ECLI:NL:GHLEE:2012:BX2685

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.443/02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in het kader van een cao voor het kappersbedrijf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een loonvordering van een voormalige werknemer in de kappersbranche, hierna te noemen [appellante], tegen haar oud-werkgever, [geïntimeerde]. De zaak is voortgekomen uit een eerder arrest van 6 december 2011, waarin het hof had overwogen dat [appellante] na 2 december 2004 in de referentiefunctie haarstylist 1 had moeten worden ingeschaald. Het hof verwees de zaak naar de rol om [geïntimeerde] de gelegenheid te geven een nadere berekening van het nog aan [appellante] toekomende salaris over te leggen. In de onderhavige uitspraak van 24 juli 2012 heeft het hof de vordering van [appellante] tot betaling van achterstallig loon toegewezen, waarbij het hof het bedrag van € 4.513,31 bruto aan achterstallig loon en € 2.256,66 bruto aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toekende. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, die in totaal op € 3.000,00 werden begroot.

Het hof oordeelde dat de vordering van [appellante] tot betaling van de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid eveneens toewijsbaar was, aangezien hiertegen geen verweer was gevoerd. De vordering tot verstrekking van een deugdelijke bruto-nettospecificatie werd eveneens toegewezen, omdat deze niet was weersproken door [geïntimeerde]. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en besliste opnieuw, waarbij het de vordering van [appellante] in grote lijnen toewijsde, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten die niet voldoende waren onderbouwd. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers in het kader van loonbetalingen en de noodzaak voor een correcte berekening van achterstallig loon.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 juli 2012
Zaaknummer 200.046.443/01
(zaaknummer rechtbank: 343334/07-12773)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. Y.M. Prins, kantoorhoudende te Groningen,
die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. T.S. Plas, kantoorhoudende te Groningen,
voor wie gepleit heeft mr. K. Koudijs, advocaat te Huizen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 6 december 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge voormeld arrest van 6 december 2011 heeft [geïntimeerde] een akte overlegging productie genomen waarop [appellante] een antwoord akte heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In genoemd arrest van 6 december 2011 is in r.o. 19 overwogen dat [appellante] na
2 december 2004 in de referentiefunctie haarstylist 1 had moeten worden ingeschaald. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen teneinde [geïntimeerde] als oud-werkgever van [appellante] in de gelegenheid te stellen een nadere berekening over te leggen van het nog aan [appellante] toekomende salaris. Het hof heeft daarbij enige aanwijzingen gegeven waarmee bij het opstellen van de berekening rekening moest worden gehouden.
2. Met de door [geïntimeerde] opgestelde berekening heeft [appellante] zich akkoord verklaard. Uit het overzicht blijkt dat [appellante] over de periode na 2 december 2003 recht heeft op een bedrag van € 4.513,31 bruto aan loon en vakantietoeslag. Het hof zal de vordering van [appellante] dan ook tot dit bedrag toewijzen. Het hof overweegt volledigheidshalve dat, indien [geïntimeerde] dit bedrag inmiddels geheel of gedeeltelijk heeft betaald, daarmee bij de tenuitvoerlegging van het arrest rekening moet worden gehouden.
3. [appellante] heeft niet alleen betaling van het te weinig aan haar betaalde loon gevorderd, maar tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid. Nu tegen deze vordering geen verweer is gevoerd, kan deze worden toegewezen.
4. Voorts heeft [appellante] aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van 50%. [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering, in casu groot € 2.256,66 bruto, geen verweer gevoerd en het hof vindt in de omstandigheden van het geval geen aanleiding deze vordering op de voet van art. 7:625 lid 1 BW te matigen. De vordering zal daarom aldus worden toegewezen.
5. De vordering van [appellante] dat [geïntimeerde] een deugdelijke bruto-nettospecificatie dient te verstrekken, kan als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
6. [appellante] is in grief 2 opgekomen tegen haar veroordeling in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. De vordering van [appellante] zal weliswaar tot een lager bedrag worden toegewezen dan door haar gevorderd, maar dat neemt niet weg dat [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt.
De grief slaagt.
De slotsom
7. Het hof zal het vonnis waarvan beroep uit een oogpunt van proceseconomie vernietigen en beslissen zoals hiervoor in de rechtsoverwegingen 2. tot en met 5. is overwogen. De door [appellante] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (zie de appeldagvaarding) missen elke specificatie en/of onderbouwing en zullen daarom worden afgewezen.
8. De vordering tot terugbetaling van hetgeen [appellante] op grond van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, kan eveneens worden toegewezen.
9. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Het salaris van de gemachtigde van [appellante] in het geding in eerste aanleg zal worden begroot op 3,5 punten ad € 250,00 per punt en in hoger beroep op 3 punten naar tariefgroep I.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van
- het bedrag van € 4.513,31 bruto aan achterstallig loon te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan die der algehele
voldoening en
- het bedrag van € 2.256,66 bruto aan wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW
onder gelijktijdige verstrekking van de deugdelijke bruto-nettospecificatie van
deze bedragen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van hetgeen [appellante] op grond van het beroepen vonnis aan hem heeft betaald;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante]:
in eerste aanleg op € 280,31 aan verschotten en € 875,00 aan geliquideerd salaris voor de gemachtigde,
in hoger beroep op € 447,98 aan verschotten en € 1.896,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 613,79 aan verschotten en € 2.771,00 voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel
243 Rv;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, M.C.D. Boon-Niks en
E.C. Smits en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 juli 2012 in bijzijn van de griffier.