Arrest d.d. 19 juni 2012
Zaaknummer 200.078.443
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de bakkerij],
gevestigd te Dokkum,
appellante in het principale hoger beroep,
geïntimeerde in het incidentele hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna aan te duiden als [de bakkerij],
advocaat: mr. S. Karakaya-Pilavci,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principale hoger beroep,
appellant in het incidentele hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.R. van den Elst.
1 Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 10 november 2009, 13 juli 2010 en 10 augustus 2010 door de rechtbank Leeuwarden.
2 Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 oktober 2010 is door [de bakkerij] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van dit hof van 14 december 2010. Bij memorie van grieven heeft [de bakkerij] vier grieven tegen het op 10 augustus 2010 aangevulde vonnis van 13 juli 2010 (hierna: het bestreden vonnis) aangevoerd, welke grieven [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel heeft bestreden. Daarbij heeft hij op zijn beurt incidenteel hoger beroep tegen het bestreden vonnis ingesteld en daartegen een grief aangevoerd welke door [de bakkerij] bij memorie van antwoord in het incidenteel appèl is bestreden. Ten slotte hebben partijen hun stukken aan het hof overgelegd voor arrest.
Tegen het tussenvonnis van 10 november 2009 en het aanvullingsvonnis van 10 augustus 2010 zijn geen grieven aangevoerd, zodat [de bakkerij] in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar hoger beroep.
4.1 De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 november 2009 onder 2.1 en 2.2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4.2 Op grond van wat verder is gesteld en niet of onvoldoende weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd:
? dat [geïntimeerde] geboren is op 23 september 1988;
? dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen bij beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 29 juni 2010 is ontbonden met ingang van 1 augustus 2010.
5 Bespreking van grief I in het principale hoger beroep
5.1 Bij het vonnis van 10 november 2009 is [geïntimeerde] belast met het bewijs dat in september 2004 zijn functie is gewijzigd én dat de sinds september 2004 verrichte werkzaamheden voor een relevant gedeelte niet meer vallen onder de functie van algemeen medewerker maar onder de functie van machinedrijver snij/inpakstraat, functienummer 1.17. In het bestreden vonnis onder 2.2 oordeelde de kantonrechter dat uit praktisch alle afgelegde getuigenverklaringen, ook die van de getuige [de bakkerij], blijkt dat [geïntimeerde] op zondag de meeste van de werkzaamheden als omschreven onder functienummer 1.17 verrichtte.
5.2 Hiertegen komt [de bakkerij] op met haar grief I. Blijkens de op deze grief gegeven toelichting acht zij de bewijswaardering van de kantonrechter onjuist nu deze tevens heeft overwogen dat uit de getuigenverklaringen geen samenhangend en duidelijk afgebakend beeld naar voren komt van de gebruikelijke werkzaam¬heden van [geïntimeerde]. Daarin ziet het hof echter geen tegenstrijdigheid. Die overweging hoeft immers niet te betekenen dat ondanks de getuigenverklaringen onduidelijk is gebleven wat de werkelijke situatie is, zij kan ook betekenen (en het hof leidt uit het verband af dat zij ook inderdaad betekent) dat getuigenverklarin¬gen wel duidelijk gemaakt hebben wat de werkelijke situatie was, maar dat die situatie nu eenmaal aan onduidelijkheid leed. Dat wekt ook geen verwondering. Als een werknemer, in dienst genomen voor "enkelvoudige werkzaamheden", vervolgens naarmate het dienstverband voortduurt en zijn ervaring en kennis van het bedrijf toenemen, werkendeweg meer en meer gekwalificeerde werkzaam¬heden die de hand te doen vindt, gaat verrichten zonder dat iemand daar een woord aan vuil maakt, ligt het voor de hand dat een min of meer onduidelijke situatie ontstaat. De overeengekomen functieaanduiding wordt immers niet door een nieuwe vervangen en er is geen enkele reden waarom de gebruikelijke werkzaamheden automatisch zouden gaan beantwoorden aan een duidelijke en weloverwogen functieomschrijving zoals die in de collectieve arbeidsovereen¬komst (hierna de CAO) is opgeschreven.
