met betrekking tot de grieven in principaal en incidenteel appel
3.1 Stalad heeft in principaal appel de volgende grieven voorgesteld. Met grief I komt Stalad op tegen de overweging van de kantonrechter dat de inkomenssituatie van het gezin van [geïntimeerde] nijpender wordt doordat de vrouw van [geïntimeerde] aan het eind van het jaar ontslagen zal worden, nu dit laatste volgens Stalad onvoldoende vaststaat. Grief II stelt aan de orde dat de kantonrechter enerzijds heeft overwogen dat de benadeling van [geïntimeerde] naar het voorlopig oordeel niet onbillijk kan worden genoemd en dat het niet aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding geheel zal vernietigen, maar desalniettemin aanleiding heeft gezien om het concurrentiebeding qua geldigheidsduur te beperken tot één jaar na het einde van het dienstverband. Grief III klaagt erover dat de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd en grief IV concludeert dat de kantonrechter ten onrechte tot schorsing van het concurrentiebeding is overgegaan.
3.2 In het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] met zijn eerste (primaire) grief tot uitdrukking gebracht dat de kantonrechter in het bestreden vonnis ten onrechte niet uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] onbillijk is benadeeld in de zin van art. 7:653 lid 2 BW. De tweede (subsidiaire) grief van [geïntimeerde] strekt ertoe dat, indien de schorsing van het concurrentiebeding in appel niet wordt gehandhaafd, Stalad ertoe moet worden veroordeeld aan [geïntimeerde] bij wijze van voorschot een vergoeding te betalen van € 3.380,60 per maand (te vermeerderen met de wettelijke rente) over het tijdvak van 1 juni 2012 tot 1 juni 2013.
3.3 Het hof leest in de grieven en de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen in onderdeel 3 van het bestreden vonnis. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
3.4 Schorsing van het concurrentiebeding is aangewezen indien [geïntimeerde], in verhouding tot het te beschermen belang van Stalad, door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Derhalve dient op basis van alle relevante omstandigheden van het geval een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van Stalad bij onverkorte handhaving van het beding en de belangen van [geïntimeerde] bij schorsing ervan.
3.5 Aan de omstandigheid dat in de vaststellingsovereenkomst van 31 maart 2011 is opgenomen dat het concurrentiebeding zijn geldigheid heeft behouden, komt niet de betekenis toe die Stalad hieraan hecht. Anders dan in 's hofs arrest van 17 augustus 2010 (LJN: BN4495) is het concurrentiebeding in dit geval immers niet bij het einde van het dienstverband aangegaan als onderdeel van een uitonderhandeld pakket van afspraken, maar is het reeds bij aanvang van het dienstverband aangegaan. De vermelding in de vaststellingsovereenkomst stelt slechts buiten twijfel dat partijen in het licht van de aanstaande beëindiging van het dienstverband hebben gesproken over de mogelijkheid het concurrentiebeding te laten vervallen of aan te passen, maar dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid. In zoverre hebben die onderhandelingen geen wijziging aangebracht in de tussen Stalad en [geïntimeerde] op dat moment bestaande rechtsverhouding. Anders dan Stalad is het hof daarom van oordeel dat het in rechtsoverweging (r.o.) 1.7 aangehaalde onderdeel van de vaststellingsovereenkomst in de te maken belangenafweging geen gewicht in de schaal legt.
3.6 Evident is evenwel dat het belang van Stalad is gemoeid met de indiensttreding van [geïntimeerde] bij Eromes, aangezien dat bedrijf - naar door Stalad onbetwist is gesteld - één van haar grootste concurrenten is. [geïntimeerde] behaalde, aldus Stalad, jaarlijks topomzetten. De grote kracht van [geïntimeerde] is volgens Stalad gelegen in de goede band die hij met "zijn" klanten weet te onderhouden. Stalad vreest - waarschijnlijk terecht - dat die goede relaties tegen haar gebruikt kunnen worden wanneer [geïntimeerde] vanaf 1 juni 2012 in de regio Noord voor Eromes aan de slag gaat, met mogelijk omzetverlies tot gevolg. Stalad houdt daarom vast aan onverkorte handhaving van het concurrentiebeding tot twee jaar na het einde van het diensverband, hetgeen neerkomt op 1 juni 2013.
