ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6178

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.391/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering en spoedeisend belang in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot een geldvordering. De appellant, een ondernemer, had negen facturen ontvangen van de geïntimeerde, een boekhoudkundig dienstverlener, voor een totaalbedrag van € 11.813,48. De appellant had slechts de eerste twee facturen voldaan, terwijl de overige facturen onbetaald waren gebleven, ondanks herhaalde sommaties. De geïntimeerde vorderde betaling van het openstaande bedrag in kort geding, waarbij zij stelde dat er sprake was van spoedeisend belang omdat de appellant zijn activiteiten had overgebracht naar een B.V., wat het innen van de vordering bemoeilijkte.

Het hof beoordeelde de spoedeisendheid van de vordering aan de hand van de voorwaarden die zijn gesteld in de rechtspraak. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet voldoende had onderbouwd waarom er sprake was van spoedeisend belang. De enkele stelling dat de appellant zijn activiteiten had overgebracht naar een B.V. was onvoldoende om aan te tonen dat het innen van de vordering moeilijker was geworden. Bovendien was er geen concrete onderbouwing voor de stelling dat de geïntimeerde het geld nodig had voor haar bedrijf.

Het hof concludeerde dat de geïntimeerde niet had aangetoond dat er sprake was van een voldoende spoedeisend belang, waardoor de vordering niet kon worden toegewezen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de gevraagde voorziening af, met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de procedure in zowel eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 augustus 2012
Zaaknummer 200.042.391/01
(zaaknummer rechtbank: 72837 / KG ZA 09-85)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest in kort geding
van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudende te Haren,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Houten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.C. Siebert, kantoorhoudende te Haarlem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 4 juni 2009 door Voorzieningenrechter in de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 juli 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 september 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen van 4 juli 2009 met rolnummer 728 37 KG ZA 09-85, gewezen tussen appellant, als gedaagde en de geïntimeerde als eiseres te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de oorspronkelijk eiseres af te wijzen met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"uitvoerbaar bij voorraad, op de hiervoor aangevoerde gronden zo nodig onder verbetering en of aanvulling van de gronden het kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank te Assen van 4 juli 2009 gewezen onder nummer 72837 KG ZA 09-85 te bekrachtigen, en [appellant] in appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door [appellant] in appel geformuleerde grieven integraal te verwerpen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft zeven grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. De feiten en de daartegen gerichte grief I
1.1. Onder 2. (2.1. en 2.2.) van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter feiten vastgesteld. In de eerste grief is betoogd dat de voorzieningenrechter onder 2.2. ten onrechte heeft overwogen: "[appellant] heeft de eerste twee facturen voor een totaal bedrag ad € 5.631,68 voldaan. De overige facturen voor een totaalbedrag ad € 6.181,80 heeft [appellant], ondanks sommaties, onbetaald gelaten."
1.2. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Bij zijn inleidende stellingen betoogt [appellant] zelf (memorie van grieven onder 1.) dat hij de eerste twee facturen voor in totaal een bedrag van € 5.631,68 heeft voldaan en dat hij voor een bedrag van € 6.181,80 aan facturen onvoldaan heeft gelaten. Kennelijk is de grief alleen gericht tegen de laatste woorden van de overweging, te weten: "ondanks sommaties". In de toelichting op de grief erkent [appellant] echter ook dat gesommeerd is tot betaling. Hij plaatst slechts een kanttekening bij het tijdstip van de sommatie. Over dat laatste vermeldt de bestreden overweging echter niets, zodat grief I faalt.
1.3. Daarmee staat in dit hoger beroep het volgende vast:
[geïntimeerde] heeft voor TSP Holland en Recreatiepark 't Stroomdal boekhoudkundige diensten verricht. Zij heeft [appellant] voor deze werkzaamheden negen facturen gestuurd voor een totaal bedrag van € 11.813,48. [appellant] heeft de eerste twee facturen voor een totaal bedrag ad € 5.631,68 voldaan. De overige facturen (totaal € 6.181,80) heeft [appellant], ondanks sommaties, onbetaald gelaten.
2. Spoedeisendheid (grief VI)
2.1. Het gaat in het onderhavige kort geding om betaling van een geldvordering. Voor de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering in kort geding gelden de volgende drie voorwaarden (HR 28 mei 2004, LJN AP0263, NJ 2004, 602):
a. er moet een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening zijn;
b. het bestaan van de vordering moet voldoende aannemelijk zijn;
c. in de afweging van de belangen van partijen moet het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling ingeval van een toewijzing van de vordering worden betrokken.
2.2. In hoger beroep zal moeten worden beoordeeld of de oorspronkelijke eiser, daarbij momenteel nog een voldoende spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, LJN: AE3437, NJ 2003, 343).
2.3. Het bestaan van een spoedeisend belang zal het hof derhalve beoordelen aan de hand van een afweging van de ten tijde van zijn uitspraak bestaande belangen van de wederzijdse partijen (HR 22 november 2002, LJN: AE4553, NJ 2003, 78). Het is aan [geïntimeerde] daartoe naar behoren feiten en omstandigheden te stellen.
2.4. [geïntimeerde] stelt in appel ter onderbouwing van het spoedeisendheid belang van haar vorderingen dat de activiteiten van [appellant] zijn overgebracht naar een B.V., zodat het innen van de geldvordering wordt bemoeilijkt, terwijl [geïntimeerde] dat geld nodig heeft voor haar bedrijf. [appellant] is ondanks de verkoop van de activiteiten van zijn eenmanszaak, niet overgegaan tot betaling aan [geïntimeerde].
2.5. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Een onderbouwing waarom in het onderhavige geval het innen van de vordering moeilijker is geworden, ontbreekt. De enkele omstandigheden dat [appellant] zijn activiteiten heeft voortgezet in een met naam en toenaam aan [geïntimeerde] bekende B.V. is daartoe onvoldoende. Reeds in de dagvaarding in april 2009 werd dit argument genoemd, enige nadere onderbouwing in de memorie van antwoord (meer dan drie jaar later) ontbreekt. De daar geponeerde stelling dat onduidelijk is waar de gelden van de verkoop zijn gebleven, wordt in hoger beroep niet herhaald, terwijl ook dat punt een nadere uitwerking mist. Ook de stelling dat [geïntimeerde] het geld nodig heeft voor haar bedrijf mist een concrete onderbouwing. Het is, zoals reeds overwogen, aan [geïntimeerde] het door haar gestelde spoedeisend belang door feiten en omstandigheden te onderbouwen. Zij laat dit na.
2.6. De gestelde spoedeisendheid verdraagt zich voorts niet met de omstandigheid dat [geïntimeerde] pas anderhalf jaar nadat de memorie van grieven is genomen een memorie van antwoord neemt. Het hoger beroep was op dat moment al bijna twee jaar aanhangig en de eerste aanleg meegerekend sleepte het kort geding zich reeds 2,5 jaar voort. Die vertraging is met name het gevolg van de proceshouding van [geïntimeerde], die deze (proces)houding in haar memorie van antwoord met geen woord toegelicht. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] reeds aan het vonnis in eerste aanleg heeft voldaan.
2.7. Het hof komt daarom tot het oordeel dat van een voldoende spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij de onderhavige geldvordering onvoldoende is gebleken is zodat de vordering reeds hierop strandt.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande slaagt grief VI en zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de gevraagde voorziening alsnog weigeren met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in zowel eerste aanleg als in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof rechtdoende in kort geding:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende wijst de gevraagde voorziening af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg voor zover gevallen aan de zijde van [appellant] begroot op € 313,- voor kosten en € 816,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep voor zover gevallen aan de zijde van [appellant] begroot op € 504,98 voor kosten en € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K. Makkinga, G. van Rijssen en R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 augustus 2012 in bijzijn van de griffier.