5.3 [de bakkerij] heeft voorts aangevoerd dat de door [geïntimeerde] voorgebrach¬te getuigen ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd, nu zij allen in één auto naar de rechtbank zijn gereden en daarbij overleg hebben gevoerd, nu de meesten van hen pas na september 2004 in dienst van [de bakkerij] zijn getreden en nu tussen hun verklaringen verschillen aangewezen kunnen worden. Het hof is echter van oordeel dat deze omstandigheden nog niet tot gevolg hebben dat uit hun verklaringen geen conclusies getrokken mogen worden, al dient bij de waardering van de verklaringen met deze omstandigheden wel rekening te worden gehouden. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter dat in voldoende mate gedaan.
5.4 Voorts voert [de bakkerij] in de toelichting op deze grief aan dat [geïntimeerde] zich kennelijk in staat geacht heeft meer werkzaamheden te verrichten dan waarvoor hij was aangenomen, maar dat hij dat dan uit eigen beweging, onver¬plicht en ongevraagd heeft gedaan en dat dat niet tot gevolg mag hebben dat [de bakkerij] hem dan in een hogere functieschaal dient te plaatsen. Daarmee verenigt het hof zich niet. Als een werknemer het initiatief neemt meer of meer gekwalifi¬ceerde taken te gaan uitvoeren en de werkgever laat dat zonder enige tegenspraak gebeuren en jaren voortduren, dan moet hij geacht worden met deze wijziging in te stemmen en deze mede voor zijn rekening te nemen. Het hof verwerpt daarom grief I.
6 Bespreking van grief II in het principale hoger beroep en van de grief in het incidentele hoger beroep
6.1 Onder 2.3 heeft de kantonrechter overwogen dat het bewijs, zoals dat is opgedragen, niet volledig geleverd is, mede omdat niet gebleken is dat het hier niet gaat om een ambachtelijke, maar om een industriële bakkerij (zoals onder functienummer 1.17 in de CAO vermeld). Wel achtte de kantonrechter gebleken dat de werkzaamheden niet vallen onder functienummer A1 en wel passen in functie orderuitzetter/broodsnijder en broodverpakker (ambachtelijk/industrieel) met nummer 2.08, evenals de functie met nummer 1.17 vallende onder klasse C. De kantonrechter leidde daaruit af dat [geïntimeerde] in elk geval vanaf zijn 20ste jaar conform klasse C betaald had moeten worden. Vervolgens werd voor recht verklaard dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] krachtens zijn dienstverband met [de bakkerij] heeft verricht vanaf september 2004 deel uitmaken van enige in klasse C van de CAO ingedeelde functie en dat [geïntimeerde] vanaf september 2004 recht heeft op het krachtens deze CAO voor deze functie van toepassing zijnde loon.
6.2 Hiertegen komt [de bakkerij] op met grief II. In de toelichting daarop betoogt zij dat conform de CAO de beloning conform klasse C pas aanvangt vanaf de 20 jarige leeftijd en dus niet vanaf september 2004, maar vanaf 23 september 2008.
6.3 De CAO, in extenso overgelegd in de versie, geldend voor de periode van 16 juni 2004 tot en met 25 maart 2006, onderscheidt de functieklassen A1, A2, A, B, C, D, E, F1, F2, G en H. Voor de verschillende klassen (met uitzondering van de klassen A1 en A2) gelden loontabellen waarin periodiek oplopende uurloon¬bedragen worden gegeven. Die bedragen lopen voor werknemers die de 22 jarige leeftijd nog niet hebben bereikt op met de leeftijd en voor werknemers die de 22 jarige leeftijd wel bereikt hebben met het aantal functiejaren (waarmee kennelijk bedoeld is het aantal functiejaren na het bereiken van de 22 jarige leeftijd). De loontabellen beginnen echter niet voor alle klassen op dezelfde leeftijd. De loontabel voor klasse A begint op de 16 jarige leeftijd, die voor klasse B op 18 jarige leeftijd, die voor klasse C op 20 jarige leeftijd en zo verder.
