ECLI:NL:GHLEE:2012:BX2704

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.438/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor geldlening ten behoeve van huishouding na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om de aansprakelijkheid van de man voor een geldlening die door zijn ex-partner was aangegaan. De vrouw had een lening afgesloten om achterstallige hypotheekrente te betalen, en de man werd hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze lening. De zaak kwam voor het hof na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de vrouw in het gelijk was gesteld. Tijdens de comparitie van partijen op 22 mei 2012 werd door de vrouw gesteld dat de man had toegezegd de lening terug te betalen. De man betwistte deze stelling en voerde aan dat het om een nieuwe feitelijke stelling ging die niet eerder was geponeerd. Het hof oordeelde dat de lening was aangewend voor de gewone huishouding, zoals bedoeld in artikel 1:102 BW, en dat de man dus aansprakelijk was voor de terugbetaling. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij de man werd veroordeeld tot betaling van de lening en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partners in een huwelijk met betrekking tot financiële verplichtingen, zelfs na een scheiding.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 juli 2012
Zaaknummer 200.074.438/01
(zaaknummer rechtbank: 101121 / HA ZA 09-1127)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. A. Teune, kantoorhoudende te Harderwijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.A. Roodhof, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 28 februari 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij bedoeld tussenarrest bevolen comparitie van partijen heeft op 22 mei 2012 plaats gevonden. Daarvan is proces verbaal opgemaakt, hetwelk zich niet in het procesdossier van [appellant] bevindt, maar kenbaar is uit het griffiedossier.
Vervolgens heeft [appellant] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. [geïntimeerde] heeft ter comparitie gesteld dat nadat [partner van appellant] haar had verteld over de financiële moeilijkheden die zij en [appellant] hadden, [partner van appellant] en [appellant] een avond bij haar zijn komen eten. Tijdens dat etentje zou er over de geldlening zijn gesproken en zou [appellant] hebben gezegd dat hij stond voor terugbetaling. Van bedoelde stelling heeft [geïntimeerde] bewijs aangeboden.
2. Zijdens [appellant] is bezwaar gemaakt tegen het in dit stadium van de procedure poneren van een nieuwe feitelijke stelling.
[geïntimeerde] is van mening dat het niet om een nieuwe stelling gaat, maar om een verdere onderbouwing van haar stelling dat er sprake is van een geldlening.
3. Het hof is van oordeel dat er wel degelijk sprake is van een geheel nieuwe stelling. Weliswaar is eerder betoogd dat er sprake was van een geldlening, maar de thans opgevoerde feitelijke afspraak dienaangaande in het bijzijn van [appellant], is daaraan niet eerder ten grondslag gelegd.
4. Onder verwijzing naar hetgeen het hof in zijn tussenarrest onder 7 heeft overwogen, acht het hof deze nieuwe stelling in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde en gaat aan de inhoud daarvan verder voorbij.
5. Ter comparitie is (onweersproken) door [appellant] verklaard dat het (gezamenlijk door [appellant] en [partner van appellant] bewoonde) huis op naam van [appellant] stond en dat op dat huis een aflossingsvrije hypotheek rustte. De hypotheekrente werd maandelijks door partijen bij helfte gedragen. [appellant] en [partner van appellant] hadden allebei een eigen bankrekening en er was een gezamenlijke rekening op naam van [appellant], waarvoor [partner van appellant] gemachtigd was. Op die laatste rekening is het geld door [geïntimeerde] gestort. Het geld is ook daadwerkelijk gebruikt ter betaling van de uit de hypotheekschuld voortvloeiende verplichtingen, aldus [appellant]. [partner van appellant] en [appellant] zijn in december 2010 formeel gescheiden.
Alhoewel zulks niet in het proces verbaal van de comparitie is opgenomen, is ter comparitie wel gebleken dat [partner van appellant] niet heeft voldaan aan het voor haar veroordelende vonnis d.d. 16 juni 2010.
6. Het hof stelt vast dat er geen nieuwe feiten zijn komen vast te staan, welke de conclusie rechtvaardigen dat [appellant] partij was bij de tussen [partner van appellant] en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van geldlening. Onder verwijzing naar hetgeen het hof op dat punt in zijn tussenarrest d.d. 28 februari 2012 heeft overwogen, moet derhalve worden geconcludeerd dat de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] gehouden is tot terugbetaling op grond van een tussen haar en [appellant] bestaande overeenkomst van geldlening, geen hout snijdt.
7. Vervolgens dient de vraag onder ogen te worden gezien of [appellant], op grond van het bepaalde in artikel 1:102 BW, geheel aansprakelijk is voor het door [geïntimeerde] gevorderde. Daarvoor is noodzakelijk dat het bij wijze van lening aan [partner van appellant] verstrekte geld is aangewend ten behoeve van de gewone huishouding (artikel 1:85 BW). Het begrip "gewone huishouding" dient te worden geobjectiveerd. Beslissend is de aard van de uitgave en hetgeen daarvan naar buiten is gebleken.
Nu is gebleken dat het door [geïntimeerde] aan [partner van appellant] geleende geldbedrag, overeenkomstig de door [partner van appellant] aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakte bedoeling, is aangewend ter voldoening van uit de hypotheekschuld voortvloeiende verplichtingen en het daarbij enkel om rente en niet om aflossing ging, moet worden geconcludeerd dat het geleende geld is aangewend ten behoeve van de gewone huishouding. Het betrof immers de maandelijkse woonlasten van de gemeenschappelijk door [appellant] en [partner van appellant] (en hun dochter) bewoonde woning.
8. Het hiervoor overwogene brengt mede dat [appellant] naast [partner van appellant] voor de gehele vordering van [geïntimeerde] aansprakelijk is, zodat de vordering van [geïntimeerde] terecht is toegewezen. De grieven treffen derhalve uiteindelijk geen doel.
Slotsom
9. Het beroepen vonnis zal, onder verbetering van gronden, worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris advocaat 2 punten, tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 16 juni 2010, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 420,-- aan verschotten en op € 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter en J.H. Kuiper en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 juli 2012 in bijzijn van de griffier.