingen van [geïntimeerden] als kopers en [toenmalige buren] als verkoopster opnieuw uitgemeten. Aan de hand daarvan is in maart 1990 een nieuwe veldwerktekening gemaakt, waarna de betrokken percelen wederom zijn vernummerd.
2.4 De strook grond die [geïntimeerden] in 1971 hebben gekocht wordt thans kadastraal aangeduid als [sectie 1]. De twee strookjes grond die zij later hebben gekocht zijn thans kadastraal aangeduid als [sectie 2].
2.5 [appellant] heeft in 1996 de onroerende zaak staande en gelegen aan de
[adres 2] gekocht van [toenmalige buren]. Het betreffende perceel is thans kadastraal bekend als [sectie 3].
2.6 [appellant] heeft de woning tot op heden niet bewoond, in verband met een (voorgenomen) verbouwing/renovatie.
2.7 Tussen de woningen van [geïntimeerden] en [appellant] ligt een oprit, deze verschaft toegang tot de schuin achter de woning van [geïntimeerden] gelegen garage. Deze garage hebben zij in 1988 gebouwd.
2.8 Het Kadaster heeft in 2005, op verzoek van [geïntimeerden] een grensreconstructie uitgevoerd. Daarbij is een veldwerktekening gemaakt, voorzien van een toelichting.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3. [geïntimeerden] hebben [appellant] gedagvaard voor de rechtbank Groningen en gevorderd te verklaren voor recht dat de oprit en de garage van [geïntimeerden] volledig gelegen zijn op de aan hen toebehorende percelen kadastraal bekend [sectie 2], [sectie 1]; dat de perceelsgrens tussen het perceel kadastraal bekend [sectie 2] toebehorende aan [geïntimeerden] en het perceel kadastraal bekend gemeente
[sectie 3] toebehorende aan [appellant] over de gehele lengte van de oprit gelegen is op een afstand van 0,30 meter uit de lange zijgevel van de woning van [appellant]; dat de perceelgrens tussen het perceel kadastraal bekend [sectie 2] toebehorende aan
[geïntimeerden] en het perceel kadastraal bekend gemeente [sectie 3] toebehorende aan [appellant] vanaf de voorzijde van de garage van [geïntimeerden] over de gehele lengte daarvan en tot 0,50 meter uit de achtergevel, gelegen is op een afstand van 0,20 meter van de zijgevel van de garage; [appellant] te gebieden de omschreven perceelsgrens dient te eerbiedigen, op straffe van een dwangsom; [appellant] te veroordelen tot betaling van de door [geïntimeerden] geleden schade van EUR 2.252,45 vermeerderd met wettelijke rente en [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.1 [appellant] heeft die vorderingen bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de perceelsgrens tussen de percelen gelegen te
[woonplaats] aan [adres 2]a en [adres 2] over de gehele lengte van de oprit is gelegen op een afstand van 1 meter uit de lange zijgevel van de woning van [geïntimeerden], [geïntimeerden] te gelasten deze perceelsgrens te eerbiedigen op straffe van een dwangsom, [geïntimeerden] te gelasten om voor eigen rekening op de perceelsgrens een erfafscheiding te plaatsen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in conventie en reconventie.
3.2 De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, de vorderingen in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen. Hiertegen richten zich de grieven.
Bespreking van de grieven
4. De vier grieven richten zich tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] in de oorspronkelijke conventie en afwijzing van de vorderingen van [appellant] in de oorspronkelijke reconventie.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.1 De rechtbank heeft overwogen dat uit de leveringsakten van 10 mei 1979 en
26 januari 1988 blijkt dat [geïntimeerden] hun oorspronkelijke perceel hebben uitgebreid met twee strookjes grond van ongeveer 18,4 m2 en 11 m2 en dat na deze levering het kadaster de grenzen opnieuw heeft gemeten, waarbij zowel kopers als verkoper aanwezig waren. Vervolgens heeft er in 2005 een grensreconstructie plaatsgevonden, waarbij de grenzen zoals deze indertijd zijn aangewezen door de betrokken partijen met behulp van de oorspronkelijke meetgegevens opnieuw zijn uitgezet in het terrein. De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de veldwerktekening met toelichting van 15 december 2005 blijkt dat de kadastrale grens van [sectie 2] (de twee door [geïntimeerden] bijgekochte stukjes grond) loopt zoals door [geïntimeerden] gesteld.
4.2 [appellant] voert in de toelichting op de grieven in essentie aan dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen, omdat zij is uitgegaan van onjuiste kadastrale gegevens. De kern van het betoog van [appellant] is dat al in 1972 door het kadaster onjuiste maten zijn opgenomen en dat bij al het nadien uitgevoerde kadastrale werk is voortgebouwd op de onjuiste kadastertekening uit 1972. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
4.3 De grieven zijn alle gebaseerd op het door [appellant] gehanteerde uitgangspunt dat de oorspronkelijke kadastrale grens werd gevormd door de haag welke te zien is op produktie 21 bij de conclusie van antwoord in reconventie. Het hof is evenwel van oordeel dat geenszins vaststaat dat deze haag indertijd de kadastrale grens vormde. Uit de door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden is zulks niet aannemelijk geworden. [geïntimeerden] hebben dit ook gemotiveerd weersproken. [geïntimeerden] hebben weliswaar bij conclusie van antwoord in reconventie gesteld dat hun perceel van het perceel van (de rechtsvoorganger van) [appellant] feitelijk werd gescheiden door een haag, maar niet dat deze haag op de kadastrale grens geplaatst was. Waar [appellant]' betoog is gebouwd en voortbouwt op zijn stelling dat de oorspronkelijke haag de kadastrale erfgrens vormde en dat het kadaster derhalve reeds in 1972 terzake een onjuist uitgangspunt voor de tekening heeft genomen, kan dit geen doel treffen nu de rechtbank dit standpunt reeds op goede gronden heeft verworpen. De herhaling van standpunt in hoger beroep maakt zullen niet anders. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
Bij deze stand van zaken kan en zal het hof aan het (algemene) bewijsaanbod van [appellant] voorbijgaan.
4.4 Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die overwegingen over.
4.5 De grieven falen.
Slotsom
5. De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen voorzover deze de te liquideren kosten van de advocaat betreft worden vastgesteld op € 894,- .
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van
12 januari 2011;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Groningen van 22 juni 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,- voor verschotten;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. K.M. Makkinga, voorzitter, G. van Rijssen en
R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 september 2012 in bijzijn van de griffier.