6.4 De CAO geeft niet uitdrukkelijk uitsluitsel over het functieloon voor werknemers die in een bepaalde klasse werkzaam zijn, maar een leeftijd hebben waarvoor de tabellen nog geen uurloon aangeven. Behalve aan de weinig aannemelijke mogelijkheid dat zij helemaal geen recht op loon zouden hebben, kan gedacht worden aan de mogelijkheden:
A. dat voor hen het laagste functieloon geldt dat voor hun klasse voorzien is al is dat voor een leeftijd die zij nog niet bereikt hebben;
B. dat voor hen het hoogste functieloon loon geldt dat voor hun leeftijd voorzien is al is dat voor een klasse waarin zij niet werkzaam zijn.
6.5 Met mogelijkheid A zou de beslissing van de kantonrechter in overeenstemming zijn, maar volgens [de bakkerij] is dat niet de juiste uitleg en [geïntimeerde], mede gezien zijn incidentele grief, bestrijdt dat niet. Grief II in het principale hoger beroep slaagt daarom.
6.6 Ook de grief in het incidentele hoger beroep bestrijdt de door de kanton¬rechter gegeven verklaring voor recht dat [geïntimeerde] vanaf september 2004 recht heeft op het loon volgens klasse C. Hij stelt dat de kantonrechter tot het oordeel had moeten komen dat [geïntimeerde] vanaf september 2004 tot zijn 20ste jaar volgens klasse A en B betaald had moeten worden. Daarmee verdedigt hij dat de hiervoor genoemde mogelijkheid B de door de CAO beoogde is en hij conclu¬deert dienovereenkomstig.
6.7 [de bakkerij] bestrijdt de zienswijze van [geïntimeerde] niet maar voert aan dat [geïntimeerde] zich niet kan beklagen over de toewijzing van de vordering zoals hij die in eerste aanleg zelf heeft ingesteld. Dat is echter onjuist omdat de mogelijkheid van het hoger beroep partijen ook gegeven is om in eerste aanleg door henzelf begane verzuimen te herstellen. De grief in het incidentele hoger beroep slaagt dus ook.
7 Bespreking van de grieven III en IV in het principale hoger beroep
7.1 Grief III in het principale hoger beroep bestrijdt het oordeel van de kantonrechter over de wettelijke rente en voert aan dat de grondslag voor wettelijke rente ontbreekt en dat [geïntimeerde] niet eerder dan bij brief van 18 augustus 2008 aanspraak heeft gemaakt op hoger loon. De grief faalt. De grondslag voor toewijzing van wettelijke rente is gelegen in artikel 6:119 BW. Volgens die bepaling is immers wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop [de bakkerij] in verzuim is geraakt en zij is ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder a lid BW in verzuim sinds de data waarop het loon betaald had moeten worden.
7.2 Grief IV mist zelfstandige betekenis en behoeft geen bespreking.
8.1 Nu grief II in het principale hoger beroep en de enige grief in het incidentele hoger beroep gegrond zijn, dient het bestreden vonnis te worden vernietigd en moet het hof beslissen als hierna te melden.
8.2 Nu beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van beide instanties compenseren.
verklaart [de bakkerij] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2009 en 10 augustus 2010;
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 13 juli 2010, zoals aangevuld bij het vonnis van 10 augustus 2010, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] krachtens zijn dienstverband met [de bakkerij] heeft verricht, vanaf september 2004 deel uitmaken van enige in klasse C van de CAO voor het Bakkersbedrijf ingedeelde functie;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] recht heeft gekregen:
? op het krachtens deze CAO voor functieklasse A van toepassing zijnde functieloon vanaf september 2004 tot 1 oktober 2006,
? op het krachtens deze CAO voor functieklasse B van toepassing zijnde functieloon vanaf 1 oktober 2006 tot 1 oktober 2008,
? op het krachtens deze CAO voor functieklasse C van toepassing zijnde functieloon vanaf 1 oktober 2008 tot 1 augustus 2010;
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente van dit loon van de laatste dag van de respectieve loonbetalingstermijnen tot de dag van betaling;
ontzegt [geïntimeerde] het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van dit geding in eerste aanleg en in hoger beroep des dat elke partij met de aan haar zijde gevallen kosten belast blijft;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, D. den Hertog en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juni 2012.