3.7 Met het verstrijken van de tijd verliest het belang van Stalad echter aan gewicht. Immers, wanneer de werkingsduur van het concurrentiebeding is verstreken, kan Stalad indiensttreding van [geïntimeerde] bij om het even welke concurrent niet langer voorkomen. Stalad kan die tijd benutten om haar bedrijfsdebiet op andere wijze te beschermen. In dat laatste lijkt Stalad redelijk geslaagd, aangezien de opvolger van [geïntimeerde] binnen Stalad, de heer [de opvolger], in 2011 een omzet heeft behaald die vergelijkbaar is met die van [geïntimeerde] in de jaren daaraan voorafgaand. De persoonlijke kwaliteiten van [geïntimeerde], die hem voor Stalad zo waardevol maakten, lijken dan ook niet zo onvervangbaar als Stalad wil doen voorkomen. Bovendien blijft het geheimhoudingsbeding (zie r.o. 1.8) van kracht, zodat [geïntimeerde] bijzonderheden die hem bekend zijn vanuit zijn werk voor Stalad, niet zal mogen inzetten voor Eromes.
3.8 Het hof acht voorts niet zonder belang dat [geïntimeerde] sedert zijn ziekmelding op 25 oktober 2010 niet meer heeft gewerkt. Ten tijde van het einde van het dienstverband tussen partijen op 1 juni 2011, zat [geïntimeerde] al zeven maanden thuis. Dat hij in die periode en/of daarna de contacten met "zijn" klanten heeft onderhouden, is niet aannemelijk geworden. De bedrijfstelefoon van [geïntimeerde] alsmede zijn e-mail zijn per 1 november 2011 reeds doorgeschakeld naar Stalad en uit de door Stalad overgelegde producties (waaronder een lijst van volgers op Twitter) is het hof niet gebleken dat [geïntimeerde] actief (zakelijke) contacten met relaties van Stalad heeft onderhouden.
3.9 Naarmate de tijd verstrijkt, wint het belang van [geïntimeerde] bij schorsing van het concurrentiebeding aan gewicht. Sedert 1 juni 2011 is [geïntimeerde] afhankelijk van een WW-uitkering en het hof acht - ondanks de betwisting hiervan door Stalad - voorshands voldoende aannemelijk dat de vrouw van [geïntimeerde] haar baan eind 2012 zal verliezen. Dat het voor [geïntimeerde], mede gezien zijn gezinssituatie met drie opgroeiende kinderen en zijn vaste lasten, van belang is om weer aan de slag te komen, staat daarmee wel vast. Voldoende aannemelijk is ook, dat [geïntimeerde] de nodige sollicitaties heeft verricht, evenwel (tot voor kort) zonder resultaat.
3.10 Het hof ziet ook niet voorbij aan de gang van zaken rond de door [geïntimeerde] gewenste overstap per 1 juni 2011 naar Datas, welke door Stalad is tegengehouden met een beroep op het concurrentiebeding. Weliswaar heeft Stalad aangegeven het verzoek van [geïntimeerde] om van het concurrentiebeding te worden ontheven, welwillend in overweging te nemen, maar zij heeft deze woorden naar het oordeel van het hof niet waargemaakt. Het in plaats van het concurrentiebeding voorstellen van een relatiebeding (geldig tot 1 juni 2013) met een lijst van meer dan 200 relaties, waaronder ook adressen waaraan Stalad ooit één factuur heeft gezonden, komt effectief neer op onverkorte handhaving, zo niet: verzwaring van het concurrentiebeding.
3.11 In januari 2012 heeft [geïntimeerde] nogmaals verzocht om te worden ontheven uit het concurrentiebeding, dan wel om een andere oplossing, ditmaal in verband met de gewenste indiensttreding bij Eromes. Op dit verzoek heeft Stalad in het geheel niet inhoudelijk gereageerd.
3.12 Het is voor het hof dan ook voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] door het concurrentiebeding moeilijkheden heeft ondervonden bij het vinden van een passende werkkring. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] mogelijk het risico loopt zijn nieuwe baan bij Eromes kwijt te raken, indien hij niet inzetbaar is in Noord-Nederland.
3.13 Mede gelet op het feit dat [geïntimeerde] op 1 juni 2012 reeds 19 maanden feitelijk niet meer werkzaam is voor Stalad, wegen de belangen van Stalad niet langer op tegen de belangen van [geïntimeerde] zoals die uit vorenstaande overwegingen blijken. De kantonrechter heeft onder de gegeven omstandigheden dan ook terecht en op goede gronden besloten om het concurrentiebeding te schorsen per 1 juni 2012.